100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Duidelijke Samenvatting van het boek ''Goederenrecht'' van Snijders, Rank-Berenschot $11.26   Add to cart

Summary

Duidelijke Samenvatting van het boek ''Goederenrecht'' van Snijders, Rank-Berenschot

1 review
 951 views  8 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting Goederenrecht van Snijders, Rank- Berenschot van alle paragrafen die je voor het tentamen moest weten uit het hele boek!

Preview 8 out of 66  pages

  • Yes
  • February 4, 2015
  • 66
  • 2017/2018
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: myrtehelmink1011 • 7 year ago

avatar-seller
Samenvatting boek Goederenrecht
Auteurs: Snijders en Rank-Berenschot
Dit zijn alle nummers die je voor het tentamen moest
weten. De nummering is anders, maar de naam van de
paragraaf is hetzelfde.

,1. PROF. MR. H.J. SNIJDERS EN MR. E.B. RANK-BERENSCHOT
GOEDERENRECHT

ALGEMENE INLEIDING
1.1. Omschrijving en plaatsbepaling
1.1.1. Goederenrechtelijke rechten in het systeem van subjectieve
rechten
In het privaatrecht kennen we verschillende soorten vermogensrechten. We kennen enerzijds
relatieve rechten. Dit zijn rechten die de rechthebbende een aanspraak verleent tegen een of meer
andere(n). Daarnaast kennen we ook nog de absolute rechten. Dit zijn rechten die de rechthebbende
aanspraak verlenen tegenover een ieder.
Onder de absolute rechten vallen onder meer hetgeen uit de menselijke geest wordt voortgebracht
of goederenrechtelijke rechten.
Goederenrechtelijke rechten zijn onder andere eigendomsrechten en vruchtgebruik. Als deze
rechten zich op een zaak berusten worden ze ook wel zakelijke rechten genoemd. Deze
goederenrechtelijke rechten zijn uiteraard de rechten waar het in het goederenrecht om draait.

1.2. Bestanddelen en vruchten
1.2.1. Bestanddelen: overzicht
Als we het hebben over bestanddelen dan praten we over de onzelfstandige onderdelen van een
zaak. Deze onzelfstandige onderdelen kunnen op twee manieren bestaan. Zo kennen we de hechte
ideële band (art. 3:4 lid 1 BW) en we kennen de hechte materiële band (art. 3:4 lid 2 BW).
Het deel van de zaak waarmee de band is ontstaan noemen we de hoofdzaak. Gebouwen die
duurzaam met de grond zijn verenigd zijn dus de hoofdzaak hoewel zij een bestanddeel zijn van de
grond.
We kennen ook het begrip hoofdzaak in tweede graad. Dit wordt onder andere gebruikt om aan te
duiden dat er twee hoofdzaken zijn die niet los van elkaar worden gezien. Hierbij moet je denken aan
het feit dat een dakpan een bestanddeel is van het huis maar het huis weer een bestanddeel is van
de grond. De grond is in dit geval de hoofdzaak en het huis is de hoofdzaak in tweede graad.
Met betrekking tot bestanddeelvorming gelden soms afwijkende regels, wat bijvoorbeeld het geval is
bij schepen en luchtvaartuigen. Regels hieromtrent zijn te vinden art. 8:1 lid 3 BW en art. 8:3a BW.

1.2.2. Ideële bestanddelen
De verkeersopvatting bepaalt hoe hecht een ideële band moet zijn om aan te nemen dat er sprake is
van bestanddeelvorming. Dit blijkt onder andere uit art. 3:4 lid 1 BW maar ook uit jurisprudentie.
Daarnaast zijn er nog een aantal aanwijzingen waaruit deze stelling blijkt. Een van de aanwijzingen
wordt gegeven als er sprake is van een aspirant-hoofdzaak die zonder het aspirante-bestanddeel als
onvoltooid wordt aangemerkt. De tweede aanwijzing is als de twee elementen in hun bouw of
constructie op elkaar zijn afgestemd.
Soms wordt in de literatuur over incompleetheid gesproken. Dit zijn echter geen termen die door de
Hoge Raad zijn geïntroduceerd en daarom is het niet noodzakelijk om deze stap van incompleetheid
te maken. Het kan wel handig zijn om deze term als gezichtspunt te gebruiken.
Het feit dat de Hoge Raad de bestanddeelvorming niet aan de term incompleetheid toetst wil zeggen
dat een zaak zonder een specifiek element incompleet lijkt te zijn er toch sprake kan zijn van
bestanddeelvorming.

