Inleiding waarnemen en bewegen
In het boek: something to consider is wel tentamenstof
Tentamen: open vragen
College 2 06-09-2019
Introduction to preception (H1 en appendicens)
Perceptie is opgebouwd uit sensations (sensaties). → Oud idee over perceptie en sensatie.
Je begint met iets simpels en daarna kun je iets herkennen.
Een actie kan perceptie en herkenning weer veranderen.
Sensatie = Simpele basisprocessen die plaatsvinden aan het begin van een sensorsysteem.
Perceptie = Complexe processen waar de hogere mechanismen nodig zijn, zoals
bijvoorbeeld de hersenen of het geheugen.
Onderscheid tussen perceptie en sensatie is lastig. Perceptie wordt vaker gebruikt.
1. Stimulus in de omgeving. Er moet iets zijn om waar te nemen (distal stimulus). Een
distale stimulus staat in de wereld, op een afstand, bijvoorbeeld een boom.
2. Licht valt op het voorwerp, het voorwerp wordt op je netvlies geprojecteerd
(proximal stimulus). Een proximale stimulus is een afbeelding op je netvlies,
bijvoorbeeld een projectie van de boom op je netvlies.
De afbeelding op je netvlies is een representatie van de het
echte voorwerp.
3. Receptor processes. Sensor receptoren zetten licht om in
elektrische pulsen.
Transductie = De omzetting van een vorm van energie in
een andere vorm van engerie.
4. Neural processing = De
veranderingen in de signalen die
optreden als ze worden vervoerd door de neuronen.
Informatie wordt daar verwerkt.
Elektrische signalen van elk zintuig komen aan in de
primary recieving area voor dat zintuig in de cerebral
cortex. De cerebral cortex is belangrijk voor het creëren
van perceptie en andere functies.
, Occipital lobe voor zien, temporal lobe voor horen, parietal lobe voor huid
zintuigen. Frontal lobe speelt een belangrijke rol voor de coordinatie bij perceptie
uit 2 of meer zintuigen.
5. Perceptie. Waarnemen is bewust zijn van een object, bijvoorbeeld een microfoon
is een zwart staafje met een bolletje.
6. Herkennen. Herkennen is iets in een categorie plaatsen.
7. Actie. Betrekt motor activiteiten.
Principle of transformation = Stimuli en reacties gecreëerd door een stimuli worden
veranderd tussen de distale stimulus en de perceptie.
Principle of representation = Alles wat een persoon waarneemt is niet gebaseerd op een
directe stimulus, maar op een representatie van stimuli die worden gevormd door
receptoren en de activiteit in een persoons zenuwstelsel.
Visual form agnosia is een ziekte waarin de patiënt geen vormen kan herkennen. Ze
kunnen vormen wel waarnemen.
Wat je voor de waarneming hebt meegemaakt (recent of in het verleden), heeft ook
invloed op de waarneming en herkenning. De rat-man demonstration laat dit zien.
Bottom-up processing (data-based processing) = Informatie verwerken op basis van
stimuli die de receptoren bereiken.
Top- down processing (knowledge-based processing) = Informatie verwerken op basis van
kennis, bijvoorbeeld vrouw benoemt wat ze ziet als mot, omdat ze dit weet. Kennis is niet
altijd betrokken bij perceptie, maar vaak wel.
Oblique effect = Mensen zien horizontale en verticale lijnen beter dan schuine lijnen. Bij
horizontale en verticale lijnen kan je de lijnen langer onderscheiden dan bij schuine lijnen.
Dia 37: Activiteit in de hersenen is groter bij horizontale en verticale lijnen.
3 verschillende relaties:
− Stimulus-perception relationship: Als de lijnen te dichtbij elkaar staan, lijkt de hele
cirkel gewoon zwart.
− Stimulus-physiological relationship: Activiteit in de hersenen is groter voor
horizontale en verticale lijnen.
− Physiological-perception relationship: Combinatie van bovenste 2.
Cognitive influences on perception = Factoren die invloed kunnen hebben op de
waarneming van mensen, bijvoorbeeld kennis of herinneringen.
Meten perceptie
− Drempelwaarde (thresholds, kleinste waarde die kan worden waargenomen)
o Absolute drempel (absolute threshold) = De minimale waarde om iets te
kunnen waarnemen. Kan je bepalen, bijvoorbeeld bij welke snelheid zie je
de bal nog bewegen?
o Verschildrempel (difference threshold) = Het kleinste verschil tussen twee
stimuli dat we ze als verschillend beschrijven. Bijvoorbeeld de ene bal
beweegt sneller dan de andere.
o Meten van de absolute drempel (classic psychophysical methods):
▪ Method of limits = geleidelijk intensiteit hoger of lager maken tot de
proefpersoon het geluid wel of niet hoort. Onderzoeker draait aan
de knop.
