De menselijke beschaving maakt al sinds de 20e eeuw een onomkeerbare proces van
wereldwijde economische, politieke en culturele integratie door. Dit proces noemen we
globalisering. Gebeurtenissen aan de andere kant van de wereld hebben directe invloed op
ons leven. De globalisering heeft als gevolg dat kapitaal, goederen en vooral mensen zich
sneller en makkelijker kunnen verplaatsen.Naast globalisering gebruiken we de term
glokalisering. Jan Rotmans noemt dit een belangrijke transitie waarbij de lokale identiteit
steeds belangrijker wordt. Zo zijn ontgroening (minder jongeren in de bevolking als
consequentie van een afname van het geboortecijfer) en vergrijzing (meer oudere in de
bevolking) andere voorbeelden van de veranderende samenleving die een lokale context
duiden en zo een andere diversiteit aanwijzen. De informatisering en de technologisering
van onze samenleving is een tweede factor die diversiteit bevordert. In de hedendaagse
samenleving is de rol van informatie en technologie niet weg te denken. Via allerlei middelen
staan we als het ware in contact met de ‘hele’ wereld. We vinden niet alleen producten
online maar ook mensen. Het zijn soms mensen uit de buurt, maar zeker ook mensen uit de
hele wereld. De communicatie verloopt enerzijds langs duidelijke gekaderde en gebaande
paden binnen een duidelijke context. Denk aan werkplekken, scholen en binnen het
gezinsverband. En via een ondoorzichtig schemergebied online. Daarnaast wordt
communicatie beïnvloed door transculturaliteit. Het woordgebruik is anders, er worden
woorden overgenomen uit verschillende talen zoals het Engels. Daarnaast wordt de digitale
taal van de icoontjes, emoticons en afkortingen toegepast. Veel van deze ‘nieuwe’ taligheid
brengt nieuwe gedragingen met zich mee. Ook non-verbale taal heeft hiermee te maken en
wordt over en weer overgenomen.
Het voortbewegen in deze transculturele wereld brengt strategieën met zich mee. Het
ontwikkelen van een interculturele attitude is een proces dat zich zowel bewust als onbewust
afspeelt. Alle contacten zijn immers transcultureel, of intercultureel te noemen. Binnen een
professioneel kader zijn er echter wel handvatten aan te leren die deze interculturele attitude
bevorderen. Je kunt verschil- lende attitudes en perspectieven onderscheiden. Als je de
wereld om je heen alleen maar beziet vanuit je eigen normen en waarden, dan noemen we
dat etnocentrisme. Aan de hand van de waarden en normen van jouw cultuur beschouw je
dan de andere cultuur. De 'eigen' cultuur wordt als normaal en moreel juist gezien. Het
tegenovergestelde van etnocentrisme is etnorelativisme. Vanuit het etnorelativisme wordt
er gesteld dat alle culturen gelijk aan elkaar zijn. Normen en waarden krijgen tenslotte alleen
maar betekenis binnen de eigen culturele context. Etnorelativisme, door sommigen ook wel
cultuurrelativisme genoemd, is een vorm van denken vanuit erkenning of respect voor de
andere cultuur, in plaats van deze te willen veranderen. Een andere attitude is het
universalisme, een manier van kijken die probeert de overeenkomsten tussen culturen te
benadrukken en niet de verschillen. Actief aandacht besteden aan een transculturele attitude
kan negatieve beeldvorming, vooroordelen en stereotypering voorkomen of in positieve zin
bijstellen. Daarnaast kan het oordeelsvorming uitstellen en aansturen op het stellen van
inhoudelijke vragen.
,Voor professionals in het sociale domein zijn er tal van mogelijkheden om vanuit te denken
en te handelen. Mooie manieren om mensen te ondersteunen bij het verkrijgen van een
gelijkwaardige plek in deze samenleving zijn het bekrachtigen van emancipatie en
empowerment. Hierbij gaat het niet om de onmogelijkheden of onkunde die mensen krijgen
toegeschreven door stereotypering en vooroordelen, maar er wordt gefocust op reeds
aanwezige kennis en kunde. Belangrijk is om te weten dat aan de basis van
uitsluitingsmechanismen meestal een salience-ervaring ligt. Salience betekent dat iemand
opvalt omdat hij zich anders gedraagt dan wat ‘normaal’ of ‘gewoon’ is in een bepaalde
context. Denk aan sommige migranten, of aan mensen in een rolstoel, of vrouwen in een
werkomgeving vol met mannen. Salience-ervaringen of -interacties zijn een onderdeel van
uitsluitingsmechanisme. In dit contact zijn de gemaakte opmerkingen vaak goed bedoeld.