1.2.3. Materiële bestanddelen
Van een hechte materiële band is sprake als de afscheiding van de bestanddelen alleen maar kan
plaatsvinden als er schade aan de hoofdzaak of aan het bestanddeel moet worden toegebracht. Dit

,volgt uit art. 3:4 lid 2 BW.

1.2.4. Beplantingen
Beplantingen kennen een bijzondere positie binnen de bestanddelen. Als de beplanting met de grond
verenigd is, zijn ook de planten bestanddeel van de grond. Dit geldt in zijn algemeenheid wanneer de
planten nog in de grond wortelen maar ook als hiervan geen sprake is.
De verenigde bepalingen zijn altijd onroerend, het maakt daarvoor niet uit of zij met wortels aan de
grond zijn verbonden (art. 3:3 lid 1 BW). Deze verenigde beplanting behoort aan de eigenaar van de
grond toe.
Beplanting die al wortel heeft geschoten wordt geacht om bestanddeel van de grond te zijn. Het is
daarom logisch om te veronderstellen dat door de ideële band die beplanting zonder geschoten
wortels ook als bestanddeel van de grond zullen gelden. Door deze stelling aan te nemen vallen ook
de beplanting die nog geen wortel hebben geschoten onder de hypotheek van de eigenaar van de
grond.
Met het begrip ‘grond’ wordt overigens de onroerende grond bedoeld en niet de aarde in een pot.

1.2.5. Belang van kwalificatie als bestanddeel
Bestanddelen volgen de goederenrechtelijke status van hun hoofdzaak zolang de hoedanigheid van
bestanddeel niet wordt doorbroken. Dit houdt in dat als de hoofdzaak al onroerend wordt
aangemerkt, alle bestanddelen van die hoofdzaak ook als onroerend worden aangemerkt. En bij de
overdracht van een hoofdzaak dienen ook de bestanddelen mee geleverd te worden.
Dit betekent dat de eigenaar van de hoofdzaak dus per definitie ook de eigenaar van de
bestanddelen is. Dit wordt overigens ook uitdrukkelijk geregeld in art. 5:3 BW.
In sommige gevallen zal er sprake zijn van natrekking. Dit is een vorm van eigendomsverkrijging door
bestanddeelvorming. In dit geval wordt een onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaak een
bestanddeel van een andere zaak. De eigendom gaat dan over naar de eigenaar van de andere zaak.
Er geldt dat zakelijke rechten dus alleen als geheel kunnen bestaan en niet uit onderdelen van het
geheel, daarom spreken we ook wel van het eenheidsbeginsel.

1.2.6. Doorbreking van de hoedanigheid van bestanddeel
Een bestanddeel kan ook doorbroken worden. In dit geval spreken we van de doorbreking van de
hoedanigheid van een bestanddeel. Deze doorbreking kan op verschillende manieren plaatsvinden
onder andere door afscheiding, opstalrecht of mandeligheid.
Van afscheiding is sprake als de ideële of de materiële band wordt verbroken. Als er sprake is van
afscheiding wordt het bestanddeel dat is aan de afscheiding onderworpen is geweest een nieuwe
zaak.
Het opstalrecht is geregeld in art. 5:101 BW. Het opstalrecht is het zakelijk recht om in, op of boven
een onroerende zaak van een ander, gebouwen, werken of beplantingen in eigendom te hebben of
te krijgen. Het opstalrecht is een manier om te voorkomen dat een ander door middel van natrekking
de eigendom van de zaak in handen krijgt als zijnde de eigenaar van de grond. Deze opstallen zijn dus
altijd zelfstandig vatbaar voor goederenrechtelijke beschikking. Dit houdt onder andere in dat zij
altijd zelfstandig kunnen worden overgedragen.
Als we het hebben over mandelige zaken dan hebben we het over zaken zoals een
gemeenschappelijke scheiding tussen twee erven zoals een heg. Mandelige zaken worden behandelt
als zijnde een zelfstandige zaak en dus niet als een bestanddeel van het erf. Anders dan bij
opstalrecht is de mandeligheid niet zelfstandig vatbaar voor overdacht. Ook met erfdienstbaarheid
wordt de bestanddeelvorming van mandelige zaken niet doorbroken.

