Hoofdstuk 1: Onderzoeksprobleem en doelstelling.
Paragraaf 1.1: Je kunt een praktijkprobleem analyseren en op grond van deze
analyse een onderzoeksdoelstelling formuleren.
Hoe analyseer ik een praktijk probleem? Je stelt vooraf een aantal zaken vast:
- Wat is precies het probleem?
- Hoe groot is het probleem?
- Wat is de aanleiding om onderzoek te doen?
- Voor wie is het een probleem?
- Wat zijn de gevolgen?
Paragraaf 1.2: Je weet hoe je op zoek kunt gaan naar bestaande informatie over
het praktijkprobleem.
Hoe ga ik opzoek naar bestaande informatie over het praktijk probleem?
1. Je kan beginnen met vertalen en definiëren van je onderzoek begrippen.
2. Beslissen waar je gaat zoeken.
3. Kies een goede zoekstrategie.
4. Controleer op volledigheid.
Paragraaf 1.3: Je kunt een onderzoeksvraag en deelvragen formuleren
Formuleren onderzoeksvraag en deelvragen.
1: Formuleer je voorlopige onderzoeksvraag.
2: Is er sprake van sub- of deelvragen?
Je kan de aspecten opsplitsen in meerdere deelvragen.
3: Is het een vraag?
4: Is het een gesloten vraag?
Kwantitatief: vooral bedoeld om zaken vast te stellen.
Kwalitatief: vooral om dingen te ontdekken.
5: Alternatieve formuleringen
6: Formuleren van de definitieve onderzoeksvraag.
Paragraaf 1.4: Je kunt aangeven wat de onderzoekseenheden zijn
Je kunt aangeven wat kenmerken of eigenschappen van de
onderzoekseenheden zijn
Onderzoekseenheden: Mensen, groepen, bedrijven, organisaties of situaties.
Kenmerken of eigenschappen: hebben met de eenheden te maken.
Populatie: Verzameling van al die eenheden waar je onderzoek na wil doen.
Paragraaf 1.7: Je kunt beoordelen of onderzoek haalbaar is.
Wanneer is een onderzoek haalbaar?
De belangrijkste vier factoren die de haalbaarheid van een onderzoek bepalen zijn:
1: Tijd: maak alvast een tijdsplanning, bijvoorbeeld via Excel.
2: Geld: stel een begroting op, wat kost je onderzoek?
3: Bereidheid en bereikbaarheid van respondenten of proefpersonen.
4: De risico analyse: maak voor je toetsing van de haalbaarheid een risicoanalyse.
1
,Hoofdstuk 2: Hoe kies je het onderzoeksontwerp?
Paragraaf 2.4: Je kunt voor een gegeven onderzoeksvraag een
beargumenteerde keuze maken voor een type onderzoek : beschrijvend-,
exploratief of toetsend
Beschrijvend: Beschrijven van een bepaald fenomeen. Je kijkt dan bijvoorbeeld
hoeveel, hoe vaak of in welke mate iets voorkomt.
Explorerend: Je wilt nagaan waarom je bepaalde gegevens of verschillen vindt.
Toetsend: Als je al duidelijke ideeën hebt over hoe de werkelijkheid in elkaar zit, dan
ligt het voor de hand om te kiezen voor toetsend onderzoek. Je toets dan een
bepaalde theorie. Een theorie is een serie onderling samenhangende uitspraken
waarin je uitlegt hoe de werkelijkheid in elkaar zit.
Paragraaf 2.5: Je kunt op basis van de vraagstelling en het type onderzoek een
keuze maken tussen surveyonderzoek en experimenteel onderzoek.
(kwantitatief)
Surveyonderzoek: Je grijpt als onderzoeker niet in, maar je verzamelt gewoon
gegevens.
Experimenteel onderzoek: Hierbij is sprake van interventie, er verandert iets in de
onderzoeksgroep.
Paragraaf 2.6: Je weet welke vormen van surveyonderzoek en experimenteel
onderzoek er zijn.
1. Eenmalig surveyonderzoek: één meting op één bepaald moment, bijvoorbeeld
een eenmalige vragenlijst.
2. Longitudinaal surveyonderzoek: Je onderzoekt op meerdere tijdstippen zoals
onderzoek A Cluster:
Panelonderzoek/cohortonderzoek: Je volgt vaststaande groep mensen en
verricht je op verschillende tijdstippen metingen bij deze mensen.
Trendonderzoek: Je doet ook metingen op verschillende tijdstippen, maar dan
bij iedere opeenvolgende meting bij andere mensen uit dezelfde populatie. Je
trekt dus telkens een nieuwe steekproef uit dezelfde populatie.
1. Zuivere experiment: Je manipuleert de onafhankelijke variabele Je gebruikt een
controlegroep en dat de toewijzing van de deelnemers aan de experimentele groep
op toeval berust.
2: Quasi experiment: je vergelijkt bijvoorbeeld kinderen van gescheiden ouders met
kinderen van niet gescheiden ouders, die verder in zo veel mogelijk kenmerken
overeen komen.
2
, Hoofdstuk 3: Gebruik je een populatie of een steekproef?
Paragraaf 3.2: Verschil aangeven tussen selecte en A selecte steekproeven. Je
weet wat het steekproefkader is, en hoe alles hieronder wordt uitgevoerd.
A-selecte steekproef:
Alle eenheden hebben een gelijke of in ieder geval een bekende kans om in de
steekproef terecht te komen. Je hebt een willekeurige trekking van de
onderzoekseenheden.
1) Enkelvoudige A – Selecte Je trekt uit een steekproefkader op basis van
toeval, het benodigde aantal steekproefelementen. (Loterij)
2) Gestratificeerde A – Selecte in 2 stappen:
Stap 1: Je deelt de populatie op in twee deelpopulaties, de mannelijke en de
vrouwelijke leden. Deze deelpopulaties worden ook wel strata genoemd.
Stap 2: Vervolgens trek je uit deze twee strata op de eerder beschreven wijze een
enkelvoudige aselecte steekproef.
3) Getrapte steekproef Je trekt de steekproef uit een aantal stappen:
- Trek aselect een of enkele provincies.
- Trek aselect binnen de provincies een of enkele steden.
- Trek aselect binnen die steden een of meer voetbalclubs.
- Nu zijn er 2 opties. Vragenlijst is een geclusterde steekproef, of je trekt weer een
steekproef van de leden. (meertrapssteekproef)
4) Geclusterde steekproef vragenlijst.
Selecte steekproef:
Men spreekt van een selecte steekproef wanneer de elementen niet op toevalsbasis
uit een populatie worden genomen.
1) Gemakssteekproef De eerste die je tegenkomt, interview / observeer je.
2) Quotasteekproef Je verdeeld de populatie in een aantal deelpopulaties.
Vervolgens wordt uit elke deelpopulatie niet een aselecte, maar een selecte
steekproef getrokken.
Proportioneel: Gelijke verhouding in een populatie (1 vrouw van 10 vrouwen en 9
mannen van 90 mannen)
disproportioneel: vederling is niet gelijk aan de populatie (5 vrouwen van 10
vrouwen en 5 mannen van 90 mannen),
3) Doelgerichte steekproef Je kiest je steekproefeenheden bewust uit, waarbij
de onderzoeksvraag de keuze bepaalt.
Wat is een steekproefkader?
Vorm van administratie waarin de onderzoekseenheden zijn geadministreerd. Denk
aan een ledenadministratie van een voetbalvereniging.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller chrisgarstenveld. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.20. You're not tied to anything after your purchase.