Industrial Revolution in Britain
Groot-Brittannië was het eerste land om de Industriële Revolutie mee te maken, zonder
modellen om te kopiëren of een idee te hebben wat te verwachten.
De Industriële Revolutie is uit een lang proces van ontwikkelingen gegroeid:
- Het koloniale rijk dat Engeland had opgebouwd, zorgde voor een groeiende markt
voor Britse goederen.
- Engelse boeren waren erg productief en namen steeds nieuwe methodes aan.
Resultaat: periode van voedsel in overvloed, met lage prijzen. Commercialisering
en vergroting van de koopkracht: men spendeerde niet al het geld aan voedsel.
- De Engelse markt voor grondstoffen (ijzer, kolen) kon zich goed aanpassen aan de
groeiende vraag van fabrikanten. De infrastructuur om deze te vervoeren was goed
(aanleg kanalen) en goedkoop (geen belastingen).
- Engeland had een effectieve centrale bank en goed ontwikkelde kredietmarkt. De
monarchie en aristocratische oligarchie vormden een stabiele overheid, die
tegelijkertijd weinig regels stelde en persoonlijk initiatief, technische verandering
en een vrije markt aanmoedigden.
- Tenslotte had Groot-Brittannië een grote klasse van ingehuurd landsproletariaat,
die relatief mobiel waren en samen met de werkers uit de huisnijverheid een
potentieel werkleger voor kapitalistische ondernemers vormde.
De industrie tussen 1700-1760: groei van 0,7%. Tussen 1801-1831: groei van 3%.
De beslissende groei kwam waarschijnlijk in de 1780’s. Op zijn vroegst was de Industriële
Revolutie in Engeland in 1850 afgelopen, terwijl deze op het continent pas rond 1815 een
vlucht nam.
De druk om meer goederen te produceren was direct gerelateerd aan de eerste doorbraak
van de Industriële Revolutie: de ontwikkeling van de eerste grote fabrieken in de
katoenindustrie. Technologische ontdekkingen in de productie van katoen leidden tot een
nieuw systeem van productie en sociale relaties.
1765: Hargreaves ontwikkelt ‘Spinning Jenny’ (niet duur, hand-aangedreven),
Arkwright een andere spinmachine, de waterframe (op waterkracht, grote
capaciteit, had dus ook een grotere molen nodig: een fabriek). In 1790 was
de productie 10 maal groter dan in 1770. Ruw, sterk draad ging eerst door
de waterframe, daarna door de Spinning Jenny.
,1790: Crompton ontdekt alternatieve techniek, waarbij meer kracht nodig was
dan die van de menselijke arm. Hierna begon alle katoenproductie zich in
fabrieken te concentreren.
De eerste gevolgen van deze ontwikkelingen in de textielindustrie:
- Katoenen goederen werden steeds goedkoper en bereikbaarder voor iedereen.
- Families die gebruik maakten van katoen hoefden niet meer op zoek naar
fatsoenlijk draad: zij konden het op de Jenny spinnen of ophalen bij een fabriek.
- Het loon van de wevers steeg flink tot 1792. In gevolg werden veel
plattelandswerkers handwevers, terwijl kapitalisten probeerden machines uit te
vinden om te kunnen besparen op lonen. Dit lukte in 1785, maar de mechanische
weefgetouwen van de fabrieken werkten slecht in het begin en handwevers bleven
goede lonen ontvangen tot ca. 1800.
- Werkomstandigheden in vroege katoenfabrieken waren echter veel slechter dan
die van huiswevers en –spinners. Volwassenen wilden niet graag in ze werken, en
fabriekseigenaren gingen vaak over op kinderen (erg slechte behandeling).
De ontwikkeling van eerste Britse fabrieken in de katoenindustrie gebeurde in de jaren
1770 en 1780, het begin van de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië. Tegen 1831
vormde de katoenindustrie zo’n 22% van Groot-Brittannië’s industriële productie.
Probleem: het westen maakte zo veel gebruik van hout (steeds meer door
bevolkingsgroei, erg belangrijk voor de ijzerindustrie) dat het op begon te raken.
Bovendien was de groei van de katoenindustrie misschien tegengehouden waterkracht de
primaire vorm van kracht was gebleven. Dit was echter niet het geval: tijdens de
industrialisatie begon men kool te gebruiken om machines mee aan te drijven en mee te
creëren. Hierbij werden in 1698 en 1705 ook de eerste stoommachines ontwikkeld. In
1769 ontwikkelt James Watt een aparte condensator waardoor deze stoommachines veel
efficiënter worden. De stoommachine werd al snel in verschillende Britse industrieën
ingezet: hij legde water droog in mijnen, waardoor nog meer kolen gewonnen konden
worden.
