MDKA 1 Historisch Overzicht
Hedendaags:
Samenvatting tentamen
Smelik, “Mode en de Media: Van Haute Couture naar Beeldcultuur”, pp. 152-171: 2
Sturken & Cartwright, “Postmodernism, Indie Media, and Popular Culture”, pp.
307-345: 4
📽 BBC film, “Age of the Image: Fake Views”: 7
📽 Flisfeder, “Postmodernism and Blade Runner”, pp. 89-90, 94-98, 102-111: 8
Baudrillard, “The Implosion of Meaning in the Media”, pp. 1-5: 8
Bertens, “Simulacra and Simulations”, pp. 144-152: 9
Storey, “Postmodernism”, pp. 187-217: 10
📽 Baetens, “Welcome into the Matrix”, pp. 101-113: 13
Boast, “The Machine in the Ghost: Digitality and its Consequences”, pp. 7-16: 14
Stadler, “The Digital Condition”, pp. 1-6, 101-112: 15
Buskirk, “The Contingent Object of Contemporary Art”, pp. 60-67: 17
Krauss & Foster, “ Art since 1900: Modernism, Antimodernism, and Postmodernism”,
pp. 580-583, 596-604: 17
Bertens, “The 1970s Continued”, pp. 51-65: 19
Farell & Furman, “, Revisiting Postmodernism”, pp. 137-193: 19
Sparke, “Italian Design: 1870 to the Present”, pp. 182-195, 212-223: 21
De Rijk, “So-called Craft: The Formative Years of Droog Design, 1992–1998”, pp.
161-178: 22
📽 Denzin, “Do the Right Thing: Race in the USA”, pp. 125-136: 23
Hall, “The Work of Representation”, pp. 1-46: 23
Hall, “The Spectacle of the ‘Other”, pp. 215-269: 28
Definitielijst: 32
Vergelijkingen: 32
Bibliografie: 36
1
,Smelik, “Mode en de Media: Van Haute Couture naar Beeldcultuur”, pp.
152-171:
Theoretische kader:
We leven in een complexe en dominante beeldcultuur sinds de uitvinding van fotografie, film
en internet. Het is volgens Smelik belangrijk dat dit vanaf een interdisciplinaire visie wordt
omschreven, omdat disciplines niet los van elkaar te zien zijn (zoals beeld, geluid en tekst).
Om het theoretische kader te weergeven begint ze met het plaatsen van de beeldcultuur in
het postmodernisme. Het postmodernisme wordt, door Smelik, gerangschikt in 3 delen:
- De postmoderniteit:
De postmoderniteit duidt op een historische periode waarin wij leven: de informatiecultuur
vanaf de jaren 60. De periode is postkoloniaal → na de Tweede Wereldoorlog zijn alle
koloniën onafhankelijk geworden, en postindustrieel → het gaat niet meer om de industrie,
maar de uitwisseling van informatie, kennis en diensten (‘informatiemaatschappij’). Deze
informatiemaatschappij is voornamelijk ontstaan door de komst van de computer. Waar het
voorheen tijdens de industriële periode ging om bezit, gaat het nu om toegang tot informatie
en daarmee tot kennis. Met deze verstrengeling van informatie via netwerken (massamedia)
wordt het ook wel een ‘genetwerkte maatschappij’ (door de komst van de computer, media
en massaconsumptie) genoemd. Een ander kenmerk is de globalisering van deze
periode, die naar voren komt in de media en in kapitaal.
- De postmoderne filosofie → postmodern wereldbeeld:
De postmoderne filosofie wordt gekenmerkt door 2 begrippen → het einde van Grote
verhalen en de dood van het traditionele individu (pp.). Volgens de filosoof François
Lyotard kan het Westen geen grote verhalen meer vertellen. Hiermee bedoelt hij het einde
van de ideologie (ofwel ‘ismes’ en religie). Niemand neemt de geloofsovertuigingen of
standpunten zomaar voor waar en het kan ons niet meer opgelegd worden als dé waarheid.
Dit kan zijn positief → bevrijding van sommige mensen, ontwikkeling kleine verhalen van
meerdere mensen (minderheden). Dit is goed terug te zien in de kunst → meerdere kleine
stromingen en pluriformiteit.
De dood van het individu betekent dat de visie van het autonome individu is
verandert naar een subject. Volgens en Freud en Marx wordt het individu gedreven door het
onbewuste en bepaald de klasse wie we zijn. Het individu wordt dus gekenmerkt als een
groep gebaseerd op gender, klasse, etniciteit, leeftijd, religie, seksuele voorkeur, religie,
nationaliteit etc. Hierdoor is het individu gefragmenteerd en altijd verbonden aan iets of
iemand. We zijn allemaal opgenomen in een weefsel van complexe en mobiele relaties.
