100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Volledige Samenvatting Ontwikkelingspsychologie Feldman $5.42   Add to cart

Summary

Volledige Samenvatting Ontwikkelingspsychologie Feldman

5 reviews
 312 views  30 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

Volledige samenvatting van het boek Ontwikkelingspsychologie van Feldman met voorbeeld vragen voor de toets van pedagogiek in het eerste jaar

Preview 4 out of 32  pages

  • Yes
  • October 16, 2021
  • 32
  • 2021/2022
  • Summary

5  reviews

review-writer-avatar

By: chaudhry-1996 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: lklaassen30 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: betulyilmaz1 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: hannabausch • 2 year ago

review-writer-avatar

By: milafernandes • 2 year ago

avatar-seller
Ontwikkelen en Opvoeden
Samenvatting Hoofdstuk 1

Ontwikkelingspsychologie = de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en
stabiliteit van conceptie tot ouderdom.
Onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen is in 4 thema’s te verdelen:
 Fysieke ontwikkeling = lichamelijke ontwikkeling (spieren, hersenen, zintuigen)
 Cognitieve ontwikkeling = intellectuele vermogen (denken, leren, geheugen)
 Sociale ontwikkeling = interactie, sociale relaties (emotioneel)
 Persoonlijkheidsontwikkeling = eigenschappen, karakter
Verdeling van leeftijdsgroepen (sociale constructies):
 Prenatale periode = conceptie tot geboorte
 Baby- en peutertijd = geboorte tot 3 jaar
 Kleutertijd = 3 tot 6 jaar
 Schooltijd = 6 tot 12 jaar
 Adolescentie = 12 tot 20 jaar
Cohort = een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren.
Normatieve gebeurtenissen = iedereen doorloopt globaal dezelfde stadia van ontwikkeling
(bv vanaf 4 jaar naar de basisschool).
Continue verandering = als de ontwikkeling geleidelijk verandert (bv niet ineens van baby
naar dreumes)
Discontinue verandering = als de ontwikkeling in stappen/fases/in sprongen verloopt (bv
zindelijkheid)
Kritieke periode = specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de
grootste gevolgen heeft. Wanneer de aanwezigheid van bepaalde omgevingsstimuli
noodzakelijk is voor een normale ontwikkeling (bv afplakken van het oog van een kitten,
kitten zal nooit door het oog kunnen zien), of wanneer blootstelling aan bepaalde
omgevingsstimuli abnormale ontwikkeling tot gevolg heeft (bv rodehond). Onomkeerbaar
Gevoelige periode = periode waarin organismen extra ontvankelijk/gevoelig zijn om dingen
te leren (bv tot 6 jaar het leren van een taal)
Nature = vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders erven, genetisch bepaald.
(bv oogkleur, haarkleur)
Nurture = omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen (bv roken want vrienden doen dit
ook)
Toetsonderdelen:
 Wat wordt er bedoeld met ontwikkelingspsychologie?
 Welke leeftijdsgroepen en sociale constructies worden er gehanteerd?
 Wat is het verschil tussen: continue VS discontinue verandering? Kritieke VS
gevoelige periode? Nature VS nurture?
 Betekenis sociale constructies



Samenvatting Hoofdstuk 2

De 5 belangrijke perspectieven van de ontwikkeling van het kind
(onderzoekstheorieën) tabel 2-3 blz. 42:
 Psychodynamisch perspectief

,  Behavioristisch perspectief
 Cognitief perspectief
 Systemisch perspectief
 Evolutionair perspectief

Psychodynamisch perspectief =
 Sigmund Freud
 Richt zich op innerlijke krachten/conflicten
 Psychoanalytische theorie: id (primitieve driften/duivel), ego (rationele/redelijke deel
van de persoonlijkheid/realiteitsprincipe/Donald Duck), superego (ideale
ik/geweten/engel)
 Psychoseksuele ontwikkeling: een aantal fasen die kinderen doorlopen waarin genot
of bevrediging telkens gericht is op een andere biologische functie en een ander deel van
het lichaam. (bv orale fase)
 Fixatie = probleem, gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als
gevolg van een onopgelost conflict. Als in eerdere jaren iets is gebeurd dan kan er op
latere leeftijd last van ervaren worden.
 Erik Erikson
 Psychosociale theorie: de nadruk op sociale interactie met anderen. De ontwikkeling
van de mens verloopt volgens Erikson in 8 aparte stadia waarbij een individu bij elk
stadia een ‘crisis’ moet oplossen om verder te gaan. (bv stadia 1: wantrouwen VS
vertrouwen)

Behavioristisch perspectief =
 Ivan Pavlov
 Baseert zich op waarneembaar en meetbaar gedrag. Gelooft in de invloed van de
omgeving.
 Klassieke conditionering: vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde
manier leert reageren op een neutrale stimulus (bel) die de respons (kwijlen) normaal
gesproken niet uitlokt. (bv hond – papa bang – schrikken – kind ziet hond en schrikt of
terras – vaak roken – een sigaret willen). Als opvoeder kun je gedrag dus sturen.
 Skinner
 Operante conditionering: vorm van leren waarbij een vrijwillige respons wordt
versterkt of verzwakt doordat die respons wordt geassocieerd met positieve of negatieve
consequenties. (Straffen en belonen).
 Bandura
 Sociaal cognitieve leerthorie: leren door te observeren.

Cognitieve perspectief =
 Jean Piaget
 Menselijk denken is opgebouwd uit (denk)schema’s, cognitieve ontwikkelingsstadia.
 Adaptatie = de manier waarop kinderen zich aanpassen aan de omgeving.
 Assimilatie = nieuwe ervaringen worden opgenomen in de schema’s die die het kind
al bezit. (bv de fles drinken ipv de borst)
 Accommodatie = schema’s worden aangepast aan nieuwe ervaringen. (bv drinken uit
de beker).

