Materieel Strafrecht – samenvatting
Hoofdstuk 1: Essentialia en achtergronden van het Nederlandse Strafrecht
1.2. De Geest van ons Wetboek van Strafrecht
Het WvSr van 1881 trad in 1886 in werking. Tot op dat moment had in Nederland de Franse Code Pénal
gegolden. Het nieuwe wetboek werd voorbereid door de commissie-De Wal. Het vertrouwen in de
rechter was een zwaarwegend aspect in het nieuwe strafrecht, wat ook te zien was in de grote vrijheid
die de rechter kreeg.
Diverse algemene leerstukken werken betrekkelijk kort en krachtig geregeld, wat er nu in heeft
geresulteerd dat de uitleg van de begrippen door jurisprudentie zijn geregeld.
Strafrechtsdogmatiek: de principes en de grondslagen waarop de strafrechtelijke leerstukken en de
strafbaarstellingen in de strafbepalingen rusten.
Internationaal stond het Nederlands strafrecht al vroeg bekend als niet al te streng, mede door de
(eerste ongesubsidieerde) reclassering die rekening hield met de achtergrond van daders. Een andere
factor die de humaniteit van het strafrecht heeft bevorderd, is het opportuniteitsbeginsel. Er wordt
hierdoor ook wel eens gesproken van de verenigingstheorie in het Nederlandse strafrechtsklimaat,
wat inhoudt dat de vergelding de grondslag van de straf is en daarvan de proportionaliteit bepaalt.
Het WvSr omvat drie boeken:
1) Het Algemeen Deel;
2) De misdrijven; en
3) De overtredingen.
De bijzondere strafrechtsbepalingen zijn in beginsel onderworpen aan het regime van de algemene
bepalingen van het Algemeen Deel van het wetboek (art. 91 Sr).
Bijzonder strafrecht: bepalingen met een bijzonder karakter in het strafrechtelijk gebied die afwijken
van het Algemeen Deel van het wetboek.
Commune strafrecht: bepalingen die vallen onder de werking van het Algemeen Deel van het wetboek.
1.3. Het ultimum remedium-karakter van het strafrecht
Ultimum remedium: laatste middel.
Eerst dient de wetgever op zoek te gaan naar een andere oplossing dan het strafrecht. Heeft de
wetgever een bepaald gedrag eenmaal strafbaar gesteld, dan dient het strafrecht alsnog met
terughoudendheid te worden toegepast. Het ongedaan maken van het onheil in directe zin mag noot
‘de’ reden van strafrechtelijk optreden in een concreet geval zijn, omdat het daar niet voor is bedoeld.
Het strafrecht maakt onheil in meer indirecte zin wel ongedaan.
1.7. De verschillende richtingen en hun rechtvaardiging van het strafrecht
1.7.1. Subjectieve opvattingen liggen in de aard van het strafrecht besloten
Contrat social (theorie): burgers hebben met elkaar vrijwillig een overeenkomst gesloten krachtens
welke zij ten opzichte van elkaar plichten op zich hebben genomen, die de overheid gerechtigd is te
handhaven.
1.7.2. De absolute vergeldingstheorieën
Absolute vergeldingstheorieën: het misdrijf vormt de grondslag van de straf (quia peccatum est); de
straf vindt dus in het misdrijf zelf haar rechtsvaardiging, geheel los van het effect (absoluta ab effectu).
1
,1.7.3. De Klassieke Richting
De Klassieke Richting huldigde het beginsel van de vergelding, en wel als grondslag van de straf. De
kern van Beccaria’s visie was: het maximale geluk voor een maximaal aantal mensen. Dit betekent ook
voorkoming van criminaliteit, wat bewerkstelligd wordt door:
- Uitsluitend geschreven wetboeken (dit voorkomt willekeur);
- Geen onnodige strafbaarstellingen;
- Duidelijke en heldere formuleringen;
- Subsidiariteit;
- Proportionaliteit;
- Zekerheid dat gestraft zal worden;
- Geen preventief optreden docht uitsluitend retrospectief reageren.
1.7.4. De relatieve of doeltheorieën
Relatieve theorieën of doeltheorieën: strafrechtstheorieën volgens welke de rechtvaardiging van de
straf is gelegen in het doel daarvan. Hierbij wordt de rechtsgrond van de straf bepaalde door het doel.
1.7.5. De Moderne richting en de IKV
In 1891 werd de Internationale Kriminalistische Vereinigung (IKV) opgericht ten behoeve van het
natreven van crimineel-politieke doeleinden.
