Hoofdstuk 2 basiskennis
Paragraaf 2.1 procenten en formules
Procenten:
Bij het rekenen met procenten maken we gebruik van de 100% stelling.
Waar het percentage van wordt genomen stel je op 100%
Algemeen: inkoopprijs
+ brutowinst
Verkoopprijs
Omzet: totale verkopen tegen verkopen
tegen verkoopprijs Omzet
-inkoopw omzet
Brutowinst
Paragraaf 2.3 ongewogen en gewogen gemiddelden
Gewogen gemiddelde: het gewogen gemiddelde is een gemiddelde van een reeks getallen
met bijhorende reële positieve gewichten, de weegfactoren, waarvan de waarde het meest
beïnvloed wordt door de getallen met het grootste gewicht.
Hoe bereken je het gewogen gemiddelde: je berekent een gewogen gemiddelde
door elke waarde (elk cijfer) te vermenigvuldigen met hun belang (=wegingsfactor).
Vervolgens deel je het totaal door het aantal getallen dat in het gemiddelde wordt
meegenomen. Dat totaal aantal getallen bestaat uit het totaal van de
wegingsfactoren.
Ongewogen gemiddelde: gemiddelde van een reeks getallen/waarden, waarbij geen
rekening wordt gehouden met de ‘zwaarte’ van elk afzonderlijk getal uit die reeks. Alle
getallen worden eenvoudigweg bij elkaar opgeteld en het totaal gedeeld door het aantal
getallen in de reeks.
Paragraaf 2.5 indexcijfers
Een indexcijfer geeft de verhouding weer
Lopend jaar
tussen het lopend jaar en het basisjaar.
Het basisjaar wordt altijd op 100 gesteld. Basisjaar
X 100
,Hoofdstuk 3 balans en verlies en winstrekening
Paragraaf 3.1 De balans
De balans geeft een overzicht van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen van
een onderneming op een bepaald moment. (=bepaalde datum)
Een standaardbalans ziet er als volgt uit:
Debet balans (datum) credit
Bezittingen Eigen vermogen
Schulden
Een standaardbalans kent 6 hoofdgroepen:
- Debetzijde (links mag je niet meer zeggen)
1) Vaste activa
2) Vlottende activa
3) Liquide middelen
- Creditzijde (rechts mag je niet meer zeggen)
4) Eigen vermogen
5) Vreemd vermogen lang (VVL)
6) Vreemd vermogen kort (VVK)
Hoofdgroep 1 Vaste activa:
bezittingen die langer dan een jaar in de onderneming zijn en meer dan 1 productieproces
meegaan.
- Gebouwen
- Machines
- Bedrijfsauto’s
Hoofdgroep 2 Vlottende activa:
Bezittingen die korter dan een jaar in de onderneming zijn en maar 1 productieproces
meegaan.
- Voorraad goederen
, - Debiteuren (bedrijven waaraan je goederen hebt geleverd maar het geld nog van
moet ontvangen)
Hoofdgroep 3 Liquide middelen:
Alle betalingsmiddelen
- Kas
- Bank
Hoofdgroep 4 Eigen vermogen:
Omdat het een balans heet moet debet (links) en credit (rechts) in evenwicht zijn (in
balans). Dus moet er een gelijk bedrag uitkomen. Je brengt de balans in evenwicht door de
bezittingen – schulden te nemen. Dit verschil komt bij het eigen vermogen.
Bezittingen – schulden (1+2+3-5-6)
Hoofdgroep 5 Vreemd vermogen lang:
Schulden die langer dan 1 jaar in de onderneming aanwezig zijn. (Alle leningen)
Hoofdgroep 6 Vreemd vermogen kort:
Schulden die korter dan 1 jaar in de onderneming aanwezig zijn.
Als je dus de groepen van de hoofdgroepen verdeeld over de balans, ziet deze er als volgt
uit:
Debet balans (datum) Credit
Bezittingen: Eigen vermogen:
- Bezittingen – schulden. Het
- Vaste activa verschil komt bij het EV.
o Gebouwen (1+2+3-5-6)
o Machines
o Bedrijfsautos Schulden:
- Vlottende activa - Vreemd vermogen lang
o Voorraad goederen o Schulden > 1 jaar
o Debiteuren
- Vreemd vermogen kort
- Liquide middelen o Schulden < 1 jaar
o Kas
o Bank
, Paragraaf 3.2 & 3.3 veranderingen op de balans en de
Verlies- en Winstrekening
Winsten worden altijd bij het Eigen vermogen opgeteld. Verliezen worden altijd van het
Eigen vermogen afgetrokken.
Op de verlies en winstrekening (resultatenrekening) komen alle kosten (=verliezen) en
opbrengsten (=winsten) te staan over een bepaalde periode.
Scontrovorm = naast elkaar
Paginavorm = onder elkaar
Balans, op 1 bepaalde datum , V en W rekening, over een periode
- Rekening van het bezit - rekening van koten
- Rekening van schuld - rekening van opbrengsten
- Rekening van eigen vermogen
Breng je in evenwicht met het breng je in evenwicht met
Eigen vermogen nettowinst
Schadeverzekering: bij een schadeverzekering is de uitkering afhankelijk van het
schadebedrag. Bijvoorbeeld een brandverzekering.
Sommenverzekering: bij een sommenverzekering is de uitkering niet afhankelijk van de
schade. Bijvoorbeeld een lijfrenteverzekering. Je betaalt elke maand een premie en als je
dan met pensioen gaat keert de verzekeringsmaatschappij elke maand een bepaald bedrag
uit.
Polis: hierin staan alle voorwaarden vermeld van de verzekering.
- Hoeveel bedraagt de premie
- Wat is er verzekerd
- Wat is de maximale uitkering
- Wanneer wordt er niet uitgekeerd
Over de premie en de bijkomende kosten moet 21% assurantiebelasting worden betaald.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ilsesijmens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.95. You're not tied to anything after your purchase.