,1.2.7. Onzelfstandige zaaksdelen in het oude recht
In het oude recht werden de onzelfstandige delen van een zaak iets ruimer begrensd en werden zij
ook anders ingedeeld dan in het huidige recht.
Het oude recht sprak dan ook niet van materiële bestanddelen maar van bijzaken. De ideële
bestanddelen heetten in het oude recht bestanddelen. Daarnaast kende het oude recht nog de term
hulpzaken. Dit zijn zaken die bestemd zijn om een onroerende zaak te dienen. De hulpzaak en de
onroerende zaak waren de eigendom van dezelfde eigenaar.
Veel van de hulpzaken uit het oude recht zijn onder het huidige recht bestanddelen.

1.2.8. Vruchten
Het burgerrechtelijke begrip vrucht betekent ‘de opbrengst die goederen met behoud van hun
substantie genereren’. Natuurlijke vruchten zijn zaken (art. 3:9 lid 1 BW). Onder natuurlijke vruchten
vallen onder andere de peer van de perenboom en het lammetje van de schaap.
Burgerlijke vruchten zijn vermogensrechten (art. 3:9 lid 2 BW). Onder burgerlijke vruchten vallen
onder andere de rente van een geldlening of de dividend van aandelen.
De verkeersopvatting bepaalt of iets een vrucht is of niet.
De wetgever heeft bepaalt dat een lijfrentetermijn altijd in hun geheel als vrucht gezien moeten
worden (art. 3:9 lid 3 BW).
Art.3:9 lid 4 BW koppelt de vruchten aan bestanddelen. Het artikel stelt dat natuurlijke vruchten
eerst zelfstandige zaken worden, dit gebeurd door afscheiding.
Burgerlijke vruchten kunnen lastig als bestanddeel aan worden gemerkt maar ook met betrekking tot
deze vruchten geldt dat zij eerst als een zelfstandig recht worden gezien op het moment dat ze
opeisbaar worden.

1.3. Roerende versus onroerende zaken
1.3.1. Criteria
Art. 3:3 lid 1 BW geeft de definitie van onroerende zaken. Alles wat niet in dit artikel omschreven
staat, valt onder het begrip roerend. Onder onroerend valt dus de grond met alle bestanddelen die
daarbij horen. Toch kunnen ook zaken die de bestanddeelvorming hebben doorbroken onder het
begrip onroerend vallen. Dit is onder andere het geval met een huis waarop een opstalrecht is
gevestigd. In het algemeen geldt dat beplantingen die met de grond zijn verbonden als onroerend
aangemerkt dienen te worden. Als een gebouw of werk als onroerend aangemerkt dient te worden
dan moeten zij
duurzaam met de grond zijn verbonden. Hierbij is het bestemmingscriterium van belang. Het
bestemmingscriterium stelt aan gebouwen of werken de eis dat zij naar hun aard en inrichting
bestemd moeten zijn om duurzaam ter plaatse te blijven.

1.3.2. Belang van onderscheid
Het is belangrijk om het verschil tussen roerende en onroerende zaken te kunnen maken. De directe
betekenis van het verschil tussen roerende en onroerende zaken in het goederenrecht wordt
duidelijk bij onder andere eigendomsvraagstukken, erfdienstbaarheid en erfpacht.
De indirecte betekenis van het verschil tussen roerende en onroerende zaken is dat onroerende
zaken worden aangemerkt als registergoederen en dat deze anders behandeld dienen te worden dan
niet-registergoederen.

