Dit is een samenvatting van sociale psychologie van het schooljaar . ik heb de powerpoints, de lessen en de cursus gebruikt. hiermee behaalde ik een 13/20.
sociale psychologie - Karel de grote hogeschool
SOCIALE PSYCHOLOGIE 1920
0. KADERING BINNEN HET ORTHOPEDAGOGISCH GRONDPLAN
• Relatie staat centraal
• Hoe kijken we naar elkaar, welke processen spelen daarin, hoe ontw. attitudes zich… → factoren die
relaties beïnvloeden
• Groepsfactoren zoals groepsperceptie, sociale dilemma’s, groepsnormen… die op verschillende
niveaus meespelen
1. SOCIALE WAARNEMING
1.1 HOE VORMEN WE EEN BEELD VAN MENSEN?
• Proces is start van meeste sociale interacties
• (on)bewuste processen zorgen ervoor dat we ons snel beeld van iemand vormen → beïnvloedt
verdere interacties
• Hoe we reageren op iemand hangt af van beeld dat we van die persoon hebben
1.2 DE EERSTE INDRUK
• Waarneming van mensen elke waarneming
o Grote hoeveelheid prikkels wordt door brein gefilterd tot aantal patronen waar we betekenis
aan toekennen
• Sociale waarneming is stapje verder
o Percept = zintuiglijke waarneming → waarneming
▪ Vb: ziet man met laptop
o Concept = percept uitwerken → invulling van waarneming
▪ Vb: is het handelsvertegenwoordiger, professor, kamerlid…?
1.2.1 WAAROP BASEREN WE ONS VOOR DE EERSTE INDRUK?
• Welke prikkels gaan we percipiëren en welke worden weggefilterd
• Mensen baseren eerste indruk vooral op visuele, het zichtbare
o Uiterlijk
▪ Wat we van iemand waarnemen: huidskleur, haarkleur, kledingstijl…
o Lichaamstaal
o G
• Theorie van Mehrabian wordt vaak fout geciteerd
o 7-38-55 regel
o Boodschap wordt voor 7% bepaald door woorden (inhoud), 38% door toon (intonatie) en 55%
door lichaamstaal
o Geldt enkel wanneer boodschap ambigu is = wanneer intonatie en inhoud elkaar
tegenspreken (dan kijken we vooral naar lichaamstaal)
• Waarneming is cultuurgebonden
o Vb: mensen kijken verschillend naar geizchten: Aziaten kijken eerst naar ogen, Europianen
eerst naar mond
1
,1.2.2 SPONTANE BEELDVORMING
• Vormen snel beeld van persoon op basis van weinig gegevens
o Onze evaluatie gebeurt in milliseconden en loopt automatisch:
▪ Niet met opzet
▪ Niet altijd bewust
▪ Zonder moeite/aandacht
▪ Zonder dat je het kunt tegenhouden
1.2.2.1 COGNITIEVE SCHEMA’S
• = Innerlijke structuren over wijze waarop bepaalde zaken of gebeurtenissen samenhangen
• Door ervaring leren we dat bepaalde dingen samen voorkomen of op elkaar volgen → die ervaringen
vormen basis van cognitief schema
• 3 functies volgens psychologe Roos Vonk:
o Dienen als schijnwerper: aandacht naar meest relevante
▪ Vb: staat agent voor je, schema zorgt ervoor dat uniform juiste reactie uitlokt
o Dienen als gatenvuller: vullen ontbrekende in
▪ Vb: iemand is net verlaten door partner, we gaan inf. invullen met ideeën over hoe
persoon zich voelt
o Dienen als Gwijzer: door inf. te activeren weten we hoe we ons moeten Gen
• Voordelen:
o Snel en gemakkelijk (reageren op prikkels)
• Nadelen:
o Snelheid , Accuraatheid
o Stereotypering
▪ Vb: zwarte man werd door politie verkeerd gezien als verkrachter, wou pas uit jas
nemen, maar politie dacht dat hij wapen wou nemen dus ze schoten hem neer
• Functies Vonk vanuit standpunt politie:
o Schijnwerper: hand jongeman verdwijnt in binnenzak
o Gatenvuller: hij neemt pistool
o Gwijzer: verdedigen door aan te vallen
• Functies Vonk vanuit standpunt jongeman:
