Dit document bevat een samenvatting en handige organogrammen voor alle arresten voor het vak Verdieping Ondernemingsrecht van de master Ondernemingsrecht met betrekking tot bestuurdersaansprakelijkheid, doorbraak van aansprakelijkheid en de 403-verklaring
Jurisprudentie bestuurdersaansprakelijkheid en doorbraak van
aansprakelijkheid; 403-verklaring
HR 10 januari 1997, NJ 1997/360, JOR 1997/29, UO p. 200 (Staleman/Van de Ven)
Onbehoorlijke taakvervulling bestuurder rechtspersoon; ernstig verwijt; reikwijdte décharge;
maatman
Het inzicht en de zorgvuldigheid die van een bestuurder mogen worden verwacht die voor zijn
taak is berekend en deze nauwgezet vervult (objectieve kennis en kunde) → maatman.
Voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig
verwijt kan worden gemaakt.
Of in een bepaald geval plaats is voor een ernstig verwijt, dient te worden beoordeeld aan de
omstandigheden van het geval. Tot de in aanmerking te nemen omstandigheden behoren onder
meer de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit
voortvloeiende risico’s, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur
geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken
ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de
zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en
deze nauwgezet vervult (maatman) (rov. 3.3.1).
In het bijzonder kan niet worden aanvaardt dat een décharge zich ook zou uitstrekken tot
informatie waarover een individuele aandeelhouder uit anderen hoofde – buiten het verband van
de algemene vergadering van aandeelhouders – de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens
die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van
aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde (rov. 3.4.1).
Het betoog dat een uit de vaststelling van de jaarrekening voortvloeiende décharge zich, althans in
beginsel, ook uitstrekt tot hetgeen aandeelhouders redelijkerwijze konden weten dan wel tot
hetgeen waarop zij, mede gelet op de aan hun verstrekte informatie, bedacht konden zijn en dat
dit laatste ook geldt voor een expliciete décharge is onjuist, omdat het aan die décharges een
ruimere werking toekent dan met de aard van een dergelijk ontslag van aansprakelijkheid
overeenstemt.
HR 29 november 2002, NJ 2003/455, JOR 2003/2, UO p. 469 (Berghuizer Papierfabriek)
Bestuurdersaansprakelijkheid; ernstig verwijt; handelen in strijd met statutaire bepaling ter
bescherming van de rechtspersoon.
Voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig
verwijt kan worden gemaakt. Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan
de hand van de omstandigheden van het geval (zie voor omstandigheden HR Staleman/Van de
Ven). De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon
beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden
aangemerkt, die in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Indien de aldus
aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan
zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met statutaire bepalingen
niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in
zijn oordeel te betrekken (rov. 3.4.5).
,HR 8 december 2006, NJ 2006/659, JOR 2007/38, UO p. 771 (Ontvanger/Roelofsen)
Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder vennootschap; maatstaf.
Bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald
blijven van diens vordering, kan naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk
van de omstandigheden van het geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als
bestuurder i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel ii) heeft bewerkstelligd of
toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke verplichtingen niet nakomt.
i) Beklamel-norm → lichtvaardig aangaan van nieuwe contractuele verplichtingen
ii) NHB-norm → niet nakomen van bestaande wettelijke en contractuele verplichtingen:
selectieve betaling, selectieve wanbetaling, verhaalsfrustratie
In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens
de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn
verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig
verwijt kan worden gemaakt.
Als maatstaf geldt in de onder i) bedoelde gevallen of de betrokken bestuurder bij het namens de
vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de
vennootschap niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, en in de
onder ii) bedoelde gevallen of het handelen van de betrokken bestuurder ten opzichte van de
schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk
een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Door een hoge drempel te aanvaarden voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de
door hem bestuurde vennootschap wordt mede het belang van die vennootschap en de daarmee
verbonden onderneming gediend omdat daardoor wordt voorkomen dat bestuurders hun
handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
Ingevolge art. 2:9 BW is iedere bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden tot een
behoorlijke taakuitoefening. Voor aansprakelijkheid op de voet van 2:9 BW is noodzakelijk dat de
bestuurder een ernstig (persoonlijk) verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling hiervan
moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
Deze norm van interne aansprakelijkheid heeft overeenkomstig te gelden wanneer een individuele
aandeelhouder een bestuurder aansprakelijk stelt voor de wijze waarop deze zijn bestuurstaken
heeft uitgevoerd.
De omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die een individuele
aandeelhouder beogen te beschermen, brengt in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder
tegenover de aandeelhouder mee. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en
omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het
gewraakte handelen in strijd met statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de
rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken.
Hoge Raad van 9 juli 2021: ECLI:NL:HR:2021:1099 (Mobile services)
, Bestuurdersaansprakelijkheid; art. 2:138/248 BW; weerlegbaar bewijsvermoeden
In deze zaak ging het om de vraag of bestuurlijk handelen, dat niet kwalificeert als kennelijk
onbehoorlijk bestuur/kennelijk onbehoorlijke taakvervulling, kan worden aangebracht als andere
omstandigheid of feit die het faillissement heeft veroorzaakt.
- Bestuurder vennootschap MS niet voldaan aan administratieplicht en publicatieplicht
- Bestuurders A, B en C stellen dat bestuurder D vrijwel het gehele werkkapitaal heeft
weggesluisd en aan klanten had aangekondigd dat A en B uit de vennootschap zouden
stappen en dat deze handelingen een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement
- Hof: overweegt ten aanzien van de onttrekking dat niet valt in te zien “hoe laakbaar
handelen van een medebestuurder kan meebrengen dat een ander feit dan kennelijk
onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur een belangrijke oorzaak van het
faillissement is geweest. Integendeel. [Geïntimeerden] zien over het hoofd dat de
aansprakelijkheid ex art. 2:248 een collectieve aansprakelijkheid is voor het bestuur als
geheel (behoudens een succesvol beroep op disculpatie) en dat hun eventueel onderling
regres de curator niet regardeert.”
- Bestuurders: klacht tegen deze overweging houdt in dat het oordeel van het hof miskent
dat ook handelingen van een medebestuurder (en onder omstandigheden zelfs van een
aangesproken bestuurder zelf) die op zichzelf niet aan te merken zijn als kennelijk
onbehoorlijk bestuur, een belangrijke oorzaak van het faillissement kunnen opleveren,
waarmee het bewijsvermoeden van art. 2:248 lid 2 in beginsel is uitgewerkt.
o Bestuurders dienen:
▪ Aannemelijk te maken dat handelingen van bestuurder D niet als kennelijk
onbehoorlijk bestuur kwalificeert
▪ Het handelen van D een belangrijke oorzaak is het van faillissement
De HR overweegt als volgt:
“Naast van buiten komende oorzaken, kan ook het handelen of nalaten van een of meer
bestuurders dat op zichzelf beschouwd geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert – en waarvan
dus niet gezegd kan worden dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden
aldus zou hebben gehandeld – voldoende zijn voor ontzenuwing van het in art. 2:248 lid 2 BW
bedoelde vermoeden.
Het vorenstaande wordt niet anders doordat art. 2:248 lid 2 BW bepaalt dat het bestuur zijn taak
onbehoorlijk heeft vervuld indien het niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit art. 2:10 BW of
art. 2:394 BW, en in de wetsgeschiedenis is opgemerkt dat hiermee is bedoeld dat uit deze
tekortkomingen wordt afgeleid dat het bestuur zijn taak ook in het algemeen onbehoorlijk heeft
vervuld en daartegen geen tegenbewijs openstaat. Een en ander moet immers worden gelezen in
het licht van het aan art. 2:248 BW ten grondslag liggende uitgangspunt dat het niet erom gaat de
bestuurders persoonlijk voor het gehele tekort aansprakelijk te maken wegens het enkele feit van
het onbehoorlijke bestuur, ook al heeft dit niet tot het faillissement geleid. Met dit laatste strookt
dat in de wetsgeschiedenis ook is opgemerkt dat het bestuur in verband met het bijeenbrengen van
tegenbewijs tegen het wettelijk vermoeden dat kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke
oorzaak van het faillissement is geweest, bewijs ervan kan leveren dat het zich voor het overige wel
behoorlijk van zijn taak heeft gekweten.”
HR Mefigro
Weerlegbaar bewijsvermoeden (causaliteitsvermoeden): er geldt een vermoeden dat het
faillissement is veroorzaakt door de veronderstelde kennelijk onbehoorlijke taakvervulling die over
de volle breedte vaststaat.
- Een aangesproken bestuurder kan dat vermoeden (proberen te) weerleggen door te
stellen en aannemelijk te maken dat (ook) andere feiten en omstandigheden dan het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller IrisBakker. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.