Vanaf 1750: overal verbeteringen in infrastructuur, aanleg harde en egale wegen. Vervoer
van goederen over wegen was nog steeds duur en gelimiteerd, vervoer over water werd
gebruikt wanneer dat mogelijk was.
1825: Stephenson bouwt een effectieve locomotief, de Rocket. Dit was zowel een
financieel, als een technisch succes – binnen de kortste keren werden spoorwegen
aangelegd en locomotieven gebouwd door particuliere bedrijven. Andere landen volgden
snel. De significantie van het spoor was geweldig, de kosten en onzekerheden van vervoer
over normale wegen werden dramatisch naar beneden gebracht. Gevolgen:
- Door het wegvallen van de hoge kosten voor transport werden markten groter en
zelfs natiewijd.
- Grotere markten bemoedigden het ontstaan van grotere fabrieken, met beter
ontwikkelde machines in een groeiend aantal industrieën.
, - Dit soort fabrieken konden goederen goedkoper produceren en onderworpen de
huisnijverheid en ambachten aan hevige concurrentie.
In alle geïndustrialiseerde landen leidde de constructie van spoorwegen tot een sterke
vraag naar ongeschoolde arbeiders, wat bijdroeg aan de groei van de stedelijke
arbeidersklasse. Arme boeren en werkers op het land werden naar de stad getrokken.
1851: Grote Tentoonstelling in de nieuwe Crystal Palace, een architectonisch
hoogstandje van glas en ijzer. Hier stond vast dat Groot-Brittannië de werkplaats van de
wereld was. In 1860 produceerde Groot-Brittannië ongeveer 20% van de industriële
producten over de hele wereld, tegen 2% in 1750.
Tussen 1780 en 1851 vervierdubbelde het BNP van de Britten en groeide de bevolking
van ongeveer 9 miljoen, naar 21 miljoen inwoners. Volgens historici was deze gigantische
groei in bevolking niet schadelijk, omdat het de industriële expansie vergemakkelijkte.
Thomas Malthus: Essay on the Principle of Population, bevolking groeit sneller dan de
voedselvoorzieningen.
David Ricardo: Iron Law of Wages. Door de druk van bevolkingsgroei zouden lonen altijd
dalen tot het minimum van levensonderhoud.
Industrialization in Continental Europe
De nieuwe technische ontwikkelingen kwamen relatief langzaam aan in Europa. Tegen
het einde van de 19e eeuw waren echter ook een aantal Europese landen, evenals de VS,
geïndustrialiseerd.
Rond 1750 lag het niveau van industrialisatie van Groot-Brittannië, de VS en West-Europa
dicht bij elkaar, terwijl tussen Groot-Brittannië en de rest in 1800 een flink verschil lag,
met het hoogtepunt in 1860. Vanaf 1860 begonnen ook de West-Europese landen en de
VS zich snel te industrialiseren, vanaf 1880 begon dit in Oost-Europa en Rusland.
De late, maar wezenlijke industrialisering in Oost- en Zuid-Europa, zorgde ervoor dat alle
Europese landen (evenals de VS, Canada en Japan) in staat waren per hoofd van de
bevolking het industriële niveau te verhogen. Dit stond in contrast met de grote ziekten
die tegelijkertijd in veel niet-Westerse landen voorkwamen, met name in China en India.
Europese landen industrialiseerden ongeveer gelijk, terwijl de meeste niet-Westerse
landen de-industrialiseerden.
De verschillende patronen van industrialisering tonen aan dat het proces zelf verre van
automatisch was. Waar Engeland in 1780 haar industrie begon uit te breiden en Europa
aanvankelijk niet heel ver achter lag, was dit in 1815 compleet anders.
Nadelen die de verspreiding van de moderne industrie verzwakten:
- Waar Europa tussen 1789 en 1815 met de Franse Revolutie en haar oorlogen
kampte (bracht schade toe aan de handel), bleef Groot-Brittannië ongedeerd en
kon het zich snel ontwikkelen.
- Door dit groter wordende gat konden de andere landen Engeland niet bijhouden,
ook niet na de vrede in 1815. Bovendien hadden de Britse goederen dominantie in
de wereldmarkt bereikt en was de Britse technologie zo geavanceerd en
gecompliceerd geworden, dat weinig technici buiten Engeland het begreep. Ook
was de technologie van de stoommachines veel duurder geworden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Boxofluck. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.