In deze samenvatting behandel ik het boekje economische groei van de methode praktische economie. Er staan veel tips in. Je kan ook alle samenvattingen voor de gehele bovenbouw economie aanschaffen als bundel, dit is voordeliger. Dit boekje hebben wij behandeld in 5VWO, dit kan per school verschill...
Economische groei
H1 Macro-economische kengetallen
Een belangrijk macro economisch kengetal is het bruto binnenlands product (bbp). Dit is de waarde
van alle in een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar. Er zijn drie methoden om het
bbp te berekenen (objectieve, subjectieve en bestedingsmethode). Bij objectieve methode kijk je
naar objecten. De bruto toegevoegde waarde = TO – kosten ingekochte goederen en diensten. De
bruto toegevoegde waarde geeft de toegevoegde waarde door het productieproces. Het is niet de
winst want dat is TO-TK. De overheid heeft niet te maken met een markt van vraag en aanbod, er kan
geen TO berekend worden. Het salaris van een ambtenaar is een goede vervanging hiervoor. Bruto
binnenlands product= Optelsom alle bruto toegevoegde waarden + alle ambtenarensalarissen.
Productie voegt niet alleen waarde toe, maar veroorzaakt ook waardevermindering door
afschrijvingen. Wanneer daar wel rekening mee wordt gehouden is het de netto toegevoegde
waarde= bruto toegevoegde waarde – afschrijvingen. En nbp = bbp – afschrijvingen. Afschrijvingen:
De waardedaling van de kapitaalgoederen in een bepaalde periode. Oefen om te rekenen met deze
begrippen
De subjectieve manier is via primaire inkomens; de inkomens die verdiend worden met het ter
beschikking stellen van productiefactoren. Uitkeringen worden uit het primaire inkomen betaald. Het
totaal aan primair inkomen is het netto binnenlands inkomen (nbi). Het nbi=bbi – afschrijvingen. Om
alle primaire inkomens te bepalen moeten we de productiefactoren indelen vanuit de macro-
economie (arbeid, ondernemerschap, kapitaal en natuur -> loon, winst, huur+rente, pacht). Het nbi is
altijd gelijk aan het nbp -> nbp=nbi. En bbp=nbp + afschrijvingen=nbi+afschrijvingen. Bij het
binnenlands inkomen en binnenlands product gaat het om de productie en inkomen IN een land.
Maar sommige mensen werken bijvoorbeeld in het buitenland. Als rekening wordt gehouden met de
oorsprong van de productiefactoren, kan het inkomen VAN alle ingezetenen van een land worden
bepaald, dit is een nationaal product en nationaal inkomen; de optelsom van alle primaire inkomens
die door de ingezetenen van een land gedurende een jaar worden verdiend. Hiervoor moet het saldo
van de primaire inkomens berekend worden. Saldo primaire inkomens=primair inkomen
binnenlandse ingezetenen werkzaam in het buitenland-primair inkomen buitenlandse ingezetenen
werkzaam in het binnenland = saldo primaire inkomens uit buitenland – primaire inkomens naar
het buitenland. Het verschil tussen het bbp en saldo van primaire inkomens is bruto nationaal
inkomen (bni)= bbp+saldo primaire inkomens. Nni= bni- afschrijvingen.
H2 Van micro naar macro
De economie bestaat uit 5 sectoren, gezinnen (consumenten), bedrijven (producenten), overheid,
buitenland en financiële instellingen. De interactie tussen deze is de economische kringloop: de
schematische weergave van geld- en goederenstromen tussen sectoren. Wanneer elke pijl een
geldstroom voorstelt is het een monetaire kringloop. 1 ding is belangrijk, de waarde van alle pijlen
naar een sector is gelijk aan de waarde van alle pijlen van een sector. Een economische kringloop van
goederen- en dienstenstromen is een reële kringloop. Het is handig om dit uit je hoofd te leren.
Bedrijven: bij netto-investeringen neemt de voorraad kapitaalgoederen toe, het zijn ook wel
uitbreidingsinvesteringen. Ook zijn er vervangingsinvesteringen, samen met de netto-investeringen
, vormen ze de bruto investeringen. Bruto-investeringen = netto + vervanings-investeringen =
Y=C+I+O+E-M
Gezinnen: Y=C+B+S
Overheid: overheidsbestedingen (O) zijn gekochte goederen bij bedrijven. Het verschil tussen
inkomsten en uitgaven is het saldo van de overheidssector= B-O. Als dit saldo negatief is, is er een
financieringstekort, ze moeten geld lenen, lijn O-B.
