THEORIE BLOK 3
Inhoud
“Fysiologie” H3.2.1 + 4.1 t/m 4.6 + 5 + 6 + 7 + 9.3 + 9.4.2 + 9.4.3 ...........................................................................2
H3.2.1 Verdeling en samenstelling van lichaamsvloeistof....................................................................................2
H4: Houding en beweging.....................................................................................................................................2
Spier...................................................................................................................................................................2
H5: Prikkels............................................................................................................................................................6
H6: Structuur en functies van het zenuwstelsel.................................................................................................11
H7: Sensomotoriek..............................................................................................................................................18
H9:.......................................................................................................................................................................23
“Van contractie naar actie” H3...............................................................................................................................24
“Inspanningsfysiolgie” H2.1 t/m 2.1.2 + H2.3 t/m 2.3.1 + H2.6 + H4 + H5.1 t/m 5.3 ............................................25
H2: Energielevering bij inspanning......................................................................................................................25
H4: Hartfunctie, circulatie en inspanning............................................................................................................27
H5.1 t/m 5.3: Ventilatie en gaswisseling bij inspanning.....................................................................................29
Spierruptuur............................................................................................................................................................32
Hoorcolleges............................................................................................................................................................33
College 1: Centraal zenuwstelsel.........................................................................................................................33
College 2: Spierfysiologie....................................................................................................................................34
College 3: Fysiologische respons.........................................................................................................................34
College 4: Nocisensoriek.....................................................................................................................................35
College 5: Toegepaste inspanningsfysiologie......................................................................................................36
College 6: Tendinopathiën..................................................................................................................................37
,“FYSIOLOGIE” H3.2.1 + 4.1 T/M 4.6 + 5 + 6 + 7 + 9.3 + 9.4.2 + 9.4.3
H3.2.1 VERDELING EN SAMENSTELLING VAN LICHAAMSVLOEISTOF
Lichaam 60% water
- 40% in de cellen
- 20% extracellulair
15% is interstitiële vloeistof (omspoeld alle cellen)
5% zit in het bloedplasma (in de bloedvaten)
Hersenweefsel 90% water
Spierweefsel 80% water
Vetweefsel 15% water
Magere lichaamsmassa (lean body mass) = lichaam zonder vetweefsel 70% water
H4: HOUDING EN BEWEGING
Contractievormen
1. Concentrisch = korter worden van de spier
2. Excentrisch = langer worden van de spier
3. Isometrisch = lengte van de spier blijft gelijk
Keten (= reeks van gewrichten die samenwerken om een gewenste motorische taak succesvol uit te
voeren)
Open keten: er is geen fixatie punt, de voeten en/of handen kunnen zich vrij bewegen
- Spiergroepen geïsoleerder belasten
- ROM is groter
- VB: dumbbell press, leg extension, cable curls
Gesloten keten: handen of voeten kunnen niet vrij bewegen’
- Voor onderste extremiteiten vaak functioneler
- VB: squat, deadlift, bankdrukken
SPIER