Onze identiteit bevindt zich als het ware op een knoop van communicatie circuits. Deze
dynamiek en diversiteit is dan ook kenmerkend voor het postmoderne subject. Hierbij kan
je ook steeds wisselen van imago en daarmee met je identiteit spelen.
- Het postmodernisme (als stroming in de kunst en cultuur):
Een belangrijk kenmerk voor het postmodernisme is het wegvallen van het onderscheid
tussen origineel en kopie/reproductie. Ook het wegvallen van het onderscheid tussen
lage en hoge cultuur is een kenmerk. Hiermee wordt de ‘elitaire’ kunst en de ‘straat’ kunst
door elkaar heen gebruikt en is er geen gemakkelijk onderscheidt meer te maken. In deze
discussie, over lage en hoge cultuur, zijn democratisering en commercialisering van
belang. De cultuur wordt geconsumeerd en verkocht aan iedereen die er geld voor heeft.
Daarnaast is de intertekstualiteit een belangrijk kenmerk. Elke tekst verwijst naar
een andere tekst, waardoor een weefsel van citaten, geleende woorden en referenties
ontstaat. Het kijkplezier is tegenwoordig voor het grootste deel gebaseerd op deze
2
,herkenning van intertekstualiteit: hoe meer je herkent, hoe slimmer je jezelf ervaart als
kijker. Sommige theoretici, zoals Fredric Jameson, noemen deze intertekstualiteit een
pastiche → tekstueel of visueel citaat, waarbij het alleen gaat om de herhaling en het
citeren en het verder geen diepere betekenis heeft, omdat het geen historische verbanden
heeft. Bricolage, letterlijk knutsel werk, wordt ook vaak gebruikt in deze context. Deze twee
termen zijn kenmerkent voor de postmoderne cultuur.
Een laatste kenmerk dat Smelik geeft is de overgang van representatie naar
simulatie. Voorheen verwees kunst naar een diepere of hogere werkelijkheid →
representatie. Echter door de kunst van mediatechnologie kan alles tot in de oneindigheid
gereproduceerd worden, waarmee de ‘aura’ verloren gaat en er geen onderscheid meer te
maken is tussen origineel en kopie (Walter Benjamin). Jean Baudrillard gaat nog een stapje
verder en zegt dat niet alleen kunst, maar de werkelijkheid ook verandert onder het geweld
van de media. De werkelijkheid wordt verandert in een simulacrum → een schijnvertoning.
Hierdoor is het verschil tussen ‘zijn’ en ‘schijn’ opgeheven. Hierdoor wordt onze
werkelijkheid beïnvloed door de media, omdat ze niet representeren maar simuleren.
Hierdoor is de kunst tegenwoordig ook gebaseerd op authenticiteit → we willen iets ‘echts’
om het onechte uit te balanceren.
Analytische kader:
- De Semiotiek (‘tekst’ analyse):
Het analytische kader van Smelik komen allemaal uit het poststructuralisme (ook wel
‘linguistic turn’ → de taal vormt het model): de theorievorming die ten grondslag ligt aan het
postmodernisme. De semiotiek (De Saussure) is de leer van tekens, waarbij een teken
bestaat uit een betekenaar (signifier of materiële drager) en de betekende (signified of
inhoud waarnaar verwezen wordt). Samen vormen ze de betekenis van een teken. Deze
relatie, tussen de betekenaar en de betekende, is vrijwel altijd willekeurig. Echter verwijst
een teken altijd naar iets in de werkelijkheid → denotatie (letterlijke betekenis). Samen met
de betekenaar en de betekende vormen ze meerdere nieuwe bijbetekenissen →
connotatie. Naast de semiotiek van Saussure, heeft James Peirce ook een model
opgesteld. Dit model wordt vaker gebruikt voor de analyse van beelden, omdat het zich
minder focust op tekst. Peirce stelt dat er 3 soorten relaties zijn tussen de betekenaar en de
betekende: icoon (overeenkomst of gelijkenis), index (feitelijk verband) en symbool
(aangeleerd). Met de komst van de digitale technologie staat de indexicale relatie onder
spanning: we kunnen niet meer zeker zijn of het een feitelijke relatie is, dus gebaseerd op de
werkelijkheid (door digitale manipulatie).
