Volledige samenvatting voor het vak Beginselen Accountancy voor het vak 'Beginselen Accountancy' wat o.a. in het eerste leerjaar van de bachelor studie accountancy aan Nyenrode gegeven wordt.
Deze samenvatting bevat alle belangrijke punten uit het boek, uit de colleges en uit de filmpjes welke va...
Pragmatische kennis of niet-wetenschappelijke kennis:
Kennis die we nodig hebben om in onze dagelijkse omgang elkaar te kunnen
begrijpen.
= alledaagse kennis, niet wetenschappelijk van aard.
Wetenschappelijke kennis:
Gefundeerde kennis over de aard van en samenhang tussen verschijnselen die
voortvloeit uit wetenschapsbeoefening.
Om kennis als wetenschappelijke kennis te kunnen kwalificeren moet aan 3
voorwaarden worden voldaan:
• De kennis is gegrond, de ontstane kennis kan worden getoetst;
• De kennis is intersubjectief, het maakt niet uit wie tot bepaalde kennis komt;
• De kennis is systematisch, er worden verbanden gelegd tussen verschijnselen.
Het totaal aan wetenschappelijke kennis is zo groot geworden dat het zinvol is de
kennis in te delen in deelwetenschappen:
• Formele wetenschappen: deze wetenschappen bestuderen niet de werkelijkheid
om ons heen, maar abstracte, door de mens zelf bedachte zaken zoals
bijvoorbeeld Wiskunde.
• Empirische (ervarings) wetenschappen: deze houden zich bezig met onze
ervaringen met de werkelijkheid. Empirische wetenschappen kunnen worden
ingedeeld in 2 groepen op basis van het ervaringsobject (groep van
verschijnselen) welke het onderwerp van het onderzoek zijn:
◦ Natuurwetenschappen: hierbij wordt er onderzoek gedaan naar
natuurverschijnselen (mens, materie, dier), bijvoorbeeld natuurkunde,
scheikunde, biologie.
◦ Gedragswetenschappen: hierbij is het ervaringsobject menselijk gedrag,
bijvoorbeeld psychologie, economie en ook accountancy.
De natuur- en gedragswetenschappen kunnen verder worden onderverdeeld op
basis van hun kenobject. Dit is het specifieke aspect of verschijnsel dat wordt
bestudeerd.
Ook accountancy is een gedragswetenschap, als ervaringsobject geldt: Het geheel
van gebeurtenissen in en omtrent organisaties. Dit is echter ook het ervaringsobject
van de bedrijfskunde en bedrijfseconomie.
Het kenobject van accountancy kan worden omschreven als: beoordelen van
informatie en de inrichting en het functioneren van informatiesystemen met als doel
een bepaalde mate van zekerheid verkrijgen. (=assurance)
,Tussen deelwetenschappen valt niet altijd een scherpe grens te trekken, natuur- en
gedragswetenschappen overlappen elkaar soms.
Indien verschillende disciplines gezamenlijk aan een probleem werken spreken we
van een multidisciplinaire benadering.
Een multidisciplinaire wetenschap onderzoekt de werkelijkheid vanuit verschillende
wetenschappelijke invalshoeken.
De indeling in wetenschappen vloeit zelf ook weer voort uit een denkwijze over
wetenschapsbeoefening. Dit is de wetenschapsfilosofie, onderdeel van de
wetenschap filosofie. Filosofie staat als wetenschap boven de formele en empirische
wetenschappen, het is de ‘wetenschap der wetenschappen’, de basis van ons
denken, ook wel de meta-wetenschap genoemd.
Het verkrijgen en vergoten van wetenschappelijke kennis is aan regels gebonden.
Bij empirische wetenschappen begint dat altijd bij observatie. Daarna ontstaat een
vraagstelling.
Wetenschappelijke kennis wordt vermeerderd door deductieve, inductieve en
abductieve redeneerwijzen:
• Deductie: wanneer vanuit algemeen geldende wetten of uitspraken wordt
geredeneerd naar een specifiek geval.
