, Atletiek
verspringen
geschiedenis:
het verspringen was drieduizend jaar geleden al onderdeel van de pentathlon (5-kamp)
tijdens de klassieke Olympische Spelen in Griekenland.
De afzet vond plaats vanaf een verhard vlak, een stenen drempel; op de waar de atleten
neerkwamen was de bodem wat losgewoeld maar nog geen zandbak.
Atleten maakten tijdens het springen gebruik van kleine stenen springhalters of
springgewichten. Hiermee werd veder gesprongen en diende voor het bewaren van de
balans bij het neerkomen.
Verspringen werd vanuit stand beoefend, waarschijnlijk tweebenig
Gesprongen afstand 16 meter en meer? Niet duidelijk of dit een optelling is van 3
afzonderlijke sprongen of misschien wel een driesprong
In 1948 verspringen voor vrouwen op de Olympische Spelen in Londen, winnares
Nederlandse atlete Fanny Blankers-Koen.
In 1968 tijdens de Olympische Spelen in Mexico sprong Amerikaans atleet Bob Beamon in
zijn eerste poging in de finale een wereldrecord van 8.90 m, dit is 55 cm meer dan het
staande wereldrecord. De toename van het wereldrecord is meer dan de toenamens van de
voorgaande 40 jaar bij elkaar. Het record moest met de hand gemeten worden omdat ze
apparatuur de afstand niet kon meten. Het record zou 23 jaar stand houden. Bob Beamon
won dat jaar 22 van de 23 wedstrijden met als beste prestatie 8.33 m.
Wereldrecord verspringen:
Mannen: 8.95m Mike Powell 30/08/1991 Tokio
Vrouwen: 7.52m Galina Tsjistjakova 11/06/1988 Leningrad
Nederlandse records verspringen:
Mannen: 8.29m Ignisious Gaisah 16/08/2013 Moskou
Vrouwen: 7.78m Dafne Schippers 26/07/2014 Amsterdam
reglementering en materiaalkennis:
Afzetten voor of op de afzetbalk, balk lig minimaal 1m en maximaal 3m van de landingsbak
De volledige afzebalk is ca. 35cm, eerste 20cm is ‘’de balk’’ hierna bevindt zich tijdens
wedstrijden de plasticinehouder die 10cm is. De plasticinehouder bepaalt of een atleet net
wel of net niet de afzetlijn overschrijdt.
De landingsbak moet 2,75 – 3,00m breed zijn, de achterkant moet op minimaal 10m afstand
liggen van de afzetlijn. De landingsbak moet gevuld zijn met vochtig zand waarvan de
oppervlakte op dezelfde hoogte ligt als de bovenkant van de afzetbalk.
Een poging is ongeldig indien de atleet:
- Voorbij de afzetlijn afzet.
- Voor of tijdens het eerste contact met het zand, de grond buiten de landingsbak raakt
dichter bij de afzet dan de dichtstbijzijnde indruk van de sprong in de landingsbak.
- De landingsbak verlaat en het eerste contact met de voet met de grond buiten de
landingsbak dichter bij de afzetlijn is dan de dichtstbijzijnde afdruk in het zand.
Elke geldige sprong wordt gemeten vanaf de dichtstbijzijnde indruk van het lichaam in de
landingsbak tot aan de voorkant van de balk, de meting moet loodrecht op de afzetlijn of het
verlengde daarvan worden uitgevoerd, de gemeten afstand wordt naar benden afgerond op
gehele cm
Het regelement voor pupillen (t/m 11 jaar) wijkt iets af, belangrijkste verschillen:
- Afzet gebeurt vanaf een wit gemarkeerd vlak, dit vlak is 80 cm breed en bevindt zich op
ca. 50 cm van de landingsbak. Een sprong is ongeldig als geheel of gedeeltelijk voorbij het
afzetvlak wordt afgezet. De afstand wordt gemeten vanaf de voorkant van de voet. Als
2
, wordt afgezet voor het afzetvlak, wordt de afstand gemeten tot aan de rand van het
afzetvlak die het verst van de landingsbak ligt.