, ▪ Method of adjustment = zelfde als method of limits, maar dan door
de proefpersoon zelf.
▪ Method of constant stimuli = verschillende intensiteiten laten zien in
een willekeurige volgorde en kijken hoe vaak van de gevallen ja of
nee wordt gezegd. Dit is de nauwkeurigste manier van meten, maar
je moet wel veel meer meten (want je moet alle opties testen).
o Welke methode je gebruikt ligt aan hoeveel tijd je hebt en hoe nauwkeurig
je moet meten.
o Meten van de verschildrempel:
▪ Weber’s law: I = k I
▪ Deze wet klopt zolang de stimulus intensiteit niet te dichtbij de
absolute threshold ligt.
▪ K is constante die op de eerste waarneming slaat. Voorbeeld dia 59.
− Magnitude.
o Magnitude estimation = Relatie tussen stimulus
intensiteit en de subjectieve omvang van de stimulus.
o Er is een verschil met wat je fysiek aanbiedt en
mensen waarnemen. Bijvoorbeeld twee lampen
betekent niet 2 keer zoveel licht.
o Response compressie = Steeds meer stimulus
nodig om nog verschil te waarnemen. De toename
van de waargenomen grootte is kleiner dan de
toename van de stimulus.
o Response expansion = Steeds minder verschil
nodig om meer verschil waar te nemen. De toename
van de waargenomen grootte is groter dan de
toename van de stimulus. Dit gebeurt bijvoorbeeld
bij een shock om te waarschuwen voor gevaar.
o Power functie (Steven’s power law) = P = KSn, met P is waargenomen
magnitude, K is constante, S is de intensiteit stimulus en n is de power. n
lager dan 1 is compressie en n hoger dan 1 is expansion.
− Identity of stimulus. Bijvoorbeeld herken je dit plaatje?
o Recognition = Het categoriseren van voorwerpen die je waarneemt.
− Reaction time.
− Phenomenological description. Wat ziet de proefpersoon?
o Phenomenological report = Beschrijven van wat je ziet. Dit report is
belangrijk, want als het fenomeen is uitgelegd, kan je het meten met andere
proeven
− Action. Actie volgt op perceptie.
Judgments vs. action
Inschatten en actie passen niet altijd bij elkaar. Inschatting van mensen verschillen van
de acties die ze uitvoeren.
Je moet niet zomaar de jugdments onderzoeken geloven.
, Method of constant stimuli
Een probleem met deze methode is dat de
proefpersoon te snel of te langzaam zegt iets
wel/niet te zien. Mensen kunnen met een
andere criteria binnenkomen (response
criterion). In dit geval zegt Julie sneller ja dan
Regina waardoor Julies drempelwaarde lager
lijkt, maar niets is minder waar.
Door het uitreiken van rewards kan je mensen anders laten
reageren dan ze normaal zouden doen. Je kan mensen vaker ja of
nee laten zeggen, afhankelijk waar ze de beste reward voor krijgen.
Reciever operating characteristic curve: hit uitgezet tegen false
alarm.
De vorm van de ROC-curve is een maat voor hoe gevoelig iemand is. Deze vorm kan je
bepalen door middel van payoffs en rewards.
Noise is de ruis. Signaal is het signaal dat wordt
aangeboden. False alarm wordt veroorzaakt
door noise. Dus een stimulus is het signaal plus
noise, en geen stimulus is alleen de noise.
De waarschijnlijkheid dat een bepaald
waargenomen effect wordt veroorzaakt door
de ruis (rode lijn) of door het signaal plus de ruis (groene lijn) kan worden bepaald door
de waarde van het perceptuele effect te volgen en kijken op welke lijn deze uitkomt.
Bij L (liberale criteria) heb je een hoge false alarm rate en
hoge hits rate.
Bij N (neutrale criteria) heb je een lage false alarm rate en een
hoge (maar lager dan bij L) hits rate.
Bij C (conservatieve criteria) heb jee een lage false alarm rate
en een lage hits rate.
Als de afstand tussen de ruis en ruis + signaal
waarschijnlijkheid grafieken groter wordt, verandert de vorm van de ROC-curve ook. Bij
een hogere intensiteit van een persoon is de ROC-curve meer gebogen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bwstudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.65. You're not tied to anything after your purchase.