In deze begrippenlijst staat alle behandelde stof uit de cursus Gedrag & Omgeving 1: Inleiding uit de studie Psychologie. Het is een tabel, waarbij er steeds per begrip of theorie een uitleg staat. Sommige theorieën of uitleg kunnen ook uit het boek komen die is gebruikt tijdens de cursus: Social ...
Gedrag en omgeving
Thema 1. Menselijk Gedrag
H1. An Invitation to Social Psychology
Sociale psychologie De wetenschap die gevoelens, gedachten en gedrag (ABC) van individuen
in sociale situaties bestudeert.
G = f (P, S) Gedrag is een functie van de persoon en de situatie (Lewin). Mensen
onderschatten de invloed van de situatie.
Bystander-effect Hoe meer omstanders er zijn, hoe kleiner de kans dat er daadwerkelijk
wordt ingegrepen (kracht vd situatie)
Fundamentele attributiefout De neiging om gedrag toe te schrijven aan de persoon, en niet aan de
situatie.
- het onvermogen om het effect van situationele factoren op het gedrag te
herkennen
- de neiging om het belang van disposities (interne factoren zoals geloof en
waarden die het gedrag leiden) te overschatten
3 stappen om naar de situatie te kijken:
1. Nemen gedrag waar (automatisch)
2. Karakteriseren van het gedrag, oordeel uitspreken (automatisch)
3. Corrigeren voor de situatie (gecontroleerd)
Cognitieve load Het limiteren van gecontroleerde processen waarover een persoon
eigenlijk beschikt -> leidt tot het maken van de fundamentele
attributiefout
Dual-process modellen Systeem 1. Automatisch: onbewust, snel, associatief, on-intentioneel,
effortless, vaak gebaseerd op emotionele factoren
Systeem 2. Gecontroleerd: bewust, langzaam, intentioneel, effort,
afhankelijk van motivatie en capaciteit
(emotionele reacties treden op voordat het bewuste denken het
overneemt)
Onbewuste processing Vaak weet je niet waarom je iets vindt. Mensen hebben weinig inzicht in
de drijfveren van hun keuzes/gedrag, ook al denken ze van wel.
Post-hoc redeneren Je vindt iets, en vervolgens ga je daar redenen voor bedenken -> geeft
gevoel van controle en consistentie.
3 soorten onbewuste 1. Channel factoren
processen = kleine situationele veranderingen die ons gedrag sturen (soms met grote
gevolgen). Ze ogen onbelangrijk, maar kunnen toch grote consequenties
voor het gedrag hebben, om zo gewenst gedrag tot stand te laten komen =
nudging.
2. Schema’s
= georganiseerde set kennis over een stimulus in het lange-termijn
geheugen, over de fysieke en sociale wereld. Kennis hebben we opgedaan
in eerdere situaties, en wordt geactiveerd als we ons nog een keer in de
situatie bevinden.
- ze hebben invloed op aan welke informatie mensen aandacht schenken
en hoe ze die informatie interpreteren en opslaan (codering)
- ze beïnvloeden ook het ophalen van informatie uit het geheugen
3. Priming
= de automatische invloed van een stimulus op ons gedrag (beslissingen).
, Primen = procedures die voor korte tijd een bepaald schema activeren.
- Sneller herkennen van, of reageren op een bepaalde stimulus als men die
eerder heeft waargenomen.
2 typen van onbewuste - Een type dat betrokken is bij het verwerven van vaardigheden: als we iets
verwerking geleerd hebben, kunnen we dit later onbewust uitvoeren.
- We kunnen niet uitleggen waarom we voor het een kiezen ipv voor het
ander, zijn ons niet bewust van de cognitieve processen.
Bottom-up processen Het opnemen van relevante stimuli vanuit de buitenwereld. Dit zijn data-
gedreven mentale processen, waarin een individu conclusies vormt aan de
hand van stimuli die worden waargenomen door middel van ervaring.
Top-down processen Filteren en interpreteren bottom-up stimuli in het licht van bestaande
kennis en verwachtingen. Dit zijn theorie-gedreven mentale processen.
Bestaande kennis is nodig voor het begrijpen van stimuli.
Gestaltpsychologie Mensen registreren niet, maar construeren/interpreteren een
werkelijkheid, dus niet objectief.
Evolutietheorie Er opereert een proces van natuurlijke selectie dat planten en dieren zo
vormgeeft dat kenmerken die zorgen voor overleving en reproductie
worden doorgegeven aan volgende generaties.
Theory of mind De mogelijkheid om te herkennen dat andere mensen overtuigingen en
wensen hebben. (kinderen van 2 kunnen gedrag herkennen)
Theorie van ouderlijke Twee sekses hebben verschillende kosten en baten die geassocieerd zijn
investering/parental met het opvoeden van de nakomelingen. Het aantal nakomelingen dat een
investment vrouw kan hebben is gelimiteerd, dus elk kind heeft een hoge waarde (zit
in genen).