o Schijnwerper: uniform
o Gatenvuller: Idcontrole
o Gwijzer: papieren nemen
• Schema’s zijn flexibel wanneer we er ons bewust van zijn
o Experiment videospel
1.2.2.2 WELKE SCHEMA’S WORDEN GEMOBILISEERD?
• Schema’s komen niet zomaar naar boven → zit zekere voorspelbaarheid in
o Negatieve stimuli krijgen voorrang
▪ Snelle evaluatie heeft adaptieve waarde → zorgt ervoor dat je snel kan handelen
▪ Iets positiefs vraagt minder om dwingende actie dan iets negatiefs
o Cultuur
▪ Specifiek G zal in verschillende culturen verschillende schema’s activeren
o Particuliere ervaringen
▪ Vb: vrouw die ooit bedrogen is door man zal anders kijken naar mannen dan iemand
die dit niet heeft meegemaakt
o Priming
2
, ▪ = Recente gebeurtenis zal toegankelijkheid van bepaald schema voor bepaalde tijd
verhogen
▪ Experiment Higgins: woorden lezen (avontuurlijk of roekeloos), verhaal van
atlantische oceaan overzeilen → persoonsbeschrijving
o Actuele (gemoeds)toestand
▪ Soort priming, maar van interne aard
o PHeigenschappen
▪ Naargelang PH worden andere schema’s actief
o Situatie/context
▪ Vb: tijdens carnaval denk je anders over man in berenpak op straat dan tijdens
begrafenis
▪ Veldonderzoek Rosenhan
1.3 ATTRIBUTIE
• Attribueren = toeschrijven van oorzaak aan G/iemand → G verklaren
• Verschillende attributies zullen beeld dat we van persoon hebben op andere manier beïnvloeden + G
bepalen
• 4 variabelen:
Intern Extern
Stabiel Persoonlijkheidstrekken, Systemen, structuren,
talenten, gebreken,… persoonlijkheid van anderen,…
Variabel Fysieke en mentale toestand, Geluk, toeval, gedrag en
gedrag,… toestand van anderen,…
o Vb: slagen op examen: slim, hard gewerkt, gemakkelijke docent, geluk met vragen
1.3.1 SPONTANE ATTRIBUTIE VERSUS INTENTIONELE ATTRIBUTIE
• Spontaan = automatisch → activeert vooral eigenschap
• Intentioneel = schrijven bewust eigenschap toe aan persoon
1.3.2 DE CORRESPONDERENDE INFERENTIETHEORIE VAN JONES EN DAVIS
1.3.2.1 KEUZE
• Hoe meer iets eigen keuze is, hoe sneller we intern attribueren
o Vb: zelf kiezen om te gaan sporten ipv lief dat je verplicht, je gaat zelf zeggen dat je sportief
bent
1.3.2.2 SITUATIE
• Hoe meer je G stelt dat passend is bij situatie, hoe meer je attribueert aan situatie en hoe minder
intern
o Vb: avond voor examen studeren is minder intern dan wanneer je eerste lesweek studeert
1.3.2.3 GEVOLGEN
• Hoe positiever gevolgen van iemands G, hoe minder we die intern zullen toeschrijven
3
, o Vb: therapeut biedt luisterend oor voor €50 is minder intern te attribueren dan wanneer hij
dit vrijwillig doet
1.3.3 HET COVARIATIEMODEL VAN KELLEY
• Werkte theorie J&D verder uit voor meest volledige en correcte verklaringssysteem voor attributies
• 3 variabelen die onze attributie sturen:
o Consensus (overeenstemming):
▪ G varieert naargelang persoon → (niet) iedereen doet het
▪ Hoe lager consensus, hoe sterker intern geattribueerd wordt
o Distinctiviteit (onderscheidenheid):
▪ G varieert naargelang andere persoon of omstandigheid → komt dit G voor in
verschillende situaties (of niet)
▪ Hoe lager distinctiviteit, hoe sterker intern geattribueerd wordt
o Consistentie (stelselmatigheid):
▪ Systematisch G → het wordt (niet) altijd gedaan
▪ Hoe hoger consistentie, hoe sterker intern geattribueerd wordt
• Vb: kind wordt te laat opgehaald in opvang:
o Zijn ze de enige ouders (intern), zijn ze met meer (extern)
o Doen dit ook in andere omstandigheden zoals op school (intern), alleen bij opvang (extern)
o Komen altijd te laat (intern), was 1 keer (extern)
• Bij lage consensus, lage distinctiviteit en hoge consistentie → persoonsattributie
• Bij hoge consensus, hoge distinctiviteit en hoge consistentie → situationele attributie
• Bij lage consensus, hoge distinctiviteit en hoge consistentie → combinatie van persoon en situatie
• Bij lage consensus, hoge distinctiviteit en lage consistentie → omstandigheden, het toeval
1.3.4 DE FUNDAMENTELE ATTRIBUTIE FOUT
• Bevatten meestal niet alle inf. → maken attributiefouten
• Meest voorkomende: geneigd om iemands G vooral aan persoon die G stelt toe te schrijven (intern
stabiel)
o Vb: student is vreemd gekleed → ne rare
1.3.5 SITUATIONELE CORRECTIE
• = Wanneer G past bij situatie, gaan we minder attribueren
1.4 PUZZELEN MET DEELINDRUKKEN
1.4.1 HET GEHEEL IS MEER DAN DE SOM VAN DE DELEN
• Wanneer we paar observaties hebben gehad van persoon komen onze schema’s (gatenvullers) in actie
en vormen we ons totaalbeeld
o → op basis van enkele elementen: totaalbeeld
o Vb: persoon enkel kennen van radio en dan op TV zien → opmerking dat je dacht dat hij er
anders uit zou zien
1.4.2 IMPLICIETE PERSOONLIJKHEIDSTHEORIEËN
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lisaponsaers4. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.51. You're not tied to anything after your purchase.