Samenvatting toets 2.2.2 handelingsgerichte diagnostiek (psychopathologie én veerkracht)
54 views 1 purchase
Course
Veerkracht En Psychopathologie (2.2.2)
Institution
Hogeschool InHolland (InHolland)
Book
Psychiatrie, een inleiding
Uitgebreide samenvatting voor deeltoets 2 van veerkracht en psychopathologie.
- Psychopathologie: H6,8 en 14 uit Nevid.
- Veerkracht: H4 en H5 van Naar het hart van empowerment van Boumans (2016), H8 t/m paragraaf 8.6 uit Weerman (2016), paragraaf 3 van Verbindend werken in de hulpverlening: ...
Veerkracht En Psychopathologie (2.2.2)
All documents for this subject (1)
Seller
Follow
Julajj
Reviews received
Content preview
Samenvatting deeltoets 2
Psychopathologie (4,5,6)
Bijeenkomst 4: omgaan met verslaving (H8)
H8 Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen
Veel jonge mensen beginnen middelen te gebruiken onder invloed van groepsgenoten,
algemene beschikbaarheid; uiting van rebellie of juist conformeren. Vaak zijn het diverse
factoren bij elkaar die de stap van experimenteren naar werkelijk verslaafd zijn veroorzaken.
In de dsm-5 worden twee categorieën van middel gerelateerde stoornissen gehanteerd:
1. stoornissen die door middelen teweeggebracht worden afwijkende
gedragspatronen als gevolg van het gebruik aan psychoactieve middelen. Twee
belangrijke typen hiervan zijn intoxicatie en het onttrekkingssyndroom.
Intoxicatie= een toestand waarin de hersens zo zijn beïnvloed door het middel dat ze niet
meer adequaat kunnen functioneren. In bepaalde gevallen kan dit tot de dood leiden.
De specifieke kenmerken zijn afhankelijk van het gebruikte middel, dosis, biologisch
bepaalde kwetsbaarheid van de gebruiker en tot op zekere hoogte van de verwachtingen
van de gebruiker. Tekenen van intoxicatie zijn verwarring, strijdlustigheid, belemmerd
beoordelingsvermogen, concentratieverlies en belemmering van motorische en ruimtelijke
vaardigheden.
Onttrekkingssyndroom= groep symptomen die zich voordoen wanneer een afhankelijk
persoon na zwaar, langdurig gebruik van een bepaalde stof plotseling stopt met gebruiken.
Het herhaald gebruiken van een middel leidt tot een verandering van de fysiologische
reacties, die tolerantie en een duidelijk omschreven onttrekkingssyndroom tot gevolg kunnen
hebben. Tolerantie= lichamelijke gewenning aan een middel zodanig dat hij regelmatig
gebruik, hogere doses nodig zijn om dezelfde effecten te bereiken. Onttrekkingssymptomen
verschillen per middel. Bij alcohol transpireren, snelle pols, tremoren van de hand,
voorbijgaande hallucinaties of illusies, slapeloosheid, misselijkheid, braken, gejaagdheid,
angst en mogelijk bewustzijnverlies. Bij cafeïneonttrekking hoofdpijn, somberheid,
concentratieproblemen, grieperig, misselijkheid en spierstijfheid of -pijn.
Verslavingsstoornissen = aandoeningen die worden gekenmerkt door inadequaat gebruik
van psychoactieve stoffen (bijvoorbeeld afhankelijkheid van drugs).
Fysiologische afhankelijkheid = een situatie waarin het lichaam van de druggebruiker
afhankelijk wordt van een voortdurende toevoer van de stof.
Psychologische afhankelijkheid = dwangmatig gebruik van een stof om in een
psychologische behoefte te voorzien.
Psychoactieve middelen die tot onttrekkingssyndroom kunnen leiden zijn o.a. alcohol,
opiaten (zoals heroïne en morfine), stimulantia (zoals cocaïne en amfetamine), kalmerings-
en slaapmiddelen, marihuana en tabak.
2. stoornissen in het gebruik van middelen (verslavingsstoornissen)
Deze term is een algemene diagnostische classificatie, maar de specifieke diagnose, zoals
stoornis in alcoholgebruik, geeft aan om welk middel het gaat. Dit soort diagnoses vereisen
,een beperkt functioneren, persoonlijk lijden en twee of meer specifieke kenmerken/
symptomen die zich in het aan de diagnose voorafgaande jaar moeten hebben voorgedaan.
Deze kenmerken en symptomen verschillen per middel. Stoornis in alcoholgebruik wordt
bijvoorbeeld gekenmerkt door min 2 van de volgende kenmerken of symptomen:
- Een buitensporige hoeveelheid tijd besteden aan het verkrijgen en gebruiken van
alcohol of het herstellen na overmatig gebruik ervan.