Naturalistisch bedrog De bewering dat de dingen zijn zoals ze zouden moeten zijn.
Social Neuroscience De regio’s over emotie in het brein (amygdala en nucleus accumbens)
beschermen de PFC, waar gedachten en emoties worden verwerkt en die
er is voor het maken van beslissingen.
Individualistische cultuur Mensen zien zichzelf als afzonderlijk/verschillend van anderen.
- Nadruk op persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid
- Handelen vanuit persoonlijke voorkeuren en belangen
- Kinderen worden opgevoed om initiatief te nemen
- Meestal Westerse landen ‘ik doe wat ik denk dat goed is’
Collectivistische cultuur Mensen zien zichzelf als groepslid.
- Nadruk op groepsloyaliteit
- Handelen vanuit zorg voor reputatie en welzijn van groep
- Kinderen worden opgevoed om te comformeren
- Meestal Aziatische landen: ‘ik offer voor de groep’
H2. The Methods of Social Psychology
Hindsight bias De neiging om te zelfverzekerd te zijn over of je een bepaald resultaat had
kunnen voorspellen.
Zelfselectie De participant selecteert zijn niveau op elke variabele, waardoor causale
interpretatie van een variabele moeilijk wordt.
Controle conditie Een conditie vergelijkbaar met de experimentele conditie, behalve dat het
het ene ingrediënt mist dat het verwachte effect op de afhankelijke
variabele maakt.
Externe validiteit Mate waarin onderzoekers generaliseerbaar zijn naar het alledaagse leven,
om ze te kunnen interpreteren en generaliseren naar echte situaties.
Interne validiteit Er is een goede interne validiteit, als onderzoekers weten dat alleen de
gemanipuleerde variabele (en geen andere externe invloed) de resultaten
geproduceerd kan hebben.
, Betrouwbaarheid Mate waarin onderzoekers een bepaalde variabele meten die consistente
resultaten uitlokt.
Validiteit De correlatie tussen enkele metingen en enkele uitkomsten die de
metingen zouden moeten voorspellen.
Basiswetenschap Houdt zich bezig met het begrijpen van bepaalde fenomenen.
Toegepaste wetenschap Houdt zich bezig met het oplossen van een probleem in de echte wereld.
Deceptie onderzoek Participanten worden misleid over het doel van het onderzoek of de
betekenis van iets dat hen wordt aangedaan.
Metastudie Je kijkt naar allerlei verschillende gepubliceerde onderzoeken om te kijken
naar de grootte van het effect.
Thema 2. Zelf en anderen
H3. The Social Self
Paradox van het zelf Het zelf bestaat niet! Je bepaalt niet wie je bent, dat doet de sociale
omgeving.
- Het individuele zelf = de overtuigingen van een persoon over zijn of haar
unieke persoonlijke kenmerken.
- Het relationele zelf = overtuigingen over de eigen identiteit in specifieke
relaties; de sociale kant van het zelf.
- Het collectieve zelf = de identiteit van een persoon als lid van bepaalde
groepen.
Symbolisch We leren onszelf kennen door na te gaan wat anderen over ons denken.
interactionistische notie
2 vormen van zelfbewustzijn 1. Subjectief zelfbewustzijn
- basale zelfbewustzijn is het gevoel jezelf te zijn
- meer gevoelsmatig, je denkt er niet over na
- onbereflecteerd
- gemeenschappelijk met dieren
2. Objectief zelfbewustzijn
- meer cognitief, zelfbeeld
- zelfreflectief
- gerichte activiteit
- typisch menselijk
Zelfbeeld als sociaal product - Kennis over onszelf ontleend aan sociale interactie (wat zeggen anderen
over ons?)
- persoonlijke positie bepalen door voortdurende sociale vergelijking (hoe
gedraag ik me in de groep, ben ik populair?)
- Sociale context podium voor zelfpresentatie (presenteer wie je bent aan
anderen, in hoop op bevestiging)
Reflected self-appraisal Het idee dat je hebt hoe anderen jou zien. Hoe we denken dat anderen ons
evalueren (construal), niet hoe anderen ons werkelijk zien.
- MPFC: betrokken bij het 1e persoonsperspectief (directe self-appraisal),
wordt actief als mensen naar zichzelf kijken, wie ben ik?
- TPJ: betrokken bij 3e persoonsperspectief (reflected self-apprailsal), als
mensen nadenken over hoe anderen hun zien.
Tieners gebruiken meer TPJ om duidelijkheid over zichzelf te krijgen.
Situationisme Onze sociale zelf verandert dramatisch in verschillende situaties en
contexten.
Working self-concept Het idee dat alleen een deel van de zelfkennis actief wordt in een bepaalde
context (meest gepast in de situatie).
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisaa2000. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.75. You're not tied to anything after your purchase.