◦ Vanuit algemene uitspraken (=premissen) wordt doorgeredeneerd naar
individuele conclusies, als de premissen waar zijn, moet automatisch de
daaruit afgeleide individuele uitspraak, de conclusie, ook waar zijn. (Zie pag.
13 voor voorbeeld)
Er hoeft niet altijd te worden uitgegaan van twee uitspraken waaruit een conclusie
volgt, elke redenering waarbij een conclusie wordt getrokken die logisch volgt uit de
premissen is een deductieve redenering.
Wanneer er een algemene uitspraak is (= majorpremisse) gevolgd door een
specifieke uitspraak (= minorpremisse) waaruit vervolgens een conclusie wordt
getrokken is er sprake van en syllogisme, bijvoorbeeld:
Majorpremisse: Alle beursgenoteerde ondernemingen publiceren een jaarverslag.
Minorpremisse: Heineken is een beursgenoteerde onderneming.
Conclusie: Heineken publiceert een jaarverslag.
Deductie leidt feitelijk niet tot nieuwe kennis.
• Inductie: wanneer we uit één of meer specifieke gevallen algemeen geldende
uitspraken willen afleiden.
◦ We proberen vanuit specifieke uitspraken tot een algemeen geldende uitspraak te
komen. Specifieke uitspraken ontstaan door waarnemingen.
Een ontstane conclusie kan waar zijn, maar dit hoeft niet. Het waarheidsgehalte van
de kennis moet nog worden getoetst. Het probleem met inductie is dat de conclusie
onwaar kan zijn, ook als de premissen waar zijn.
Soms kunnen we aan de eerste specifieke uitspraak nog een kans percentage
hangen, we spreken dan van een inductief-statistische redenering. Dikwijls is het
immers niet mogelijk om een totale populatie te onderzoeken. In plaats daarvan
onderzoeken we door middel van een steekproef slechts een deel van de populatie
en proberen we daarmee een uitspraak te doen over de gehele populatie.
• Abductie: wanneer uit een aantal uitspraken een mogelijke verklaring wordt
getrokken.
,◦ Bij abductie gaan we een mogelijke verklaring geven, dit betekend dat andere
verklaringen ook mogelijk zijn. Hiermee is abductief redeneren zwakker dan
inductief of deductief. De mogelijke verklaring wordt gegeven in de vorm van
een hypothese.
Theoriegeladenheid van de waarneming wil zeggen dat hetgeen iemand waarneemt
vaak wordt bepaald door de theoretische achtergrond of cultuur waarin hij zich
bevindt. Soms wordt er eenvoudig aangenomen wat diegene wil zien, of wat hij
verwacht waar te nemen.
De conclusies die uit deductieve of inductieve redeneringen worden afgeleid worden
hypothesen genoemd. Een hypothese is een veronderstelling waarvan we
aannemen dat hij waar kan zijn, maar die we ook bereid zijn te verwerpen als bewijs
van onwaarheid wordt geleverd.
We onderscheiden de volgende typen hypothesen:
• De universele hypothese: een bewering die betrekking heeft op alle relevante
objecten in een populatie. ‘Alle beursgenoteerde ondernemingen publiceren
een jaarverslag.’
• De existentiële hypothese: een bewering die betrekking heeft op slechts een of
enkele objecten uit een populatie. ‘Heineken publiceert een jaarverslag.’
• De waarschijnlijkheidshypothese: een bewering die m.b.v. een kanspercentage
betrekking heeft op een deel van de populatie. ‘80% van de beursgenoteerde
ondernemingen publiceert op tijd een jaarverslag.’
Vervolgens dient de hypothese getoetst te worden. Dit gebeurt aan de hand van
nieuw empirisch onderzoek:
• Een universele hypothese wordt getoetst door middel van falsificatie, dit houdt in
dat de hypothese als waar wordt aangenomen, totdat het tegendeel wordt
bewezen.
• De existentiële hypothese wordt getoetst door middel van verificatie, dit houdt in
dat het object uit de bewering aan nader onderzoek wordt onderworpen.
De waarschijnlijksheidshypothese is lastig toetsbaar. Dit type bewering is noch
falsifieerbaar, noch verifieerbaar. Dit type bewering wordt falsifieerbaar gemaakt.
