100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Bedrijfseconomie Het Resultaat $3.73
Add to cart

Summary

Samenvatting Bedrijfseconomie Het Resultaat

1 review
 50 views  5 purchases
  • Course
  • Level

Gehele samenvatting Bedrijfseconomie Het Resultaat Vwo 8,3 mee gehaald!

Preview 3 out of 20  pages

  • November 2, 2021
  • 20
  • 2021/2022
  • Summary
  • Secondary school
  • 6

1  review

review-writer-avatar

By: teunkrol • 2 year ago

Translated by Google

Don't chill

avatar-seller
Het resultaat
1 Kosten
Kosten/ Toegestane kosten = in geld uitgedrukte waarde van de opgeofferde
productiemiddelen die noodzakelijk en onvermijdbaar zijn ten behoeve van die productie
van goederen en diensten.
Kostprijs/productkosten = de toegestane kosten per eenheid product.
Realisatiebeginsel = winst mag worden genomen wanneer de goederen zijn geleverd.
Voorcalculatorische kosten = is een begroting van de kosten aan het begin van een periode
Voorcalculatie = een berekening die men maakt voordat een periode begint.
Werkelijke kosten = de kosten die werkelijk zijn gemaakt bij de productie van goederen of
diensten.
Nacalculatorische kosten = kostenberekening na afloop van een periode.
Winst = geld dat je overhoudt als je van de opbrengst de kosten aftrekt.

Belangrijkste functies van de kostprijs zijn de volgende:
 De kostprijs is de basis voor de verkoopprijs.
 De kostprijs is een hulpmiddel ij het bepalen van de winst.
 De kostprijs is uitgangspunt voor de analyse van het resultaat.
 De kostprijs is nodig voor de voorraadwaardering.

Categoriale kostenverdeling = kostenindeling waarbij de kosten die bij een bepaalde
productiefactor behoren, worden samengevoegd.
Hierbij wordt onderscheidt gemaakt tussen:
 de kosten van grond.
 De inkoopwaarde van de omzet (handelsonderneming) en de kosten van materialen
en grondstoffen (productiebedrijven).
 De kosten van arbeid (loon en sociale premies).
 De kosten van diensten en derden.
 De kosten van de duurzame productiemiddelen (afschrijvingskosten en
interestkosten).
 De kostprijsverhogende belastingen (BTW).
 De kosten van vermogen.

De kosten van grond:
Als grond als vesting plaats wordt gebruikt is grond een eeuwigdurend productiemiddel.
Waarop geen afschrijvingen plaatsvinden omdat grond niet in waarde afneemt. Wordt de
grond gebruikt voor het winnen van delfstoffen is het geen eeuwigdurend productiemiddel
en wordt er wel op afgeschreven.

De inkoopwaarde van de omzet en kosten van materialen en grondstoffen:
Inkoopwaarde van de omzet = de inkoopprijs van de verkochte producten.
De inkoopwaarde van de omzet is niet gelijk aan de inkopen. Als je meer inkoopt dan
verkoopt, is de inkoopwaarde van de verkopen lager dan de inkopen en neemt de voorraad
toe. Bij een dienstverlenende onderneming waar wel omzettingsproces plaatsvindt heb je
productiekosten. Bij een dienstverlenende onderneming waar geen omzettingsproces
plaatsvindt heb je kosten van te gebruiken productiemiddelen.

,Afval = het onvermijdbaar verlies van grondstoffen bij productie.
De kosten van afval worden meegerekend in de kostprijs van het product. Als afval nog
verkocht kan worden verlaagd dit de kostprijs.
Uitval = producten die na het productieproces niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen.
Uitval kan nog verkocht worden, maar vaak tegen een lagere prijs.

Kosten van arbeid:
Loonkosten, telefoonkosten, leasekosten en kledinggeld.
Arbeidsuurtarief = de kosten voor arbeid per uur.
Factuurtarief = de kosten voor arbeid dat op een factuur vermeld wordt.
Een handelsonderneming neemt de personeelskosten in hun totaliteit in mindering op de
brutowinst. In een dienstverlenende onderneming wordt gewerkt met een tarief per uur.
Factuurtarief = arbeidsuurtarief + opslag voor bedrijfskosten en winstopslag.