- Er wordt niet loodrecht gemeten op de afzetlijn maar rechtsstreek vanaf de voorkant van
de voet tot aan de dichtstbijzijnde afdruk in het zand. Er mag dus schuin gemeten
worden.
techniek:
Het resultaat bij verspringen is afhankelijk van de volgende factoren:
- Een zo hoog mogelijke aanloopsnelheid waarbij nog een goede afzet mogelijk is
(optimale aanloopsnelheid). Een aanloop die zo constant mogelijk is waardoor de
afzetvoet nauwkeurig uitkomt op de balk.
- Een zo explosief mogelijke afzet die vooral opwaarts gericht is en waarbij de voorwaartse
snelheid nauwelijks vermindert. Een afzet die een gunstige landingshouding mogelijk
maakt.
- Een techniek tijdens de zweeffase die een gunstige landingshouding mogelijk maakt.
- Een landingsactie waarmee het optimale landingspunt zo dicht mogelijk wordt benaderd.
Aanloopfase
Verspringers beginnen hun aanloop vanuit een gesloten voetenstand, vanuit een
schredestand of met een enkele wandel- of dribbelpassen.
Er kunnen 2 aanloopmethoden onderscheiden worden:
- De sprintaanloop
- De climax-, steigerungs- of versnellingsaanloop
Bij de sprinteraanloop wordt geprobeerd in zo kort mogelijke tijd de optimale snelheid te
bereiken. De sprinteraanloop heeft door de maximale versnelling het voordeel dat de
paslengte constanter is waardoor het uitkomen op de afzetbalk zekerder wordt. (meeste
geschikt voor onderwijs)
Bij de climaxaanloop is de versnelling tijdens de aanloop niet maximaal; de snelheid neemt
minder snel toe dan bij de sprintaanloop, climaxaanloop is sneller dan de sprintaanloop. door
de gelijkmatige versnelling is de aanloop meer ontspannen. De climaxaanloop vereist één of
meer extra merktekens in de aanloop, deze eisen aandacht tijdens de aanloop en kunnen
leiden tot verstoring van het loopritme. Paslengte is voor een ongeoefende sprinter minder
constant waardoor het uitkomen op de afzetbalk lastiger wordt
Een sprinter bereikt zijn absolute topsnelheid tussen 37 en 64 m; gemiddeld rond 40 á 45m,
een lange aanloop en daarmee ook een hoge loopsnelheid hebben nadelen:
- Door de relatief lange aanloop zal er neuro-musculaire vermoeidheid optreden wat vaak
ten koste gaat van een maximale afzet.
- Door de relatief lange aanloop is de kans groter dat de springer niet goed uit komt op de
balk
- Bij een maximale aanloopsnelheid is de springer meestal niet meer in staat om maximaal
af te zetten. Naarmate de aanloopsnelheid hoger is, moet de afzet plaatsvinden in een
kortere tijd.
In het onderwijs is een kortere aanloop gunstiger
Uit de snelheidscurve van een sprinter blijkt dat de versnelling het grootst is in de eerste 10m
en dat na ongeveer 30m de topsnelheid al bijna bereikt is. Hiervan uitgaande zal een
sprintaanloop bij heren een lengte dienen te hebben tussen 30 – 40m en bij climaxaanloop
40 – 50m , bij dames in het algemeen enige meters korter.
In het onderwijs is een aanloop van 15 – 20m optimaal, omdat bij de meeste leerlingen rond
15m de toename van de versnelling sterk afneemt.
De snelheid van de aanloop is zeer belangrijk voor het resultaat van de sprong. Het einde van
de aanloop moet relatief ontspannen zijn.
De voorlaatste pas is ongeveer 20 cm langer dan de laatste pas, laatste 3 passen is een ritme
‘’tam – taaa – tam’’. Dit wordt veroorzaakt door een verlaging van het lichaamszwaartepunt.