Toch wordt de ontvanger van dergelijke opmerkingen in een ondergeschikte positie
geplaatst, waardoor beiden niet gelijkwaardig meer zijn. Een salience-ervaring kan leiden tot
een (on) bewuste vorm van uitsluiting, tot wij/zij denken en escaleren tot ideeën van
vijandigheid en discriminatie. Andere elementen die aan de basis van
uitsluitingsmechanismen liggen zijn stereotypen en vooroordelen. Stereotypen zijn
veronderstellingen over personen of groepen mensen, een ‘vaststaand beeld’ die een vals,
vervormd of simplistisch beeld van de werkelijkheid geven. Stereotypen kunnen positief
maar soms ook negatief zijn en projecteren een image op een groep dat de basis kan
vormen voor sociale uitsluiting en discriminerend gedrag. Een vooroordeel is een negatieve
attitude ten aanzien van een persoon die behoort tot een sociale groep. Elke attitude bestaat
uit drie componenten: de cognitieve, emotionele en conatieve component. Deze vormen de
basis voor het gedrag en handelen ten opzichte van die persoon of vij het nadenken en
spreken over die persoon. Pas als een stereotype of vooroordeel zich in gedrag vertaalt
spreken we over discriminatie. Discriminatie is ‘het ongelijk behandelen, achterstellen of
uitsluiten van mensen op basis van hun (persoonlijke) kenmerken’. Deze ongelijke
behandeling van zijn op basis van sekse, afkomst, leeftijd, huidskleur, religie of staat van
lichamelijke of geestelijke gezondheid. Soms spreken we ook van positieve discriminatie:
het bij gelijke geschiktheid voorkeur geven aan mensen met een fysieke uitdaging, of aan
vrouwen. Deze term is in de loop van de jaren wat meer in opspraak geraakt omdat het niet
om discriminatie gaat maar om kansen te verstrekken. Nog een vorm van uitsluiting is
racisme. Racisme bestaat als ‘een groep om raciale redenen minderwaardig behandeld
wordt of er over hen vernederende uitspraken worden gedaan’. Het concept racisme is
gebaseerd op de rassentheorieën van de 19e eeuw, die verklaarden dat er belangrijke
verschillen zijn tussen mensen op grond van ‘ras’. Deze rassentheorieën onderscheiden de
mensheid in menselijke rassen en probeerden hiërarchie of rangschikking te creëren, een
hiërarchie waarin de witte mens een superieure positie had. Daarnaast zijn er nog twee
perceptie- en uitsluitingsmechanismen die belangrijk zijn om te begrijpen. Als eerst het
zogenoemde pygmalion- of rosenthaleffect: Het fenomeen waarbij hogere verwachtingen
leiden tot hogere prestaties. Wat het rosenthaleffect leert, is dat de manier waarop er de
ander zien een positieve of negatieve invloed kan hebben op de ander. Dit noemen we ook
wel een self-fulfilling prophecy. Als ik verwacht dat een persoon dom, ongeduldig of
vijandig is, of andere negatieve eigenschappen bezit dan kan dat het zijn dat door mijn
houding in het contact een dynamiek gegenereerd wordt waardoor de ander net zo reageert
als ik verwachtte. Daardoor word ik dan weer in mijn negatieve beeld bevestigd. Deze
negatieve spiraal noemen we het golem effect. Een ander belangrijk concept dat verband
houdt met het golem effect, is etnisch profileren. Volgens de officiële definitie in Nederland is
etnisch profileren ‘het gebruik door de politie van criteria of overwegingen omtrent ras,
,huidskleur, etniciteit, nationaliteit, taal en religie bij opsporing en rechtshandhaving terwijl
daarvoor geen rechtvaardiging bestaat.’ In de praktijk betekent etnisch profileren dat
professionals zoals politieagenten of beveiligers bepaalde etnische groepen aanhouden op
straat zonder dat daar een directe aanleiding of verdenken aan ten grondslag ligt. Etnisch
profileren werkt twee kanten op. Het zou het gedrag van politieagenten en autoriteiten niet
mogen bepalen, ook al gebeurt dit vaak wel. Aan de andere kant kan etnisch profileren
invloed hebben op het gedrag van de groep die geprofileerd wordt.