,  Informatieverwerkingstheorie = gericht op de wijze waarop mensen informatie
coderen, opslaan en terughalen.
 Cognitieve neurowetenschap = kijkt via hersenprocessen naar de cognitieve
ontwikkeling.

Systemisch perspectief =
 Bronfenbrenner
 Kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke-, cognitieve-, persoonlijkheids-
en sociale wereld.
 Bio-ecologisch model = 5 omgevingsniveau’s waardoor elk organisme gelijktijdig
beïnvloed wordt: (zie figuur 2-1 blz. 36)
 Microsysteem = dagelijkse directe omgeving (bv ouders, broers, zussen)
 Mesosysteem = verbinding tussen microsystemen (bv contact tussen ouder en
leerkracht)
 Exosysteem = grote maatschappelijke instituties (bv school, kerk, werk)
 Macrosysyteem = overkoepelende culturele invloeden (bv wetgeving, westerse
maatschappij)
 Chronosysteem = invloed van historische gebeurtenissen (bv terroristische aanslag,
oorlog)
 Vygotsky
 Socioculturele theorie = het verloop van de cognitieve ontwikkeling door sociale
interacties. Door scaffolding krijgen de kinderen tijdelijke ondersteuning tijdens een taak
die ze leren uit te voeren (bv puzzelen samen met de leerkracht).

Evolutionair perspectief =
 Darwin
 Probeert gedrag te identificeren als resultaat van de genetische erfenis van onze
voorouders. (Giraffes hebben een lange nek want hun voedsel hangt hoog, aanpassen
aan de omgeving). Naast fysieke kenmerken zijn er ook persoonlijke kenmerken.

De wetenschappelijke methode is een manier om ideeën en vragen te onderwerpen en hier
onderzoek naar te doen, waardoor er uitspraken gedaan kunnen worden.
Longutidnaal onderzoek = individuele veranderingen meten, inzicht krijgen in de
ontwikkeling, meerdere meetmomenten.
Experimenteel onderzoek = je zet iets in scene en onderzoekt dit (filmpje marshmellows)
Natuurlijke observatie = je gaat kijken hoe een kind zich gedraagt in zijn natuurlijke
omgeving (bv klas) en je grijpt niet in.
Cohort = groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren is.
Onderzoek en ethiek = is iets ethisch verantwoord. Vind jij dat iets wel of niet kan.
Toetsonderdelen:
 Wat zijn de essentie en de grondleggers van de 5 stromingen en de bijbehorende
begrippen?
 Wat is de rol van wetenschappelijk onderzoek?
 Wat is het verschil tussen klassieke en operante conditionering?



Samenvatting Hoofdstuk 3

, Prenatale ontwikkeling
- Al voor de geboorte krijgt de baby prikkels binnen.
- Start vanaf de conceptie = bevruchting van de eicel.
- Zygote = wanneer een nieuwe cel gevormd is door bevruchting.

Erfelijkheid
- Op het moment van conceptie krijgen mensen 23 chromosomenparen
waarvan de 23 afkomstig van de moeder en 23 afkomstig van de vader.
- Alle genen zijn opgebouwd uit DNA = bepalend voor de aard en functie van
elke cel in het lichaam.
- Een-eiige tweeling = wanneer een zygote zich afsplitst. Genetisch zijn ze
identiek.
- Twee-eiige tweeling = wanneer twee afzonderlijke cellen ongeveer
tegelijkertijd worden bevrucht door twee afzonderlijke zaadcellen.
- Het geslacht wordt bepaald door het 23ste chromosomenpaar. De moeder
bezit XX en de vader bezit XY. Het geslacht wordt dus bepaald door de vader.
- Er zijn diverse genetisch erfelijke stoornissen zoals het downsyndroom of de
ziekte van Duchenne. Er bestaan diverse testen waarmee de gezondheid van
het kind kan worden beoordeeld zoals vruchtwaterpunctie.
- Genen hebben invloed op de intelligentie van het kind en ligt voor een deel
vast (nature) maar omgevingsfactoren hebben ook grote invloed (nurture).
Diverse psychische stoornissen zoals ASS en ADHD zijn gerelateerd aan
genetische factoren, maar ook hierbij is de omgeving van invloed. Genen
spelen een rol bij persoonlijkheid maar wat je meemaakt is ook van invloed.
- Je kunt aanleg hebben voor een bepaalde stoornis maar deze stoornis hoeft
niet altijd tot uiting te komen door de invloed van omgeving.

Prenatale groei
- Germinale stadium = (van bevruchting tot 2 weken) van bevruchting tot
innesteling in de baarmoeder. Celdeling vindt plaats.
- Embryonale stadium = (van 2 tot 8 weken) ontwikkeling van belangrijkste
organen en de fundamentele anatomie staat centraal. Het hoofd en hersenen
groeien snel in dit stadium.
- Foetale stadium = (van 8 weken tot de geboorte) snelle veranderingen in de
groei tot een complexer organisme. Interactie met de omgeving (bijv. kind
kan bepaalde muziek later herkennen).

Problemen conceptie
- Onvruchtbaarheid = onvermogen om zwanger te worden na 12 tot 18
maanden proberen.
- Miskraam/spontane abortus = wanneer de zwangerschap eindigt voordat het
kind buiten de baarmoeder kan overleven. Meestal in de eerste 12 weken.
- Abortus = vrijwillige keuze de zwangerschap te beindigen. Dit mag tot 23
weken.

Prenatale omgeving

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller phoebekrijnen01. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

67232 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.42  30x  sold
  • (5)
  Add to cart