Ziekteverwekkers/pathogenen -> bacteriën, virussen, schimmels, dieren die je ziek kunnen maken.
Dekweefsel scheidt het interne milieu van het uitwendige milieu (overal waar ziekteverwekkers bij
kunnen zonder dat ze door cellen heen moeten). Iets is lichaamsvreemd als het niet in je lichaam
thuis hoort (niet lichaamseigen is). Als het de ziekteverwekkers lukt om binnen te komen langs je
immuunsysteem heet het een infectie.
Virussen zijn antigenen. Kunnen niet zelfstandig voortplanten, hebben gastheercel nodig. Ze hechten
zich aan de receptor van een cel en splitsen hier op in het DNA en de eiwitmantel. DNA gaat naar
binnen. Hier wordt het als normaal DNA gedeeld, etc. en zo kan het virus zich voortplanten. Virussen
kunnen de cel ziek maken en dood laten gaan.
Killercellen kunnen zorgen dat de geïnfecteerde cel opblaast, voordat het virus heeft kunnen delen.
Gebeurd dit niet op tijd? Dan verspreidt het virus zich snel..
Eerste verdedigingslinie -> huid + slijmvliezen. Huid blokt het af, terwijl slijmvlies het opvangt en
tegenhoudt. Slijmvliezen zitten bij openingen van het lichaam = mechanische afweer. Chemische
afweer is de afweer door gebruik van stoffen, zoals maagsap. Ook invloeden van buitenaf worden
door de mechanische afweer afgeweerd (hebben niet meer virussen/bacteriën te maken).
- Bv. Door melanocyten wordt melanine gevormd waardoor je bruin wordt. Zon stimuleert dit.
Hierdoor krijg je bijvoorbeeld geen schade aan je cellen en DNA.
2, afweer
Aangeboren afweer = eerste snelle afweer, die voorkomt bij alle dieren, mensen, planten. Gericht op
veel verschillende ziekteverwekkers. Verworven afweer = de afweer die je over je leven ontwikkeld.
Gericht op één ziekte verwekker.
4 belangrijk organen voor je afweer; beenmerg, milt, thymus en lymfeknoppen (lymfoide organen).
Transporteren en slaan witte bloedcellen op. In het rode beenmerg ontstaan de witte bloedcellen.
Twee verschillende soorten bloedcellen: lymfocyten (verworven) en fagocyten (aangeboren).
Fagocyten (aangeboren afweer);
2 verschillende soorten > granulocyten en monocyten. Kunnen overal komen.
- Granulocyten; fagocyteren de bacterie meteen. Gaan hierbij allebei dood. Pus vormt hieruit.
- Monocyten; macrofagen en dendritische cel. Macrofagen fagocyteren ook bacteriën, maar
gaan hierbij niet dood. Wanneer dit gebeurd worden cytokinen uitgestoten > koorts.
(Cytokinen behoren tot mediatoren, hebben dus regelende functie).
Antibioticum = een medicijn dat de afweer versterkt. Werkt alleen op bacteriën.
Antigeen = molecuul dat het immuunsysteem kan activeren. Hieraan worden ziekteverwekkers
herkend.
- Wanneer de macrofaag de ziekteverwekker fagocyteert -> antigeen wordt door de
receptoren opgepakt -> receptoren transporteren het naar de buitenkant van de cel -> cel
wordt Antigeen-presenterende cel (APC). (Ook de dendritische cellen en B-lymfocyten
kunnen dit). Gebeurd dit? -> worden de APC’s deel van de verworven afweer.
, Lymfocyten (verworven afweer);
2 verschillende soorten: B-lymfocyten (rijpen in beenberg) en T-lymfocyten (rijpen in thymus). Elke
lymfocyt focust op één ziekteverwekker en heeft één specifieke receptoreiwit. APC cellen gaan
opzoek naar de goede T- en B-lymfocyten. Dit kost tijd, hierin ziek! De T-lymfocyten ruimen de zieke
cellen op en de B-lymfocyten zorgen dat de ziekteverwekkers buiten de cellen worden opgeruimd.