Spierfascie: stevige bindweefsellaag om de spier heen
Epimysium: dunnere bindweefsellaag om de spier heen
Spierbundels (fascikel): perimysium om de spierbundel
heen
Spiervezel: endomysium om de spiervezel heen
Bindweefsel loopt door in de pees van de spier
Spiervezel
Spiercel is hetzelfde
Bevat meer celkernen
Zitten gezamenlijk in spierbundels
Hebben langgerekte structuren in het plasma vanwege de
myofibrillen
Spiervezel kan alleen groeien in de lengte door de
myofibril te verlengen
Spiervezel kan alleen groeien in de breedte door meer
myofibrillen te bouwen
Myofibril
, Contractie elementen van de spier
Bevat dwarse streping: banden, schijven, zones en lijnen
Filamenten
1. Dikke filament
- Myosine
- Aan de zijkant zitten een reeks ‘koppen’ die naar buiten
steken, deze vormt een brug met het actinefilament
filamenten schuiven langs elkaar (sliding filament theory)
2. Dunne filament
- Actine
- Trpomyosine
- Troponine
Sarcomeer
De ruimte tussen de Z-lijnen van de myofibrillen is een
sarcomeer
Contractiele eenheid van een spiervezel
Spiercontractie
prikkeling van spiervezelmembraan nodig
Om een spier aan te spannen moeten de filamenten naar elkaar schuiven
Brugvorming: kop van myosine en actine (cross
bridge)
Als de brug ontstaat, beweegt de myosine kop, die
trekt het actine langszij (sliding filament)
De sarcomeer wordt korter
De contractie die daarop volgt wordt ATP (energie)
gebruikt
T-tubuli/transversale systeem: buizenstelsel dwars
op het membraan van de spiervezels
Sarcoplasmatisch reticulum: buizenstelsel in de
lengterichting (in de spiervezel zelf) bevat calcium
voorraad
Prikkel spiervezelmembraan T-tubuli
inwendige van de spiervezel calcium komt vrij uit
het SR calciumionen vormen de bruggen tussen
myosine en actine spierverkorting
1. Excitatie
- Actiepotentiaal van de motorische zenuwvezel
wordt overgebracht op de spiercelmembraan
- Door naar de T-tubuli
2. Latentietijd
- Potentiaal wordt overgedragen op het
buizenstelsel in het plasma (sarcoplasmatisch
reticulum, SR)
- Vrijkomen van calciumionen en diffusie van deze
ionen in het celplasma
, - Ionen deblokkeren de actine-myosine-bindingsplaatsen
- Brugvormingsplaats tussen actine en myosine komt vrij
3. Contractiefase
- Myosinekop vormt een brug met actine
- Energie komt vrij uit ATP
- Myosinekop kantelt in de lengterichting en trekt daarbij het actinefilament
- Sarcomeer wordt korter (contractie)
- Vrijgekomen energie wordt gebruikt om de spier te verkorten
4. Relaxatiefase
- Elke spiervezel ontspant na enige tijd (calcium wordt teruggepompt in het SR hiervoor
wordt ook ATP gebruikt)
- Calciumconcentratie in het celplasma daalt blokkering van de brugplaats
- Er kunnen geen bruggen meer ontstaan spiervezel ontspant
Soorten spiervezels
1. Langzame spieren (tonisch/houding spieren)
- Type 1
- Meer langzame (rode) spiervezels
- Efficiënt in het produceren van ATP door oxidatie van koolhydraten en vetten
- Spieruithoudingsvermogen
- Marathon loper: 90% rode spiervezels
2. Snelle spieren (fasisch/beweging spieren)
- Type 2
- Meer snelle (witte) spiervezels
- Kortere, hoog intensieve “duursport”
- Meer kracht, raken wel sneller vermoeid
- Sprinters: 80% witte spiervezels
3. Combinatie van beide spiervezels
- Type 2x
- Worden niet gemakkelijk geactiveerd door het zenuwstelsel
- Hoog explosieve activiteiten
Toename spierkracht
1. Prikkelfrequentie: opeenvolging van prikkels zorgt ervoor dat een spier langer kan contraheren
a. Tetanische contractie = spanning blijft hoog waardoor er geen relaxatie ontstaat
2. Activeren van meer motor units (= rekrutering): eerste kleine units daarna de grotere units
activeren
Contractievormen (verloop van belasting)
1. Auxotoon: beweging met toenemende kracht
2. Isotoon: geleverde kracht blijft gelijk tijdens de beweging
3. Isokinetisch: maximale kracht leveren tegen weerstand in, met een constante snelheid
Factoren die de spierkracht bepalen
1. Fysische doorsnede van de spier (diameter van de spierbuik)
De hoeveelheid myofibrillen naast elkaar in een spier
2. De mate van overlap tussen myosine en actine
Het aantal bruggen dat tussen myosine en actine kan worden gevormd
3. De prikkelfrequentie van een motoneuron
Hoge prikkelfrequentie zorgt voor een spierkrachttoename
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller irisvanaalst. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.