De bakens werden verzet van het accent op het ‘quia peccatum’ (omdat misdaan is) naar het primair
op de dadergerichte ‘ne peccetur’ (opdat niet misdaan zal worden). Zo ging men zich meer
bezighouden met de beteugeling van de misdaad doormiddel van onderzoek naar individuele en
sociale invloeden.
1.7.6. De verenigingstheorie, dominant in onze strafrechtscultuur
Verenigingstheorie: onderscheid tussen de rechtsgrond enerzijds en het doel van het strafrecht
anderzijds.
De vergelding vormt de grondslag van de straf, dat wil zeggen de rechtvaardiging daarvan. De
bovengrens wordt bepaald door de maat van de vergelding in het concrete geval. Is de concrete
vergeldingsmaat eenmaal vastgesteld, dan zullen de specifieke strafdoelen binnen de gegeven
sanctieruimte leiden tot het uiteindelijke straftoemetingsresultaat.
1.8. Het naoorlogse strafrecht: paternalistisch-humaan
Rationele humanisme (Vrij): referentiekader voor gerechtelijke autoriteiten bij het vervullen van hun
discretionaire ruimte.
Ethisch humanisme (Pompe): de mens is het uitgangspunt die in beginsel verantwoordelijk is voor zijn
daden.
Pragmatisch humanisme (Van Bemmelen): nadruk om de onwenselijkheid van onnodig menselijk leed,
op tolerantie en op de noodzaak het strafrecht te vrijwaren van irrationele, moralistische tendenties.
Al deze richtingen waren een uiting van de geest van de tijd.
Instrumentalisering van het strafrecht: het accent op het metafysische vergeldingsbegrip ter
dogmatische rechtvaardiging van het strafrecht maakt plaats voor meer nadruk op de
maatschappelijke doelgerichtheid.
1.8.1. De Utrechtse School met W.P.J. Pompe als voorman
Pompes opvattingen weerspiegelen duidelijk het concept van een verenigingstheorie. Hij stelt scherpe
onderscheid tussen het wezen van de straf: de vergelding van der schuld, het doel van de straf als
instituut van het recht: behartiging van het algemeen welzijn, en de werking van de straf: sociale en
2
,generale preventie. Het wezen van de straf zou de vergelding van de schuld zijn. Daarnaast heeft straf
ook een feitelijke werking: zij werk afschrikkend in het algemeen en op de dader in het bijzonder.
Sociaal-preventief kan de straf werken op drie manieren:
- Afschrikking van de dader;
- Door diens verbetering;
- Door de onschadelijkmaking.
Het recht oefent zich in drie opeenvolgende stadia uit:
1) De toepassing van de straf wordt bedreigd.
2) De straf wordt opgelegd door de rechter.
3) De opgelegde straf wordt door ambtenaren der uitvoerende macht tenuitvoergelegd.
1.8.2. De School van M.P. Vrij
In de theorie van Vrij staat het begrip subsocialiteit centraal. Vrij poneert naast de wederrechtelijkheid
en de verwijtbaarheid het subsociale als een derde element van het strafbare feit. Een strafbaar feit
brengt namelijk een viertal subsociale gevolgen teweeg, te weten het herhalingsdrag van de
delinquent, onvoldaanheid van het slachtoffer, neigingen tot navolging van derden en ontdaanheid
van vierden. Volgens Vrij is de derde functie van de straf het vereffenen van deze sociaalpsychologische
beroeringen en derhalve is subsocialiteit in zijn ogen het derde element van het strafbare feit.
Vrij beschouwt de subsocialiteit ook als grondslag voor de maatregel wanneer een straf niet mogelijk
is, maar ingrijpen maatschappelijk gezien zeer gewenst geacht wordt.
1.8.3. Juridisering en welzijn (1970-1980)
Juridiseringsrichting: belangrijkste dimensie van het strafrecht is de wijze waarop aan de van nature
nu eenmaal bestaande wraak- en vergeldingsgevoelens van mensen onder elkaar vorm wordt gegeven.
De ordeningsfunctie (policing society) is de primaire functie van het strafrecht, maar in de secundaire
functie (policing the police) is het werkelijke rechtskarakter gelegen.
Welzijnsrichting: richt zich primair op de reductie van het strafrecht vanuit een kritische visie op het
veelal irrationele en discriminatoire karakter van het strafrecht in het licht van sociale verhoudingen
waarvan het een uitdrukking vormt. Decriminalisering en depenalisering stonden voorop.
1.9. Nieuwere ontwikkelingen
1.9.2. Verzakelijking, neo-vergeling, veiligheid en terrorismebestrijding
Sinds de jaren 1980 is het strafrecht enorm verzakelijkt, waarbij het pragmatisch, economisch denken
sterk is gaan overheersen.