Door onderzoek te doen naar bijvoorbeeld 50 gevallen kan getoetst worden of de
uitkomst van dat onderzoek procentueel voldoet aan de hypothese. Absolute
zekerheid wordt echter nooit verkregen.
De twee genoemde toetsen worden samengevat onder de term
correspondentietoets er wordt onderzocht of er een overeenstemming is tussen de
hypothese en de werkelijkheid.
Er is ook nog een tweede vorm van toetsing: consistentietoets, een samenhangend
geheel van hypothesen wordt een theorie genoemd. Een theorie moet worden
getoetst op hun consistentie: beoordelen of er in de theorie geen onderling strijdige
beweringen worden gedaan.
Naast een hypothese bestaat er ook een paradigma. Een paradigma komt niet voort
uit het doen van wetenschappelijk onderzoek, maar is een verzameling algemeen
, aanvaardbare en met elkaar samenhangende uitgangspunten die typerend zijn voor
een bepaald wetenschapsgebied. Een paradigma vormt het denkkader waarbinnen
de empirische bevindingen worden geanalyseerd. Wanneer er een moment komt
waarop alles vanuit een ander perspectief moet worden gezien spreken we van een
paradigmaverschuiving.
Omdat ons denkraam redelijk beperkt is in een complexte en veelomvattende
wereld worden modellen gebruikt. Er zijn verschillende soorten modellen:
• Iconische modellen: geven een voorstelling van de werkelijk op verkleinde of
vergrote schaal. Een foto, een vliegtuigmodel.
• Analoge modellen: geven een voorstelling van de werkelijkheid door de
eigenschappen van die werkelijkheid op versimpelde wijze weer te geven. Een
grafiek
• Symbolische modellen: geven de werkelijkheid weer in symbolen, dikwijls letters
en cijfers. Verschillende wiskundige modellen. Een balans
Een groot voordeel van het werken met modellen is de mogelijkheid van simulatie.
Zo worden vliegtuigen eerst getest op windtunnelproeven om daarmee te zien hoe
de verandering in luchtstromen effect heeft op het vlieggedrag. Door dit te doen
spreken we ook wel van een scenario-analyse, hierbij stellen we de ‘what-if’ vraag.
Wat gebeurt er met ons onderzoek als er iets in de werkelijkheid verandert.
Bij de simulatie kan van verschillen simulatietechnieken worden uitgegaan:
• De methode van de afnemende abstractie: het model begint simpel en
langzamerhand neemt het aantal factoren dat in het model wordt opgenomen
toe.
• De methode van de toenemende abstractie: het model begint complex en wordt
door het abstraheren van een aantal elementen steeds verder vereenvoudigd.
• De methode van wisselende abstractie: een model wordt verschillende malen
doorgerekend met steeds andere factoren.
• De ceteris paribus-clausule: er vindt simulatie plaats op één aspect waarbij alle
overige aspecten als onveranderlijk worden verondersteld.
‘Waarom zijn er eigenlijk accountants nodig?’ ‘Wat is het bestaansrecht van het
vakgebied accountancy?’. Belangrijke vragen die in het verleden zijn gesteld en
waarop we antwoord kunnen geven door uit te gaan van een paradigma voor
accountancy: het bestaan van principalen en agenten. De theorie achter deze
begrippen staat bekend als de agency-theorie.
Vaak hebben binnen een onderneming de directieleden een andere doelstelling dan
de aandeelhouders voor wie zij het werk doen. We spreken dan van twee groepen
participanten: de opdrachtgevers en de opdrachtnemers. Zo ontstaat een principaal
- agent relatie. (principaal = aandeelhouders, agent = directieleden).
De principaal staat vaak op afstand en heeft daarmee minder of andere informatie
dan de agent. We spreken hierbij van informatie- asymmetrie.
Het bestaan van informatie-asymmetrie leidt ertoe dat principalen meer grip op hun
eigendom willen krijgen, daartoe kunnen zij verschillende maatregelen treffen:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller NyenrodeAccountancy. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.02. You're not tied to anything after your purchase.