Een membraan zijn alle afsluitingen in en om een cel. Een membraan scheidt de binnenkant van de
buitenkant. Verder zorgt een membraan er ook voor dat een cel goed kan functioneren. Functie van
een membraan:
Scheiden cytoplasma van extern milieu
Scheiden intern milieu van cytoplasma
pH gradient, aan de ene kant van het membraan veel protonen, aan de andere kant weinig
protonen (energie). Gradient wordt over het membraan heen gelegd.
Toxische stoffen worden buiten gehouden door het membraan.
Intracellulair redox potentiaal, hiermee wordt energie verkregen door verbranding, gebeurt
ook over een membraan.
Doorgeven van signalen, gebeurt ook met behulp van een membraan.
Een membraan bestaat uit een dun laagje lipiden met eiwitten. Lipiden zijn vetten.
Een membraan bestaat vaak uit twee van dit soort lagen, een bovenste laag en een
onderste laag. Dit wordt een lipide bilaag genoemd. In de lipide bilaag zitten veel
eiwitten. Ongeveer 50% van het membraan bestaat uit lipiden en 50% bestaat uit
eiwitten. Membranen zijn vloeibaar.
Een lipide bestaat grofweg uit 2 delen:
Hydrofiele kopgroep, houdt van water.
Hydrofobe staart, haat water.
Specifieker bestaat een fosfolipiden uit 4 onderdelen:
1. Kopgroep (choline)
2. Fosfaat
3. Glycerol
4. 2 vetzuren, 1 omlaag, 1 een knik, altijd. Dit
maakt hem stabiel door de grote kop en een
knik in 1 staart. De knik wordt altijd gemaakt door een cis-dubbele binding.
In de kopgroep kan gevarieerd worden. Deze kan
vervangen worden door verschillende stoffen die
bepalen wat voor soort fosfolipiden ontstaat. De
naam begint altijd met phosphatidyl…
Een belangrijke eigenschap is dat de fosfolipiden geen
lading hebben (+ en – heffen elkaar op).
Sphingomyeline heeft een vetzuur en een vetzuur dat
een stuk langer is. Als deze in het membraan zit, zal
het membraan een stukje dikker worden op die plek.
De langere vetzuurstaart is twee koolstoffen langer.
Sphingosine heeft maar een vetzuurstaart. Het voordeel is dat deze twee OH-groepen heeft, dus
alles kan binden.
1
,Cholesterol zit vaak wel in een membraan, maar maakt geen deel uit van de opbouw van het
membraan. Het is een van de sleutel componenten van je membraan. Het heeft een polaire groep,
lost goed op in water en een apolaire groep, lost niet goed op in water.
Cholesterol heeft ringen waardoor deze breed wordt en vlakken vormt tussen de fosfolipiden.
Water heeft een negatief geladen groep (zuurstof) en een positief geladen groep (waterstof).
Negatief en positief trekken elkaar aan, waardoor het watermolecuul met waterstofbruggen in stand
blijft. Als er een molecuul met dezelfde positieve en negatieve lading bijkomt, is dat prima en is de
energie laag, dus voordeling. Als er een molecuul bijkomt zonder lading, is dat slecht, is er een hoge
energie, dus onvoordeling en afstoten.
Lipiden met 1 vetzuurstaart worden in water
gegooid. Hierdoor zoeken de hydrofobe staarten
elkaar op en wordt er een bolletje gevormd. Er is
geen spanning meer. De bol zorgt ervoor dat
water naar buiten wordt gestuurd. Er ontstaat een
micelle. Dit is zeer gunstig.
De cis-binding in de tweede vetzuur staart (met de
knik) zorgt voor een rechthoekige vorm, waardoor
er een lipiden bilaag gevormt kan worden.
Hydrofobe staarten bij elkaar, water ertussen uit
en vormen 1 grote rij. Dit is ongunstig, omdat de buitenkant nog steeds hydrofobe staarten heeft die
in het water zitten. Hierdoor gaat de rij buigen en het andere uiteinde opzoeken. Et wordt opnieuw
een bol gevormd genaamd liposome.
De lipidenlaag is vloeibaar. Dit komt door de beweging van de fosfolipiden. De staarten
van een fosfolipiden bewegen heen en weer en roteren hier ook bij. Er kan ook nog flip-
flop plaatsvinden, maar dit gebeurd bijna niet. Dit komt doordat de hydrofiele kop dan
door het hydrofobe gebied moet.
De eiwitten in een membraan bewegen zich vrijelijk door het membraan heen. Dit kan
alleen, doordat de fosfolipiden ook bewegen. De vloeibaarheid van een membraan hangt af van
compositie (soort fosfolipiden) en temperatuur.