Neo-vergelding: het accent ligt op de vergelding.
De tenuitvoerlegging van de straffen zijn ook verzakelijkt en daarbij hebben we te maken met
toenemende criminaliteit. Internationale georganiseerde en grensoverschrijdende criminaliteit heeft
het laatste decennium van de vorige eeuw ook tot nieuwe wetgeving geleid. Het veiligheidsdenken
heeft ook in het strafrecht een dominante plaats ingenomen. De gedachte van het mensbeeld van de
verdachte als vijand van de samenleving en van de maatschappelijke orde is de laatste jaren gerezen.
Hoofdstuk 2: Het strafbare feit en de strafbare dader
2.1. Verschillende dimensies van het begrip strafbaar feit
Het is de wet die in de eerste plaatst aanwijst onder welke omstandigheden bepaalde gedragingen tot
strafbare feiten worden (legaliteitsbeginsel).
We spreken over een strafbaar feit in drie dimensies:
3
, 1) Historisch strafbaar feit (de wet noemt en omschrijft zodanig als een strafbaar feit)
2) Wettelijke strafbaar feit (de algemene bepalingen het eerste boek van het WvS zijn hierop van
toepassing, de inhoud van de delictsomschrijving)
3) Juridisch strafbaar feit (voorwaarden voor strafbaarheid die nadere condities inhouden om
een wettelijk strafbaar gesteld feit ook inderdaad een strafbaar feit te laten zijn, pas sprake
van een strafbaar feit als hieraan voldaan is)
Criminologie: wetenschap die zich bezighoudt met de oorzaken en de achtergronden van criminaliteit.
Definitie strafbaar feit (voorwaarden strafbaarheid):
1) Een gedraging van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon; die
2) Een wettelijke delictsomschrijving vervult;
3) Wederrechtelijk is; en
4) Aan schuld te wijten ofwel verwijtbaar is.
Bestanddelen: componenten waaruit een wettelijke delictsomschrijving is samengesteld.
2.2. De bestanddelen van het wettelijk omschreven delict
2.2.1. De gedraging: typen delictsomschrijvingen
Iedere delictsomschrijving bevat als bestanddeel een vorm van menselijke gedrag.
De volgende onderscheidingen kunnen gemaakt worden:
- Commissiedelicten (handelen/doen) en omissiedelicten (niet handelen/niet doen);
Oneigenlijk (c)om(m)issiedelict: de wettelijke omschrijving van een als commissiedelict
geformuleerd delict vervult door de facto juist niet te handelen.
- Materieel omschreven delicten (omschreven naar het gevolg) en formeel omschreven delicten
(specifiek omschreven);
- Krenkingsdelicten (krenking van een bepaald rechtsgoed) en gevaarzettingsdelicten
(gevaarzetting van een bepaald rechtsgoed, onderscheid tussen concreet en abstract).
2.2.2. De omstandigheden van de gedraging
In het strafrecht gaat het meestal om de strafbaarstelling van een menselijke gedraging onder
bepaalde omstandigheden. De omstandigheden welke in delictsomschrijvingen kunnen worden
geformuleerd zijn persoonlijke of onpersoonlijke omstandigheden.
1) Persoonlijke omstandigheden
a) Inwendige persoonlijk omstandigheden: een bepaalde psychische gesteldheid van de
dader waarmee hij de daad onder bepaalde omstandigheden en met bepaalde
gevolgen heeft verricht.
b) Uitwendige persoonlijke omstandigheden: een bepaalde hoedanigheid of kwaliteit
van de dader.
Expliciete kwaliteitsdelicten: uit de woorden van de delictsomschrijving kan
rechtstreeks worden opgemaakt dat de strafbaarstelling zich alleen richt tot degenen
die de desbetreffende kwaliteit of hoedanigheid bezitten.
Impliciete kwaliteitsdelicten: enkel gericht tot personen met een bepaalde kwaliteit;
echter kan deze niet rechtstreeks uit de wet worden afgeleid, maar bijvoorbeeld uit
de wetsgeschiedenis en/of de wetssystematiek.
2) Onpersoonlijke omstandigheden
c) Begeleidende omstandigheden van de gedraging
d) Gevolgen van de gedraging
Geobjectiveerd bestanddeel: uit de ratio van een bepaald delict blijkt dat het voor de strafbaarheid
van de dader niet van belang moet worden geacht of diens opzet op een bepaalde omstandigheid al
dan niet gericht is.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller gerrrie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.