Buitenland: uitvoersaldo= E- M. Wanneer je een positief uitvoersaldo hebt, heeft het buitenland een
negatieve.
Financiële instellingen: Gezinnen en bedrijven vormen samen de particuliere sector. Het verschil
tussen besparingen en investeringen is het particulier spaarsaldo= S-I. Is dit positief, is er een
particulier spaaroverschot. Het nationaal spaarsaldo bepaalt het totale spaaroverschot.
Nationaal spaarsaldo= (S-I) +(B-O). Ook heb je S=I + (O-B) + (E-M) -> (E-M) = (S-I) +(B-O). Het
uitvoersaldo is dus altijd gelijk aan het nationaal spaarsaldo.
Nationale rekeningen: een systematisch overzicht van geldstromen tussen de economische sectoren
van het afgelopen kalenderjaar. Voor nl doet het CBS dat, voor EU de Eurostat. Hij laat duidelijk zien
welke sector meer besteedt dan hij aan middelen heeft en welke middelen juist overhoudt. Hierin
staat per sector een kopje met ingaande geldstroom en uitgaande. Aan het einde kan er nog een
overzichtje gemaakt worden met links ‘middelen’ (Y+M) en rechts ‘bestedingen’ (C+I+O+E).
De bestedingsmethode gaat uit van bestedingen. De totale bestedingen zijn gelijk aan C+I+O+(E-M)
en dit is gelijk aan het nni (Y). Als daar dan de afschrijvingen plus het saldo van primaire inkomens
mee worden verrekend, geeft dat het bbp volgens de finale bestedingen: aankopen van gezinnen,
bedrijven en overheid. Vaak moet je ook met de bestedingsmethode rekenen, oefen dit.
Betalingsbalans: een overzicht van de handel tussen landen. Je hebt de lopende rekening die gelijk is
aan het saldo E-M (nationaal spaarsaldo), hij bestaat uit de goederenrekening, dienstenrekening,
primaire-inkomstenrekening en inkomensoverdrachtenrekening. Op de kapitaalrekening staan alle
internationale investeringen en beleggingen. Links komt bijvoorbeeld een investering van een
buitenlands bedrijf in Nederland en rechts een belegging van he pensioenfonds in Amerikaanse
staatsobligaties. Deze twee rekeningen samen is de betalingsbalans, die is in evenwicht als het saldo
0 is. Is het saldo negatief, dan betaalt het land meer aan het buitenland dan het ontvangt. Als het
buitenland een andere valuta heeft dan de binnenlandse, neemt het buitenlandse valutareserve af.
Deze reserve s het buitenlandse geld in binnenlandse handen. (Bv Nl een negatief saldo op China’s
balans).
Goederenrekening: ook wel handelsbalans, import (uitgaven) en export (inkomsten). Meer E dan I,
handelsoverschot.
Dienstenrekening: internationale handel in diensten, waarde van aan het buitenland verleende
diensten (inkomsten) -> Nederlandse onderneming bouwt haven in Afrika. En waarde van door het
buitenland verleende diensten (uitgaven) -> Nederlandse toerist geeft geld uit in Italië.
Primaire-inkomstenrekening: ontvangsten primaire inkomsten -> loon voor NL ’ander uit buitenland.
En ontvangsten inkomensoverdrachten -> Philips ontvangt dividend aan dochteronderneming in
buitenland (inkomsten). Betaalde primaire inkomsten en inkomensoverdrachten (Turkse NL’er stuurt
geld naar familie.
Inkomensoverdrachtenrekening: links: Nl ’ander wint Belgische staatsloterij, rechts: NL geeft
ontwikkelingshulp (gift)
Markten zijn wederzijds afhankelijk van elkaar. Een economie is in evenwicht wanneer alle markten
tegelijk in evenwicht zijn, dit is algemeen evenwicht. Markten zijn wederzijds afhankelijk doordat ze
algemeen evenwicht willen en spelen dus met vraag/aanbod, dit zorgt voor een kettingreactie op
andere markten. Op een product markt is volkomen concurrentie, het evenwicht is dan het snijpunt
van collectieve vraag en aanbod lijn. Op een arbeidsmarkt is het anders, over het algemeen geldt,
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SophieCiere. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.43. You're not tied to anything after your purchase.