3
, Het lichaamszwaartepunt is het laagst als de laatste pas wordt ingezet. Het afzetbeen van de
laatste pas – bij een linksbenige afzet is dit het rechter been – wordt meer gebogen dan
tijdens de andere passen en het lichaam is iets in elkaar. Door de daling van het
lichaamszwaartepunt wordt het lichaam is een positie gebracht van waaruit een optimale
explosieve opwaartse strekking mogelijk is.
Bij sprintaanloop is meestal alleen een merkteken aan het begin van de aanloop nodig.
Bij een climaxaanloop worden naast het beginmerkteken, meestal één of meer extra
merktekens gebruikt. Door het gebruik van merktekens kan de springer zijn aanloop nog
aanpassen als hij bij een merkteken niet goed uitkomt. Merktekens kunnen ook een gevoel
van zekerheid geven wat een positief kan zijn voor de prestatie. Het aanpassen van de
aanloop gebeurt door de paslengte te variëren zonder dat de voorwaartse snelheid afneemt.
Merktekens vragen aandacht en kunnen het loopritme verstoren. De springer wordt geleerd
niet rechtstreeks naar de merktekens te kijken maar naar voren te kijken, de merktekens
worden dan opgenomen door middel van perifere visus. Meestal is één extra merktekens op
7 passen voor de afzetbalk voldoende, de eerste pas wordt dan ingezet met het afzetbeen (7-
pas-ritme), 7 passen is nog mogelijk om aan te passen of af te breken zonder blessure risico.
Afzetfase
Afzetfase is de belangrijkste fase in het verspringen. De sprong is in mechanische zin een
worp waarbij het lichaam wordt weggeschoten en het lichaamszwaartepunt een
parabolische kogelbaan doorloopt. De explosieve strekking van het afzetbeen geeft het
lichaam een snelheid in voor- en opwaartse richting.
De afzetactie van het afzetbeen kan in drie deelfasen worden onderscheiden die samen een
geheel vormen:
- De plaatsingsfase (van de afzetvoet)
- De opvangfase (excentrische/amortisatie fase)
- De strekfase (concentrische fase)\
Bij top verspringers ligt de contacttijd van de totale afzet rond 0,14 sec.
De plaatsingsfase van het afzetvoet:
- Het afzetbeen wordt met een geringe buiging en niet te ver naar voren neergezet om te
voorkomen dat de horizontale snelheid wordt afgeremd. Sommige springer plaatsen de
volle voet op de balk, bij andere komt eerst de hiel direct gevolg door een omklappen tot
de volle voet tegen de balk is gedrukt.
Opvangfase bij de afzet:
- Zodra de voet is geplaatst wordt de snelheid van het lichaam opgevangen door het
afzetbeen. Eerst is er sprake van het buigen van het afzetbeen, een excentrische
contractie. Bij een technische juiste afzet gaat de excentrische fase over in de
concentrische fase zodra de loodlijn uit het lichaamszwaartepunt de afzetvoet passeert.
- Het lichaamszwaartepunt daalt iets in deze 2 deelfasen en wordt dus nog geen snelheid
opgebouwd in de gewenste schuin-opwaartse richting.
Strekfase bij de afzet:
- Het opvangen van de snelheid van het lichaam gaat over in een strekactie van het
afzetbeen. De concentrische fase eindigt zodra de afzetvoet de balk verlaat.
Concentrische fase duurt rond de 0,06 sec, in deze tijd moet de massa van het lichaam
een zo groot mogelijke afzetsnelheid geven in de juiste richting. De maximale
uitgeoefende kracht in deze fase is zeer groot: bij topspringers 6 á 7 maal het
lichaamsgewicht.
- Belangrijkste krachtbron in de concentrische fase is de explosieve strekking van het
afzetbeen, de strekking in combinatie met de ondersteunende actie van het zwaaibeen
en armen geeft het lichaam de impuls in voor-opwaartse richting
- Een zo groot mogelijke afzetimpuls door het afzetbeen kan worden verkregen door een
zo explosief mogelijke strekking van het afzetbeen of door een volledige strekking van ht
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mariskaverschoor1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.10. You're not tied to anything after your purchase.