- Aanhoudende problemen hebben met minderen of het beheersen van alcoholgebruik,
ondanks de wens daartoe.
- Buitensporig veel meer drinken dan de bedoeling is.
- Als gevolg van het gebruik moeite hebben met het vervullen van de normale taken
als student, werknemer of gezinslid.
- Doorgaan met het gebruiken van alcohol ondanks de sociale, interpersoonlijke,
psychologische of medische problemen die dat tot gevolg hebben.
- Het ontwikkelen van tolerantie en onttrekkingssyndroom dat samengaat met het
gebruik van alcohol.
- Alcohol gebruiken in situaties waarin dat een risico met zich meebrengt voor de
persoonlijke veiligheid of die van anderen, zoals rijden onder invloed.
- Een sterk, aanhoudend verlangen hebben naar alcohol.
- Niet deelnemen aan activiteiten vanwege het alcoholgebruik.
In vorige versie van de dsm werd onderscheid gemaakt tussen twee typen stoornissen in
gebruik van middelen, een gematigde (misbruik) en een ernstige (afhankelijkheid). Grenzen
tussen beide vormen waren niet duidelijk, daarom zijn de twee typen samengevoegd. Clinici
kunnen bepalen of er sprake is van een lichte, matige of ernstige vorm.
Waar eindigt gebruik en begint misbruik? De dsm-5 legt de grens daar waar het gebruik een
aanzienlijke belemmering in het dagelijks functioneren op een bepaald terrein oplevert.
Voorbeelden: problemen bij nakomen van de verantwoordelijkheden die men heeft als
student/ werknemer/ gezinslid of bijvoorbeeld riskant gedrag in fysieke zin, zoals autorijden
onder invloed.
Gegevens in Nederland:
- Ongeveer 30% van de mannen en 7,5% van de vrouwen is op een bepaald moment
in zijn of haar leven verslaafd aan alcohol. Alcoholafhankelijkheid komt voor bij 8,9%
van de mannen en 1,9% bij de vrouwen.
- Drugsstoornissen, verslaving aan canabis, hallucinogene middelen, opiaten, cocaïne,
amfetamine en andere drugs treffen in totaal 3,7% van de mannen en 2,5% van de
vrouwen. afhankelijkheid van drugs komt 2,1% bij de mannen voor en 1,5% bij de
vrouwen.
Er is een algemene route, drie stadia:
1. Experimenteren tijdens de experimenteerfase krijgen de gebruikers een goed,
zelfs euforisch gevoel van het middel. Ze denken dat ze controle hebben en geloven
dat ze op ieder moment kunnen stoppen met gebruiken.
2. Regelmatig gebruik mensen beginnen hun leven vorm te geven rond het
verkrijgen en gebruiken van drugs. Ontkenning speelt een belangrijke rol. Zijn/ haar
waarden veranderen. Naarmate het regelmatige gebruik doorgaat, stapelen de
problemen zich op. Er wordt steeds meer geld aan drugs uitgegeven. Liegen en
manipuleren worden een manier van leven om het drugsgebruik te verbergen.
, 3. Verslaving of afhankelijkheid regelmatig gebruik wordt verslaving of
afhankelijkheid als gebruikers het gevoel hebben geen weerstand meer te kunnen
bieden aan middelen, omdat zij de effecten willen ervaren of omdat ze de gevolgen
van onthouding willen vermijden. In deze fase is er niets anders meer van belang dan
het middelengebruik.
- Verslaving= patroon van herhaald gebruik dat schadelijke gevolgen heeft.
In de dsm-5 is een nieuwe diagnostische categorie opgenomen middelgerelateerde en
verslavingsstoornissen. Hieronder vallen zowel stoornissen gerelateerd aan het gebruik van
middelen als gokstoornis vallen.
Deze nieuwe classificatie komt voort uit het inzicht dat bepaalde dwangmatige of
verslavingspatronen belangrijke overeenkomsten vertonen met aan middelen gerelateerde
problemen. Dwangmatig gokken, seks, winkelen, gamen en internetten hebben belangrijke
kenmerken gemeen met verslaving aan of afhankelijkheid van drugs, zoals beperkte controle
over het gedrag en onttrekkingsverschijnselen zoals angst en depressie. Hierbij is er sprake
van een niet- middelgerelateerde stoornis.
Drugsmisbruik= het voortdurende gebruik van een psychoactief middel ondanks de
wetenschap dat dit een sociaal, beroepsmatig, psychologisch of lichamelijk probleem
veroorzaakt.