Kosten van derden:
kosten voor werkzaamheden van bedrijven die vaak door een ondernemer ingeschakeld
worden omdat zij de diensten veelal goedkoper kunnen uitvoeren (transportbedrijven,
verzekeringsmaatschappijen, accountants enz.).
De kosten voor duurzame productiemiddelen:
Interestkosten, onderhoudskosten, afschrijvingen en verzekeringskosten.
Complementaire kosten = alle kosten die samenhangen met een duurzaam productiemiddel
met uitzondering van afschrijvingskosten en interestkosten (of leasekosten).
Afschrijvingskosten = de kosten die worden bepaald door de aanschafwaarde te
verminderen met de restwaarde en deze te delen door de economische levensduur.
Boekwaarde = de waarde van activa zoals ze op de balans staan genoteerd.
Restwaarde = de geschatte verwachte opbrengst van het productiemiddel bij de verkoop
aan het eind van de levensduur.
 Afschrijven met vast percentage van de aanschaffingsprijs. In deze situatie bestaat de
jaarlijkse afschrijving uit een gelijkblijvend bedrag.
 Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde. De boekwaarde op een
bepaald moment is gelijk aan e aanschaffingsprijs minus de afschrijvingen tot dan
toe. Deze situatie moet je dus steeds de boekwaarde aan he begin van het jaar
berekenen en daarover de afschrijving toepassen.

De kostprijsverhogende belastingen:
Motorrijtuigbelasting, milieuheffingen, onroerendzaakbelasting, invoerrechten en accijnzen.
De btw is niet een kostprijsverhogende maar een prijsverhogende belasting, omdat de
consument hem betaald en niet de ondernemer.

De kosten van vermogen:
Kosten die gemaakt zijn om vermogen aan te trekken (notariskosten, interestkosten). De
kosten van vermogen zijn eigenlijk geen aparte kostengroep omdat ze gekoppeld zijn aan de
andere kostensoorten. In duurzame productiemiddelen, voorraden, bouwgrond enz. zit
vermogen en over dat vermogen betaal je interest. Zelfs als er sprake is van financiering met
eigen vermogen heb je te maken met interestkosten. Dat vermogen heb je immers ook
kunnen beleggen en had dan interestopbrengsten opgeleverd. Deze gemiste interest

, opbrengsten worden tot de interestkosten gerekend. De interestkosten van een duurzaam
productiemiddel berken je over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen.
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen = het bedrag dat over een bepaalde periode is
ingebracht om een bepaald doel te verwezenlijken.

Constante en variabele kosten:
Constante kosten = kosten die niet variëren met de omvang van de productie of met gebruik
Constante kosten kunnen van jaar op jaar wel verschillen.
Variabele kosten = kosten die veranderen door een toename of afname in de
productieomvang of diensten, zoals grondstofkosten.
De variabele kosten nemen recht evenredig toe met de productie- of verkoopomvang.
Proportioneel variabele kosten = de variabele kosten nemen recht evenredig toe met de
productie- of verkoopomvang. Het zijn kosten die per eenheid product steeds constant zijn.

Transfer pricing/ Interne verrekenprijzen = de prijs die een bedrijf behorende tot een
multinational aan een zusterbedrijf in rekening brengt voor een bepaald onderdeel of
halfabricaat dat zij produceert.

De OESO heeft richtlijnen opgesteld hoe bedrijven met interne prijzen om moeten gaan, het
zogenaamde ‘at arm’s length-beginsel, d.w.z. handelen op zakelijke grondslag.

2 Waarderingsgrondslagen activa
Waardering = het toekennen van geldbedragen aan activa en het vreemd vermogen op de
balans.
Continuïteitsbeginsel = de waardering van de activa en het vreemd vermogen gezien
moeten worden binnen het kader van de bedrijfsvoering en dus niet tegen de prijs die ze op
het moment van de waardering bezitten.
Immers bij opheffing van de onderneming zijn de activa veel minder waard dan waarvoor ze
op de balans staan. En omdat bij opheffing de onderneming voorzieningen moet treffen voor
het afvloeien van personeel zullen de schulden hoger zijn dan de schulden op de balans.

Voorzichtigheidsbeginsel = bepaalt dat wanneer er een keuze is tussen twee waarde
alternatieven ,de laagste waarde de relevante waardering is bij activa en de hoogste waarde
de relevante waardering is in geval van vreemd vermogen.
Minimumwaarderegel = het waarderen van de activa tegen de laagste waarde.

Grondslagen:
Bij de waardering van de activa wordt onderscheidt gemaakt tussen twee grondslagen van
waardering namelijk:
 De historische kostenmethode = de prijs waarvoor het activum is ingekocht
(verkrijgingsprijs) dan wel vervaardigd is (vervaardigingsprijs).
 De actuele waarde op het moment van waardering.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hugoarntz. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.73. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53022 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.73  5x  sold
  • (1)
Add to cart
Added