,1.4. Volledige en beperkte rechten
1.4.1. Volledige versus beperkte rechten
Onder de volledige rechten vallen de eigendom van zaken en het toebehoren van vermogensrechten.
De vermogensrechten kunnen zelf allerlei vormen aannemen, zo kunnen zij relatief zijn maar ook
absoluut. In gedachte moet wel worden genomen dat het vermogensrecht op zichzelf geen volledig
recht is maar het toebehoren van het vermogensrecht wel.
Beperkte rechten zijn op grond van art. 3:8 BW rechten die zijn afgeleid uit meer omvattende
rechten. Dit meer omvattende recht wordt ook wel het moederrecht genoemd.

1.4.2. Moeder- en dochterrecht
Zoals net al is aangegeven is het moederrecht een meer omvattend recht ten opzichte van een ander
recht. Dit andere recht wordt ook wel het dochterrecht genoemd (art. 3:8 BW).
Het moederrecht kan verschillende vormen aannemen, zo kan zij een volledig recht zijn maar ook
een beperkt recht waarop een minder verstrekkend beperkt recht wordt gevestigd. Hierbij valt te
denken aan een erfpachtrecht waarop een hypotheek wordt gevestigd.

1.4.3. Soorten beperkte rechten
Als we naar de categorie beperkte rechten kijken dan zien we dat er een onderscheid wordt gemaakt
tussen gebruiksrechten en genotsrechten enerzijds en zekerheidsrechten anderzijds.
Onder de gebruiks- en genotsrechten vallen onder andere het vruchtgebruik, de erfdienstbaarheid,
de erfpacht en de opstal. Onder de categorie zekerheidsrechten vallen onder andere het pandrecht
en het hypotheekrecht.

1.4.4. Zin van onderscheid tussen volledige en beperkte rechten
Het onderscheid tussen volledige en beperkte rechten komt pas ter sprake wanneer de rechten
worden toegepast op een concreet goed.
In beginsel kun je spreken van een volledig recht op een beperkt recht. Hiervan is sprake als het recht
van erfpacht iemand toebehoort. De erfpachter (de persoon met het erfpandrecht) is volledig
beschikkingsbevoegd ten aanzien van het beperkte recht. De erfpachter is echter niet volledig
beschikkingsbevoegd ten opzichte van het object van het beperkte recht, de grond.
Dit betekent praktisch dat de erfpachter het beperkte recht kan overdragen en kan bezwaren met
andere rechten.

1.4.5. Blote eigendom
Als een eigendom is bezwaard met een beperkt recht dan blijft dit eigendom toch een volledig recht.
Dit is zelfs het geval als het eigendom is bezwaard met een genotsrecht. Als we het over een
dergelijke situatie hebben dan hebben we het ook wel over de blote eigendom.
De eigenaar die een dergelijke zaak met een goederenrechtelijk recht bezwaard ziet wordt dus ook
wel de bloot eigenaar genoemd.
Dit wordt zo genoemd omdat de eigenaar wel het volledige recht heeft maar het genot van de
eigenaar wordt ontnomen door bijvoorbeeld het vruchtgebruik van een ander.

1.5. Tegenwoordige versus toekomstige goederen
1.5.1. Tegenwoordige versus toekomstige goederen: algemeen
Het onderscheid tussen tegenwoordige en toekomstige goederen is juridisch ingewikkeld en voor de
rechtspraktijk van groot belang.
Het Nederlandse recht erkent de mogelijkheid van goederenrechtelijk rechten op toekomstige
goederen. Hierbij moet onder andere gedacht worden aan de overdracht en verpanding van die
toekomstige rechten.
Absoluut toekomstige goederen zijn goederen die in het geheel nog niet bestaan.

,Relatief toekomstige goederen zijn goederen die al bestaan maar nog niet tot het vermogen behoren
van degene die de goederen als toekomstig heeft aangemerkt. Deze groep van goederen kunnen ook
worden omschreven als bestaande goederen waarvan de vervreemder nog niet beschikkingsbevoegd
is.