Afhankelijkheid= verminderde controle over het gebruik van een psychoactief middel; vaak
gekenmerkt door fysiologische afhankelijkheid. Het lichaam wordt ‘afhankelijk’ van het middel
dat je gebruikt. Dit kan leiden dat er een grotere hoeveelheid nodig is van het middel om
dezelfde effecten te bereiken. Het abrupt staken van het gebruik leidt tot
onttrekkingsverschijnselen. Er is dan volgens de dsm-5 sprake van een middelgerelateerde
stoornis.
Drugs worden in drie grote groepen ingedeeld: dempende middelen, stimulantia en
hallucinogene middelen.
1. Dempende middelen
Een dempend middel= een stof die de activiteit van het centraal zenuwstelsel vertraagt of
afremt en daarmee emoties van spanning en angst vermindert, bewegingen vertraagt en
cognitieve processen afremt.
- Alcohol
Alcoholistische dranken bevatten een dempende stof die ethanol wordt genoemd. De
concentratie is afhankelijk van het type drank. Alcohol wordt bij dempende middelen
ingedeeld, omdat het biochemische effecten heeft die lijken op die van benzodiazepinen,
waartoe de bekende middelen valium en librium behoren.
Alcoholisme= afhankelijkheid van of verslaving aan alcohol die leidt tot ernstige
persoonlijke, sociale, beroepsmatige of gezondheidsproblemen.
Risicofactoren voor alcoholisme:
- Geslacht mannen hebben meer dan 2x zo grote kans als vrouwen om afhankelijk
te raken van alcohol. De hoeveelheid enzym dat alcohol afbreekt in de maag is bij
vrouwen kleiner dan bij mannen.
- Leeftijd de meeste alcoholverslavingen ontstaan tijdens de jonge volwassenheid,
meestal voor de 40.
, - Antisociale persoonlijkheidsstoornis antisociaal gedrag tijdens de adolescentie
of de volwassenheid vergroot het risico op alcoholisme.
- Familiegeschiedenis gezinsleden die drinken kunnen als rolmodel werken.
Mensen met alcoholproblemen hebben een erfelijke kwetsbaarheid, waardoor de
kans groter is dat zij zelf ook alcoholproblemen zullen krijgen.
- Sociaal-demografische factoren alcoholverslaving komt meer voor bij mensen
met een lager inkomen en minder opleiding en onder mensen die alleen wonen.
Barbituraten= kalmerende middelen die worden gebruikt om angst te verlichten of slaap op
te wekken en die zeer verslavend werken.
Opiaten brengen euforie teweeg, een intens gevoel van genot. Het bewustzijn van de
persoonlijke problemen worden verdoofd.
Narcotica= geneesmiddelen die worden gebruikt voor pijnbestrijding en behandeling van
slapeloosheid en die sterk verslavend is (dit zijn opiaten zoals heroïne, codeïne, morfine).
- Endorfinen= natuurlijke stoffen in de hersenen die als neurotransmitters werken met
een effect dat lijkt op dat van morfine.
- Heroïne= een bewustzijnsverlagend middel dat uit morfine wordt bereid en dat sterk
verslavende eigenschappen heeft.
- Morfine= een sterk verslavend, bewustzijnsverlagend middel dat uit de
opiumpapaver wordt bereid; het middel verlicht pijn en veroorzaakt gevoelens van
welbehagen.
Stimulantia= psychoactieve stoffen die de activiteit van het zenuwstelsel verhogen.
- Amfetaminen= typen stimulantia zoals benzedrine of dexedrine (speed, uppers,
meth)
- Ecstasy= een synthetisch harddrug, verwant aan amfetamine, die een lichte euforie
en hallucinaties veroorzaakt.
- Cocaïne= een natuurlijk stimulerend middel dat wordt geëxtraheerd uit de bladeren
van de cocaplant, meestal in poedervorm gesnoven.
- Crack= een vaste vorm van cocaïne, die meestal gerookt wordt soms meer dan 75%
zuiver is.
Zie op blz 265 een tabel over de gezondheidsrisico’s van cocaïnegebruik.
Hallucinogene middelen= stoffen die hallucinaties veroorzaken.
- Lsd is een synthethisbewustzijnsveranderd middel en is vooral tijdens de jaren 70
populair geworden. Brengt levendige kleuren en visuele vertekeningen teweeg. De
effecten zijn onvoorspelbaar en afhankelijk van de gebruikte hoeveelheid,
verwachtingen, persoonlijkheid, stemming en omgeving van de gebruiker.
- Pcp, ook wel angst dust genoemd, werd rond 1950 als anestheticum ontwikkeld. pcp
veroorzaakt hallucinaties, maar ook verhoging hartslag, bloeddruk, transpireren en
verdoofd gevoel.
- Marihuana= een hallucinogeen middel dat wordt bereid uit de bladeren en stengels
van de plant cannabis sativa.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Julajj. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.64. You're not tied to anything after your purchase.