Diversiteit is de verscheidenheid van mensen. Op het niveau van individuen en groepen
(micro- en mesoniveau) is dat al datgene waarin mensen van elkaar verschillen. De term
diversiteit gaat uit van het verschil, van het andere, of van het niet een eenheid zijn van
bepaalde verzameling en cultuur. In de huidige context van globalisering en superdiversiteit
en in vergelijking met de 20e eeuw wordt het anders-zijn niet alleen beperkt tot etniciteit of
afkomst. Naast de oude categorieën allochtoon-autochtoon betekent diversiteit in de 21e
eeuw een verschil in individuele en sociale factoren zoals sociaaleconomische status,
gender en seksualiteit, of de dynamiek van transnationalisme en migratie. Op
maatschappelijk niveau (macroniveau) kan diversiteit begrepen worden als de groeiende
diversiteit binnen de diversiteit, oftewel superdiversiteit. Superdiversiteit veronderstelt dat er
zeker in de grootstedelijke context geen sprake meer is van een meerderheidsgroep maar
van een meerderheid in minderheidsgroepen. Met andere woorden, er is niet een dominante
groep aan te wijzen.
, Hoofdstuk 2
Processen van migratie zijn van alle tijden en maken deel uit van overlevingsstrategieën van
individuen en groepen mensen. Zonder migratie, de voortdurende zoektocht naar een betere
leefomgeving, was de mensheid al eeuwen geleden uitgestorven. Migratie is ‘ het permanent
verwisselen van vaste verblijfplaats van individuen en/of groepen binnen een groter
geografisch gebied dan de geboortestreek.’ Een natiestaat zorgt ervoor dat men zich
identificeert met het gebed waarin men woont. Bij die identificatie horen zaken zoals een
paspoort, wet- en regelgeving rondom belasting en grenzen. Grenzen bakenen een bepaald
grondgebied af. Daarin worden volgens specifieke wetten en regels afgesproken die de
burgers zowel beschermen als controleren.
Migratie kan vrijwillig, semivrijwillig en onvrijwillig zijn. Vrijwillige migratie is het permanent
verwisselen van vaste verblijfplaats door huwelijk, gezinshereniging of behoefte aan
verandering. Bij semivrijwillige migratie migreert iemand vanwege gebrek aan werk of
toekomstperspectief, uit onvrede met de bestaande situatie in zijn land. In beide situaties is
uiteindelijk de migrant degene die ervoor kiest om te migreren. Bij asielzoekers en
vluchtelingen wordt er gesproken van onvrijwillige migratie: men wordt gedwongen om
zijn/haar eigen land te verlaten omdat er een dreiging heerst, politiek of anderszins.
Migranten afkomstig uit oude koloniën
Als gevolg van de koloniale oorlog en de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 kwamen
tussen 1946 en 1962 naar schatting rond de 300000 tot 350000 mensen naar Nederland.
Deze zogenoemde Indische Nederlanders waren afstammelingen van nederlanders die zich
in Indonesië gevestigd hadden en waren daarom gerechtigd om naar Nederland te komen.
Een tweede groep migranten die vanuit de kolonie Indonesië naar Nederland kwam, zijn de
Molukkers. Na het beëindigen van de oorlog met Indonesië konden de Molukse soldaten
die aan Nederlandse zijde hadden gevochten met hun gezinnen in 1951 naar Nederland
komen. In totaal ging het om ongeveer 12500 mensen. Toen zij naar Nederland kwamen,
werden ze uit het leger ontslagen en in kampen ondergebracht, wat in de jaren 60 en 70
leidde tot onvrede en frustratie door het gebrek aan socio-economische perspectieven. In
tegenstelling tot indonesië bleef Suriname tot 1975 een Nederlandse kolonie. Vanaf de
tweede wereldoorlog kwamen surinamers vooral naar Nederland om te studeren.
Een laatste groep migranten afkomstig uit oude koloniën zijn de Antillianen en Arubanen.
Tussen 1970 en heden kwamen er in de eerste plaats vooral studenten, in de jaren 1990
gevolg door vooral laaggeschoolde jonge mannen, mannen van middelbare leeftijd en
moeders.
Arbeidsmigranten uit het mediterrane gebied
Sinds midden jaren 1950 had Nederland, net als andere Europese landen, een gebrek aan
laaggeschoolde arbeiders. De wederopbouw na de tweede wereldoorlog ging zo
voortvarend dat er een tekort was aan medewerkers in arbeidssectoren zoals de
infrastructuur en bedrijfstakken zoals de scheepsbouw, de mijnen of de textiel industrie. De
overheid besloot om gastarbeiders te werven en uit te nodigen. Deze maatregel was
bedoeld als een tijdelijke oplossing. In 1960 tekende de overheid het eerste
wervingscontract met Italië, gevolgd door Spanje, Portugal, Turkije, Griekenland, Marokko,
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isabeaumansveld. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.