1.6. Rechtsgevolgen van goederenrechtelijke rechten
1.6.1. Prioriteit
In het goederenrecht kennen we het beginsel ‘prior tempore, potior iure’, ook wel het
prioriteitsbeginsel genoemd. Dit betekent dat de werking van een goederenrechtelijk recht op een
goed tegen een derde inhoudt dat geen enkele derde op dat goed ook een goederenrechtelijk recht
kan vestigen.
Voor volledige rechten betekent dit in beginsel dat derden geen volledig recht op hetzelfde goed
kunnen vestigen dat jonger is dan het al bestaande goederenrechtelijke recht. Dit wordt ook wel het
verbod van doublure genoemd.
Voor beperkte rechten geldt dit verbod ook maar hiervan is niet snel sprake.
Als er sprake is van meerdere beperkte rechten op eenzelfde goed dan betekent het
prioriteitsbeginsel dat er sprake is van onvoorwaardelijke handhaving van het oudere recht ten
opzichte van het jongere recht.

1.7. Eisen voor goederenrechtelijke rechten
1.7.1. Gesloten systeem/dwingend recht
Goederenrechtelijke rechten kennen een gesloten systeem. Dit betekent onder andere dat rechters
niet zelf een nieuwe goederenrechtelijk recht kunnen scheppen. Dit volgt onder andere uit de
parlementaire geschiedenis en het arrest Blaauboer/Berlips.
Daarnaast worden de rechters gedwongen om zich aan de inhoud van de door de wet bepaalde
goederenrechtelijke rechten te houden.
Als er sprake is van een goederenrechtelijk recht dat ruimte biedt voor een regeling van de partijen
dan moet de regeling een hecht verband vertonen met het recht waar het om gaat voordat er sprake
kan zijn van een goederenrechtelijke status. Als de goederenrechtelijke status ontbreekt, zal er
sprake zijn van een verbintenisrechtelijke status.

1.7.2. Uitwerking
Art. 3:81 lid 1, eerste zin BW bepaalt het gesloten systeem voor beperkte rechten. Art. 3:80 BW
bepaalt daarnaast dat ook voor de eigendomsverkrijging een wettelijke grondslag moet bestaan.
De wetgever heeft het toebehoren van recht niet heel specifiek in de wet opgenomen omdat de
noodzaak daartoe niet aanwezig was. Toch wordt het volledige recht in allerlei bepalingen
veronderstelt. Hierbij moet gedacht worden aan de overdracht van rechten in art. 3:83 BW.
Daarnaast worden ook begrippen zoals houderschap, bezit en bewind in boek 3 BW nader
uitgewerkt.
Het (half) gesloten systeem van het goederenrecht vindt zijn duiding dus in het feit dat een
goederenrechtelijk recht pas als zodanig kan worden aangemerkt als de wet het als zodanig kent of
aansluit bij een in de wet geregeld goederenrechtelijk recht.

1.8. Publiciteit
1.8.1. Publiciteit: introductie
Voordat een verandering van rechten een goederenrechtelijke status krijgen moet er voldaan zijn
aan bepaalde publiciteitseisen. Op die manier wordt het belang van derden op een
goederenrechtelijke verhouding beschermd.
Soms zijn de eisen voor de publiciteit streng, bijvoorbeeld bij hypotheek, maar soms zijn ze ook zwak,
bijvoorbeeld bij het stille pand.

,1.8.2. Publiciteitseis naar gelang aard van goed
De meest strenge vorm van de publiciteitseis zien we bij registergoederen. Voor deze goederen geldt
dat de bijbehorende notariële akten ingeschreven dienen te worden in de openbare registers. Voor
derden geldt dat zij beschermd worden omdat zij de openbare registers kunnen raadplegen voordat
zij een goederenrechtelijke handeling met betrekking tot dit registergoed zullen doen.
Niet-registergoederen kennen een minder strenge publiciteitseis. In beginsel kan de overdracht van
een dergelijk goed plaatsvinden door middel van bezitsverschaffing of de levering van een akte
waarin de eigendom wordt overgedragen.
Als er een vordering geleverd moet worden, is het leveren van de akte en een mededeling aan de
debiteur van de vordering meestal voldoende (art. 3:94 BW). Ditzelfde geldt voor vestiging, afstand
en
overdracht van beperkte rechten op roerende, niet-registerzaken of de meeste andere vorderingen.
Als er sprake is van een niet-strenge publiciteitseis dan zal ook het goederenrechtelijke resultaat niet
volledig zijn. Andersom geldt hetzelfde: als er sprake is van een strenge publiciteitseis dan zal ook het
goederenrechtelijke resultaat volledig zijn.
Hierover wordt later in de samenvatting meer uitgewerkt.