- De voyeuristische blik (psychoanalyse):
Volgens Freud begint erotiek met kijken → scopofilie. Dit is een heel gewoon onderdeel van
de seksuele drift en het medium film is hierop gebaseerd. Echter is het Laura Mulvey die
zegt dat het verschilt onder de seksen → mannen kijken en vrouwen worden bekeken. Er is
dus een drievoudige blik: het mannelijke personage, de camera en de toeschouwer. Volgens
Mulvey neemt de toeschouwer, door deze structuur in de film, altijd de mannelijke positie in.
Mulvey trekt haar analyse nog verder en stelt daarmee vast dat het vrouwelijke lichaam
zorgt voor onrust en verlangen doordat het gezien wordt als het ‘andere’. Dit komt door 2
dingen: sadisme en fetisjisme. Het sadisme houdt in dat vrouwen vaak met geweld
behandelt worden of dood gaan → het vrouwelijk lichaam wordt beheerst en ingevoegd in de
sociale orde. Het fetisjisme wordt gekenmerkt door de perfecte schoonheid van de vrouw,
wat de aandacht van het verschil, haar anders zijn, moet afleiden. Ook etniciteit speelt een
3
, rol in dit spel en is er bij film vaak sprake van stereotypering (of juist ontkenning van
etniciteit). Dit is het spel van kijken en bekeken worden de film.
- De narcistische blik (psychoanalyse):
Naast het kijken naar andere, kijk je ook voortdurend naar jezelf. Als je geboren bent heb je
nog geen beeld van jezelf en moet je je ego nog helemaal opbouwen. Jacques Lacan noemt
deze eerste fase van opbouw de spiegelfase → identificatie met jezelf aan de hand van
spiegels. Deze fase is cruciaal volgens Lacan, omdat het kind een ideale versie van zichzelf
ziet in de spiegel. Doordat we altijd onszelf idealer zien dan dat we zijn, bouwen we een
identiteit op aan de hand van een beeld waar we nooit aan kunnen voldoen. Dit is volgens
Smelik belangrijk, omdat we hiermee onze ego vormen en deze moet altijd gevormd en
gevoed worden. Deze blik is ook terug te zien in de beeldcultuur (ideaalbeeld → identificeren
met de held, modellen, popsterren etc.). Echter heeft dit ook een keerzijde → ideaalbeeld
wordt steeds onbereikbaarder.
- Panoptische blik (sociologische analyse):
De historicus Michel Foucault heeft een analyse gemaakt over hoe macht werkt. Hij ziet
macht niet als iets dat de een heeft en de ander niet. Hij zegt dat macht voortdurend
circuleert in een spel van onderhandelingen, strijd en confrontatie, verzet en
tegenstrijdigheden. De taal reflecteert veranderingen rond macht → eerst slachtoffer, nu
ervaringsdeskundige. Een manier om macht vorm te geven in de moderne cultuur is door
middel van bewaking en toezicht: ‘surveillance’ → panoptische blik. Met deze constante
toezicht houding worden mensen gedisciplineerd tot het juiste gedrag → tegenwoordig door
camera’s.
Deze 3 blikken kunnen we bij elkaar brengen: met de voyeuristische blik disciplineren wij
andere, met de narcistische blik onszelf en door de panoptische blik worden ons sociaal
gedrag gedisciplineerd.
Sturken & Cartwright, “Postmodernism, Indie Media, and Popular Culture”, pp.
307-345:
De franse filosoof Jean Baudrillard zegt dat, met de opkomst van media technologieën, de
scheidingslijn tussen het echte en het gesimuleerde vervaagd. Hierdoor leven we in een
hyperrealiteit, waar de simulaties de plek innemen van de werkelijkheid, representatie en
reproductie. Het Beijing World Park is hier een voorbeeld van. Dit is een kenmerk van de
postmoderne identiteit, stijl en maatschappij. We leven niet in een postmoderne wereld,
maar in een wereld waar de premoderne en moderne kenmerken in relatie staan tot de
virtuele technologieën en de stromen van kapitaal, informatie en media in het tijdperk van
globalisering. In deze wereld hebben we het gevoel dat alles al gedaan is waardoor er
intertextualiteit en pastiche ontstaat.
- Postmodernism and its Visual Cultures:
Postmodernisme wordt gekenmerkt door verschillende ontwikkelingen:
- De ondergang van de natiestaat en de ontbinding van nationale
soevereiniteit.
- Wetenschap en technologie, door de Holocaust en de kernwapens op Japan
→ nadenken over verwoesting en hoe wetenschap mensen kan schaden.
- Promotie van handelsliberalisatie → wereldeconomie
- Vooruitgang in de technologie van reizen, informatie en gezondheid →
mobiliteit, veranderlijkheid en een stroom ipv eenheid.
4