- Antigeen zit aan de APC vast doormiddel van MHC-receptoreiwitten. Je hebt 2 verschillende:
MHC-1-receptoren > komen voor op de buitenkant van alle menselijke cellen. Representeert
aminozuren van de cel. Hierdoor kunnen andere zien dat de cel lichaamseigen is.
MHC-2-receptoren > is de eerste versie, maar dan met de eiwitten van de ziekteverwekkers.
(Alleen op macrofagen, dendritische cellen en geactiveerde B-cellen).
T-lymfocyten: APC cel zoekt T-lymfocyt -> koppeling waarbij de lymfocyt actief wordt -> gaat splitsen.
Twee soorten dochtercellen: T-helpercellen en cytotoxische T-cellen. T-helpercel; activeert andere
cellen. Geven cytokinen af, die cytotoxische cellen stimuleren en B-lymfocyten wakker maken (D4
eiwit). Cytotoxische cellen ruimen cellen op (D8 eiwit). De cellen van de gesplitste T-lymfocyten die
blijven leven; T-geheugencellen. Onthouden het bacterie voor volgende keer. () cellulaire respons.
B-lymfocyten: als B-lymfocyten actief worden, splitsen ze in B-plasmacellen en B-geheugencellen.
B-plasmacellen -> produceren antistoffen/immunoglobulinen (Ig) tegen het antigeen van de
ziekteverwekker. Antistoffen zijn eiwitten. Worden vaak met Y weergeven omdat ze op lijken.
B-geheugencellen -> onthouden de ziekteverwekker voor een volgende keer.
Antigeen en antistoffen passen goed op elkaar; antigeen-antistofcomplex. Het antigeen wordt
hierdoor onschadelijk. Soms is één antistof genoeg, soms heb je meerdere nodig. Daarom soms
meerdere B-plasmacellen nodig. Soms wordt heel de antistof bedenk. () humorale respons (vocht).
3, immuniteit
Incubatietijd = de tijd tussen het binnendringen van de ziekteverwekker en het krijgen van klachten.
Het duurt enkele dagen voordat er vervolgens antistoffen zijn gevormd, dus wordt je ziek. Zijn er
voldoende? Je klachten verdwijnen en je wordt beter = primaire reactie. Tijdens een secundaire
reactie duurt het niet een paar dagen totdat er antistoffen gevormd zijn. De geheugencellen zorgen
ervoor dat dit meteen gebeurd. Veel meer antistof dat veel langzamer af neemt. Je hebt meestal
geen verschijnselen immuun.
Wanneer dit gebeurd door een binnendringende ziekteverwekker -> natuurlijke immuniteit.
Kunstmatige immuniteit = wanneer je opzettelijk aan het antigeen wordt blootgesteld; immunisatie,
bijvoorbeeld vaccinatie. Je krijgt dan een vaccin met dode/zwakke ziekteverwekkers/delen ervan of
gezuiverde antigenen. Je afweersysteem maakt antistof > geheugencellen onthouden dit. Door hoge
vaccinatiegraad > gehele bevolking beschermd.
- Actieve immunisatie = wanneer je door vaccinatie immuun wordt. Je immuunsysteem wordt
actief gemaakt, waardoor je zelf de geheugencellen produceert.
- Passieve immunisatie = directe actieve antistoffen worden ingespoten (die je niet zelf
maakt). Heeft kortdurende bescherming. Je krijgt het door een antiserum = bloedplasma van
een mens/dier dat immuun is gemaakt tegen ziekteverwekkers. Heeft veel antistoffen. Soms
lijdt het tot allergische reactie, omdat er ook veel onnodige antistoffen in zitten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller boschellekens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.35. You're not tied to anything after your purchase.