, 2. OVERDRACHT
2.1. Overdraagbaarheid
2.1.1. Algemeen
Eigendommen, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn volgens art. 3:83 lid 1 BW overdraagbaar
tenzij de wet of de aard van het recht zich hiertegen verzet. In lid 3 van hetzelfde artikel wordt
bepaalt dat andere rechten slechts overdraagbaar zijn wanneer de wet dit stelt.
Alleen voor goederen geldt dat zij ook vatbaar zijn voor vestiging van beperkte rechten (art. 3:93 jo.
3:83 BW). Deze regel staat ook in art. 3:81 lid 1 BW opgenomen.
Bestanddelen kunnen nooit zelfstandig worden overgedragen. Zij volgen de hoofdzaak. De
bestanddeelvorming kan echter wel worden verbroken of worden doorbroken. Na deze verbreking of
doorbreking zullen de bestanddelen een zelfstandige zaak zijn.

2.1.2. Zaken en beperkte rechten
Zoals reeds besproken, stelt art. 3:83 lid 1 BW dat beperkte rechten overdraagbaar zijn tenzij de wet
of de aard van het recht zich hiertegen verzet. Als het Burgerlijk Wetboek spreekt van ‘wet’ dan
worden wetten in formele zin bedoeld.
Schuldeiser en schuldenaar kunnen geen beding opstellen waarin wordt gesteld dat beperkte
rechten of zaken onoverdraagbaar worden.
In het verbintenissenrecht kan men wel worden verplicht om een zaak of een beperkt recht niet over
te dragen. De debiteur van een dergelijke verbintenis mag dan de zaak of het beperkte recht niet
vervreemden. Hij kan dit echter wel. Als de debiteur dit doet dan zal er sprake zijn van wanprestatie
tegen de crediteur en zal hij schadevergoeding moeten betalen.

2.1.3. Vorderingen in het algemeen en art. 3:83 lid 1
Art. 3:83 lid 1 BW stelt uitzonderingen op de overdraagbaarheid van zaken en beperkte rechten.
Voor vordering gelden in principe dezelfde uitzonderingen. Voorbeelden van de wettelijke
uitzonderingen zijn onder andere:
Smartengeld (art. 6:106 lid 2 BW);
Levensverzekeringsrechten (art. 7:970 BW);
Loonvorderingen (art. 7:633 BW);
Pensioenverordeningen (art. 32 lid 2 Pensioen- en spaarfondsenwet.
Voorbeelden van uitzonderingen op grond van de aard van het goed zijn onder andere:
Het recht op kost en inwoning op grond van een pensioenovereenkomst;
Het recht op arbeid jegens een werknemer.

2.1.4. Wilsrechten en art. 3:83 lid 1
Een optierecht wordt vaak gezien als een zelfstandig vermogensrecht. Onder een optierecht valt
onder andere het recht om een huis te mogen kopen.
De vraag is of een optierecht ook overdraagbaar is op dezelfde wijze als een zelfstandig
vermogensrecht. De vuistregel is: een optierecht is zelfstandig overdraagbaar, indien ook het recht
dat men door de optie kan verkrijgen zelfstandig overdraagbaar is.
Dezelfde redenering geldt voor andere wilsrechten zoals het aanvaarden van een aanbod of het recht
op vernietiging van een overeenkomst.
De eerste stap is om jezelf af te vragen of er sprake is van een zelfstandig vermogensrecht. Als dit het
geval is dan moet de overdraagbaarheid van het wilsrecht getoetst worden aan de vuistregel.

2.1.5. Vorderingen: gestipuleerde uitzondering
Art. 3:83 lid 2 bevat de bepaling waarin wordt gesteld dat de overdraagbaarheid van een vordering
kan worden uitgesloten door een crediteur en een de debiteur van de vordering. Dit beding heeft
dan goederenrechtelijke werking ten opzichte van derden.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ellevandee. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $11.26. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67474 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$11.26  8x  sold
  • (1)
  Add to cart