100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Praktische economie: Vraag en aanbod $5.60   Add to cart

Summary

Samenvatting Praktische economie: Vraag en aanbod

 7 views  0 purchase
  • Course
  • Level
  • Book

In deze samenvatting behandel ik het boekje Vraag en aanbod van de methode praktische economie. Er staan veel tips in. Je kan ook alle samenvattingen voor de gehele bovenbouw economie aanschaffen als bundel, dit is voordeliger. Dit boekje hebben wij behandeld in 4VWO, dit kan per school verschillen.

Preview 2 out of 5  pages

  • Yes
  • October 25, 2021
  • 5
  • 2021/2022
  • Summary
  • Secondary school
  • 4
avatar-seller
Vraag en aanbod
1.1 De individuele vraag

Iedereen heeft behoefte aan dingen, goederen en diensten kunnen deze behoeften bevredigen. Niet
alleen de behoeftebevrediging heeft met de vraag te maken, maar de prijs ook. De wet van de vraag
geldt dan: hoe hoger de prijs (P, y-as), hoe kleiner de gevraagde hoeveelheid (Q, x-as).
Individuele vraag: het aantal eenheden dat een consument ergens van wil kopen bij een bepaalde
vraag. Winkeliers moeten goed nadenken over de prijs en de gevolgen voor de hoeveelheid, dan
kiezen ze degene met de grootste omzet.
Uit de individuele vraag volgt de individuele betalingsbereidheid: de maximale prijs die een
consument wil betalen voor 1 product. Als de betalingsbereidheid bekend is kan de producent het
aantal producten berekenen dat de consument zal kopen.
Consumentensurplus: betalingsbereidheid – de prijs waarvoor je het gekocht hebt. Van 1 persoon
heet het individuele consumentensurplus.
De vraag naar een product is in hele aantallen, dat noemen we discrete vraag. Op de vraaglijn zie je
alle mogelijke combinaties van de vraag, dan noemen we het een continue vraag. De continue vraag
van 1 consument noemen we de individuele vraaglijn.
De individuele vraag wordt door 5 dingen bepaald:
De individuele voorkeuren: iemand met een voorkeur voor een bepaald product is bereid om er
meer voor te betalen dan iemand zonder die voorkeur.
Het beschikbare budget: de individuele vraag naar een product neemt meestal toe als de vrager over
een groter budget beschikt.
De aanwezigheid van substitueerbare (vervangende) producten: om in een behoefte te voorzien,
zijn er meestal meer producten beschikbaar. Consumenten hebben een lagere betalingsbereidheid
voor producten waarvoor substitueerbare goederen bestaan. De individuele vraag naar een product
neemt af als er substitueerbare goederen bestaan, of goedkoper zijn.
Het bestaan van complementaire (aanvullende) producten: sommige producten voorzien alleen in
een behoefte in combinatie met een ander product. De betalingsbereidheid neemt toe als het
complementaire product al in bezit is.
Exogene factoren: zijn omstandigheden waar een consument geen invloed op heeft (weer). Mooi
weer -> meer ijs. Lange rij-> minder ijs.
De prijs van het product valt er niet onder.

1.2 De collectieve vraag

Producenten hebben niet veel aan de vraag van een individu, ze zijn geïnteresseerd in de collectieve
vraag: de optelsom van alle individuele vragen. Dit geeft aan wat een groep consumenten vraagt bij
een bepaalde prijs.
Afzetgebied: het gebied waar de producent zijn product verkoopt. (Fietsfabrikant: heel nl,
plaatselijke bakker: dorp).
Als persoon A een individuele vraag van 3 heeft bij een product van $1 en persoon B 2, dan is de
collectieve vraag 5, bij een prijs van $1. Er is ook een collectieve vraaglijn, die vind je op blz 15. Hij
heet ook wel de prijs-afzetlijn.
Een vraaglijn verschuift naar rechts vanaf de oorsprong als een vraagtoename optreedt, er wordt dan
bij elke prijs meer gevraagd. Als de vraaglijn verschuift langs de lijn, dan is er een prijsverhoging. De
vraag wordt wel minder, maar de vraaglijn zelf verschuift niet.
Het collectief consumentensurplus is de optelsom van het individueel consumentensurplus van alle
individuele groepen die het product kopen. Het zegt niets over de verdeling binnen de groep.

, 1.3 Prijselasticiteit

Omzet: prijs x gevraagde hoeveelheid. De prijselasticiteit is belangrijk voor de producent.
Prijselasticiteit (Ev)= procentuele verandering gevraagde hoeveelheid/ procentuele verandering
prijs
Prijsstijging/daling is altijd negatief.
Een product is inelastisch als de Ev tussen -1 en 0 ligt. Dan kan je de prijs dus nog verhogen en stijgt
de omzet.
Als de prijselasticiteit positief is, stijgt de gevraagde hoeveelheid bij een prijsstijging. Dit zijn
Giffengoederen.
In een vraaglijn kan je het ook zien als je twee punten neemt. Er geldt: hoe hoger de prijs, hoe groter
het procentuele effect van een prijsverandering op de gevraagde hoeveelheid.

1.4 Inkomenselasticiteit

Inkomenselasticiteit (Ei)= procentuele verandering vraag/ procentuele verandering inkomen
Bij normale goederen is de inkomenselasticiteit positief.
Bij luxegoederen is de inkomenselasticiteit groter dan 1. De procentuele stijging van de gevraagde
hoeveelheid is groter dan die van het inkomen.
Bij noodzakelijke goederen is de inkomenselasticiteit groter dan 0 en kleiner dan 1.
Bij inferieure goederen is de inkomenselasticiteit kleiner dan 0. Inferieure goederen zijn goedkope
goederen die slechte kwaliteit hebben.
Een engelkromme is een lijn die het verband aangeeft tussen het inkomen en de gevraagde
hoeveelheid van een bepaald product. Hieruit blijkt dat een consument met een inkomensverhoging
minder inferieure goederen, meer noodzakelijke goederen en veel meer luxegoederen koopt.

Kruiselingse prijselasticiteit

De kruiselingse prijselasticiteit is in geval van substitutiegoederen altijd positief.
Hoe groter de kruiselingse prijselasticiteit, des te groter is de vervangbaarheid.
De kruiselingse prijselasticiteit is in geval van complementaire goederen altijd negatief.
Kruislingse prijselasticiteit (Ek)= procentuele verandering gevraagde hoeveelheid B/ procentuele
verandering prijs A. Maak een paar opgaven waarbij je met de verschillende elasticiteiten moet
rekenen en leer uit je hoofd wat voor soort goederen het zijn bij een berekende elasticiteit.

2.1 Productie

Producten moeten geproduceerd worden, er gaat een productieproces aan vooraf.
Productiefactoren worden ingezet om een product of dienst voort te brengen. Er zijn 4
productiefactoren: 1. Arbeid: menselijk handelen tijdens de productie. 2. Kennis: omvat alle kunde
en vaardigheden die in het productieproces worden gebruikt. 3. Kapitaal: je hebt fysiek en financieel
kapitaal. Fysiek: grondstoffen etc., financieel is het geld dat nodig is om te kunnen produceren. 4.
Locatie: de productie vindt ergens plaats. Productiefactoren beïnvloeden elkaar, als je meer kennis
hebt zal de arbeid beter zijn.

2.2 De productiefunctie

Organisatie: een institutie dat als doel heeft een bepaalde productie te realiseren. Het
productieproces vatten we samen in een productiefunctie: de wiskundige relatie tussen de inzet en
de uiteindelijke productieomvang.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SophieCiere. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

82191 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.60
  • (0)
  Add to cart