Hoe langer de staart, hoe meer koolstoffen, hoe harder de fosfolipiden, dus hoe vaster.
Vloeibaarheid neemt toe met meer dubbele bindingen en kortere ketens (staarten). Hoe kleiner het
molecuul, hoe minder waterstof eraan zit en een kleiner molecuul is vloeibaarder.
Cholesterol heeft geen invloed op de vloeibaarheid, maar verhoogt de impermeabiliteit. Cholesterol
heeft wel bufferende werking op de vloeibaarheid:
Verhoogt smeltpunt (tegen hoge temperatuur).
Voorkomt clustering fosfolipiden en verstijven (bij lage temperatuur).
Er kunnen domeinen gevormd worden met dezelfde lipiden, waar alle lipiden bij elkaar komen.
Eiwitten kunnen zich hierin ophopen.
Cholesterol is relatief hoog, hierdoor kan het domein niet uit elkaar vallen (eromheen).
Sphingomyeline is aanwezig.
Sphingomyeline heeft langere staarten, verdikking in het membraan, dit heet lipide rafts.
De domeinen zijn niet zo vloeibaar. Ze hebben een bepaalde functie, bijvoorbeeld binding
van moleculen van buitenaf.
Plaatje A is een liposoom bestaande uit phosphatidylcholine
en spingomyeline. Plaatje B is een liposoom bestaande uit
phosphatidylcholine, spingomyeline en cholesterol.
2
, Eiwitten bestaan uit hydrofiele en hydrofobe delen. Als er veel hydrofobe delen achter elkaar worden
gezet, gaan deze een helix vormen. Als de helix lang genoeg is kan die door het membraan heen.
Vaak door de lipide rafts heen, want daar is het membraan een stukje dikker, waardoor die zo min
mogelijk met zijn hydrofobe deel in het water zit. Hierdoor kunnen de eiwitten elkaar makkelijk
vinden.
Extracellulaire lipiden bevatten soms nog suikergroepen aan de hydrofiele kop. Suikermoleculen
zitten altijd aan de buitenkant van de cel. Dit gebeurt bij eukaryote cellen. Dit heeft te maken met de
vouwing of aantrekking van positieve en negatieve deeltjes. Ook moeten we niet gepakt worden
door ons eigen immuunsysteem. De suikers geven aan dat de cel lichaamseigen is. De suikers hangen
aan een halve kop, dus de sphingosine.
Intracellulair zijn de kopgroepen negatief geladen. Extracellulair zijn ze neutraal en hebben ze soms
een suikergroep. Dit is een van de redenen waarom de flipflop niet moet plaatsvinden.
Phosphatidylinositol heeft 3 fosfaatgroepen en helpt bij transport van signalen. De meesten lipiden
hebben 2 fosfaatgroepen.
Er steekt een eiwit door het membraan heen (bijvoorbeeld een signaal molecuul) en vangt een
signaal op uit het extracellulaire milieu. Aan het eiwit zitten twee fosfaatgroepen. Door het signaal
ontstaat er een conformatie van het eiwit, waardoor er een holte ontstaat waar iets in kan gaan
zitten. Phosphatidylinositol bindt aan het eiwit, waardoor deze actief wordt en andere moleculen kan
aantrekken, bijvoorbeeld een signaalmolecuul. Door de extra fosfaat heeft die aantrekkingskracht.
Het signaalmolecuul wordt geactiveerd en geeft zijn signaal door aan de cel.
Er steekt een eiwitreceptor door het membraan heen en vangt een signaal op. Het signaal gaat naar
binnen en er ontstaat een conformatie verandering. Phospholypase C wordt gefosforyleerd en wordt
actief. Er wordt van de inositoldifosfaat een inositoltrifosfaat gemaakt. De inositoltrifosfaat wordt
eraf geknipt. De fosfatidil blijft in het membraan zitten, diactylglycol. Er blijft een stuk in het
membraan en een stuk gaat de cel in. IP3 gaat richting het ER en opent hier calcium kanalen. Calcium
verlaat het ER en gaan naar protein kinase C. Dit fosforyleerd een eiwit. Hierdoor klapt DAG open en
wordt alles geactiveerd.
Er zijn twee soorten zeep: ionische zeep en non-ionische zeep.
Zeep heeft een positief of ongeladen kop en een hydrofobe staart. Deze kan tussen de fosfolipiden
gaan zitten. De zeep lost langzaam het membraan op. Ionische zeep is agressief door de lading, trekt
het hele eiwit uit elkaar tot deze recht is.
Non-ionische zeep haalt het eiwit heel rustig uit het membraan, veel minder eiwit, maar wel meer
informatie. Uiteindelijk is er wel veel, duurt alleen langer.
Hoorcollege 2
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Morgannd. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.93. You're not tied to anything after your purchase.