Organisatiekunde > Interdisciplinaire wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen
van het gedrag van organisaties alsmede de factoren die dit gedrag bepalen en de wijze
waarop organisaties het meest doeltreffend bestuurd kunnen worden.
Ontstaan uit de behoefte om op gestructureerde wijze na te denken over en vat te krijgen
op organisaties en wat erin gebeurt.
‘Het gedrag’ > Wijze van optreden en reageren van organisaties
Descriptief aspect > Beschrijving van gedrag van organisaties met de motieven en
gevolgen. (Beschrijvend)
Prescriptief aspect > Advies over te volgen handelswijze en organisatie-richtingen.
(Voorschrijvend)
o Normatieve aspecten > Aangeven hoe iets hoort, je mening geven over
richtlijnen en gedragsregels.
Interdisciplinariteit > Organisatiekunde bevat veel elementen die afkomstig zijn uit andere
wetenschappen.
- Er wordt niet vastgehouden aan eigen disciplines of vakgebieden, er wordt een
tussenpositie gecreëerd.
- Oude disciplines niet meer herkenbaar.
Multidisciplinair > Kennis uit verschillende disciplines gecombineerd.
- Oude disciplines wel herkenbaar.
Besturing > Pogingen tot gerichte beïnvloeding.
- Vormgeven en aanpassen van structuur.
Effectiviteit > Mate waarin de besturing slaagt. (Betreft eindresultaat)
Efficiënt > Geen tijd de verspillen, met beste manier op het doel af.
Transformatiesysteem > Van het één naar het ander en wat er hiertussen gebeurt.
Organisatiekunde kwam in de VS na 1850. Organisatiekunde kwam in Nederland tussen
1960-1970.
Reden: Het complexer en groter worden van organisaties.
Organiseren:
1. Geheel van mensen die samenwerken aan een gemeenschappelijk doel.
2. Organisatiecultuur.
3. Het proces (Op welke wijze).
Rationeel > Handelen op basis van een reden, met overwegingen en je verstand.
1
,Denkrichtingen organisatiekunde:
1. Socrates en Plato (400 v. Chr.)
2. Niccolo Machiavelli (1500)
o Mercantilisme > Bezit van geld en goud enige welvaartsbron.
3. Adam Smith (1776)
o Mercantilisme weg
o Productieve arbeid bron van welvaart en door arbeidsverdeling productiviteit
omhoog.
4. Frederick Taylor (1900)
o Scientific Management
o Standaardisatie, normalisatie en bedrijfsresultaat staat centraal.
o Organisatie zonder mensen.
o Leider is geen slavendrijver, maar planner, coördineert en het gaat om de
resultaten.
a. Wetenschappelijke analyses van werkzaamheden en uitvoeren
bewegingsstudies.
b. Taakverdeling, trainingen met voorgeschreven handelingen.
c. Goede samenwerking leiding en arbeiders.
d. Bedrijfsleiders verantwoordelijk voor analyseren en zoeken
werkmethoden en scheppen productievoorwaarden.
e. Zorgvuldige selectie.
f. Prestatiebeloning voor lagere productiekosten.
o Achtbazenstelsel > Arbeidsverdeling.
Inzet arbeidskrachten zo efficiënt mogelijk.
Door productieprocessen opsplitsen in kleine deeltaken.
Is nooit ingang gegaan door afstemmingsonduidelijkheden bij chefs en
medewerkers.
5. Henri Fayol (1900)
o Algemene managementtheorie > Vond dat management een vak is dat
geleerd kan en moet worden in plaats van talent, erfenis of verkregen positie.
o Stelstel over de wijze waarop organisaties in hun geheel bestuurd zouden
moeten worden. Bedoeld als onderwijsmodel.
o Management gebieden:
a. Technisch
b. Commercieel
c. Financieel
d. Zelf beschermend
e. Boekhouding
f. Besturing (Taken)
1. Plannen
2. Organiseren
3. Bevel voeren
4. Coördineren
5. Controleren
o Eenheid van commando > Slechts 1 baas boven je.
2
, 6. Max Weber (1920)
o Ideale bureaucratie > Organisatievorm volgens Weber meest doelmatig.
o Overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit sociologische invalshoeken.
o Kenmerken:
a. Goede taakverdeling
b. Hiërarchische bevelstructuur
c. Verantwoordelijkheden
d. Onpersoonlijke relatie functie
e. Werving op kennis/ bekwaamheid
f. Beloning op objectieve criteria
g. Uitvoering via vaste routineregels
h. Schriftelijk vastleggen
i. Restricties gebonden macht.
7. Elton Mayo (1945)
o Human Relationsbeweging > Gebaseerd op sociale verhoudingen van mensen
in kleine groepen. Gaat er vanuit dat gelukkige tevreden mensen grotere
arbeidsproductiviteit hebben.
o Veel experimenten uitvoeren met verbetering van werkomstandigheden en
productiviteit.
o Subjectieve factoren belangrijk voor resultaat (Deel uitmaken van een groep)
o Leidinggeven moest:
a. Samenwerken
b. Goede verhoudingen maken
c. Voldoende aandacht geven
d. Waardering geven
e. Voldoende eigen verantwoordelijkheid en vrijheid geven.
o Individuele productiemedewerker
8. Bennis, Likert, Maslow, Herzberg, McGregor (1960)
o Bennis citeert: ‘Scientific Management betreft een organisatie zonder
mensen, HR-beweging betreft groepjes mensen zonder organisatie’.
Kan niet langer dus Revisionisme ontstond > Basis voor de ontwikkeling van
denkbeelden over leiderschap en organisatieontwerpen.
o Theorieën om de Scientific Management te overbruggen:
1. Rensis Likert
‘Linking pin’-structuur > Organisatie bestaat uit elkaar
overlappende groepen, waarbij leider van de groep ook lid is
van een hogere groep. Dient voor leiding schap en
communicatie met hogere groep.
3
, 2. Frederick Herzberg
Behoeftehiërarchie van Abraham Maslow > Behoeftes
bevredigen door steeds een stapje naar boven te gaan
(Menselijk gedrag)
Zelfo
ntplo
oiing
Erkenning
Acceptatie
Zekerheid
Fsyiologische behoeften
Conclusie dat er factoren zijn als:
o Satisfiers > Werktevredenheid, prikkels weg nog steeds.
o Dissatiffiers > Werkontevredenheid, prikkel weg
ontevreden, prikkel wel geen motivatie.
3. Douglas McGregor (1960)
Theorie X en Y > Zegt iets over mensenbeelden.
o X > Hoe de organisaties functioneren.
o Y > Hij gaf eigen visie op hoe mensen in organisatie
zouden moeten samenwerken.
9. Kenneth Building (1950)
o Systeembenadering > Pakt management organisatieproblemen integraal aan.
Je moet dus ook naar de consequenties kijken.
o Belangrijke elementen:
a. Organisaties worden gezien als systemen
b. Alle activiteiten met organisaties handen nauw met elkaar samen.
c. Organisaties staan in wisselwerking met de buitenwereld/ omgeving.
d. Systeem wordt bestuurd met informatie die wordt teruggekoppeld
naar subsystemen (Afdelingen).
o Synergie > Totale resultaat subsystemen groter dan optelsom individu
resultaten.
10. Paul Lawrence en Jay Lorsch (1965)
o Contingentiebenadering > Keuze van toepassen bepaalde
managementtechnieken, hangt af van omstandigheden waar organisatie zich
in bevindt.
o Belangrijkste element: Relatie van organisatie met omgeving.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ffeddes. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.83. You're not tied to anything after your purchase.