Volledige samenvatting van de toetsmatrijs van beroepssituatie 7 en 8 van de opleiding HBO verpleegkunde aan de Hogeschool Leiden. Bestaande uit medische biologie, VTV en de algemene verpleegkunde.
Medische biologie BS7 & 8
Gaswisseling
Een waterstofatoom dat zijn elektron afstaat gaat over in een H+ waterstofion. De concentratie
waterstofionen in lichaamsvloeistoffen moet nauwkeurig worden gereguleerd. Wanneer er een
overmaat waterstofionen is kunnen de vorm van moleculen worden gewijzigd en kan de functie van
cellen en weefsels verstoord worden.
De concentratie waterstofionen wordt uitgedrukt in pH:
• pH 7 is neutraal
• pH lager dan 7 is zuur
• pH hoger dan 7 is basisch
pH van bloed moet tussen de 7,35 en 7,45 zijn:
• Door variaties van de pH buiten deze spreiding kunnen cellen worden beschadigd en worden
normale cel functies verstoord
• pH bloed onder 7 kans op coma
• pH bloed boven de 7,8 kans op onbeheersbare, langdurige spiercontracties
Gaswisseling wordt bepaald door de partiële druk van gassen en de
diffusie van moleculen
Tijdens de longventilatie worden de alveoli van zuurstof voorzien en wordt kooldioxide uit het bloed
verwijderd. De gaswisseling vindt plaats via de respiratorische membraan. De snelheid van dit proces
wordt bepaald door:
• De partiële druk van de betrokken gassen
• De diffusie van moleculen tussen een gas en een vloeistof
De lucht die we inademen bestaat uit een mengsel van gassen:
• 78,6% stikstofmoleculen N2 -> 597 mm Hg
• 20,9% zuurstofmoleculen O2 -> 159 mm Hg
• 0,5% waterstofmoleculen H2O -> 3,7 mm Hg
• 0,04% kooldioxidemoleculen CO2 -> 0,3 mm Hg
De uitgeademde lucht bevat minder N2 en O2 en meer H2O en CO2.
Partiële druk (P) -> de druk die door één enkel gas wordt uitgeoefend
Atmosferische druk -> som van alle partiële drukken, 760 mm Hg in totaal
Er zijn verschillende drukken nodig om diffusie plaats te laten vinden, van een hoge naar een lage
druk.
Nadat je lucht ingeademd hebt wordt het warmer en ontstaat er een hoger percentage waterdamp
H2O. Tijdens de uitademing mengt de lucht die de alveoli verlaat zich met de lucht in de dode ruimte
(150 ml), waardoor weer een ander mengsel ontstaat.
,Externe respiratie van alveoli naar alveolaire capillairen kleine bloedsomloop
Interne respiratie van capillairen grote bloedsomloop naar interstitiële vloeistof
Transport zuurstof en kooldioxide
Zuurstof en kooldioxide lossen slecht op in bloedplasma. Perifere weefsels hebben meer zuurstof
nodig dan dat het bloedplasma kan vervoeren en meer produceren meer kooldioxide dat het
bloedplasma kan vervoeren. Dit probleem wordt verholpen door erytrocyten/rode bloedcellen
doordat zuurstof uit het bloedplasma wordt opgenomen en kooldioxide gebruikt wordt om
oplosbare verbindingen te vormen.
Bij deze reacties worden opgeloste gassen uit het bloedplasma opgenomen waardoor er gassen
blijven diffunderen naar het bloed en het diffusie-evenwicht nooit wordt bereikt. Deze reacties zijn
tijdelijk en omkeerbaar.
Als de concentratie zuurstof of kooldioxide hoog is in het bloedplasma worden overtollige moleculen
verwijderd door erytrocyten en wanneer deze concentraties dalen geven erytrocyten hun
opgeslagen reserves af.
Zuurstoftransport
Slechts een klein deel van de zuurstof in arterieel bloed bestaat uit opgeloste zuurstofmoleculen. De
overige zuurstofmoleculen zijn aan hemoglobinemoleculen (Hb) gebonden, in het bijzonder aan de
ijzerionen in het centrum van de haemgroepen. Zij vormen HbO2 of oxyhemoglobine. Dit proces
vindt plaats via een omkeerbare reactie:
Hb + O2 <-> HbO2
,De hoeveelheid zuurstof die wordt gebonden of wordt afgegeven hangt vooral af van de PO2 in de
omgeving. Hoe lager een zuurstofgehalte van een weefsel, hoe meer zuurstof wordt afgegeven door
hemoglobinemoleculen. Actieve weefsels krijgen ongeveer 3 keer zoveel zuurstof dan inactieve
weefsels.
Hoeveel zuurstof door hemoglobine kan worden afgegeven wordt behalve door de PO2, ook bepaald
door de pH en de temperatuur. Actieve weefsels vormen zuren, waardoor de pH van de interstitiële
vloeistof daalt. Als de pH daalt dan geven hemoglobinemoleculen hun gebonden zuurstofmoleculen
makkelijker af. Hemoglobine geeft ook meer zuurstof af wanneer de lichaamstemperatuur stijgt.
Deze automatische aanpassing is van belang bij maximale inspanning.
Hoeveelheid zuurstofbinding hangt af van:
• PO2 omgeving
Hoeveelheid zuurstofafgifte hangt af van:
• Activiteit weefsels PO2 -> actiever betekend een lagere PO2
• Lage pH -> lagere pH dan meer afgifte
• Hoge temperatuur -> hogere temperatuur dan meer afgifte
Kooldioxidetransport
Kooldioxide wordt gevormd bij aerobe stofwisseling in perifere weefsels. Wanneer moleculen CO2 in
het bloed terechtkomen kunnen ze:
• Oplossen in bloedplasma (7%)
• Binden aan hemoglobine (23%)
• Omgezet worden in koolzuur H2CO3 en bicarbonaat HCO3- (70%)
In de rode bloedcellen wordt een deel van de kooldioxidemoleculen gebonden aan ‘globine’, hierbij
ontstaat carbaminohemoglobine. Hemoglobine kan tegelijkertijd zuurstof en kooldioxide vervoeren.
Ongeveer 70% van alle kooldioxidemoleculen wordt uiteindelijk in de vorm van bicarbonaationen in
het bloedplasma vervoert.
CO2 + H2O <-> H2CO3 <-> H+ + HCO3-
CO2 en H2O worden omgezet tot koolzuur door het enzym koolzuuranhydrase wat aanwezig is in
rode bloedcellen.
De reactie wordt naar rechts gedreven doordat er steeds meer kooldioxide bij komt en doordat
waterstofionen en bicarbonaationen voortdurend worden verwijderd.
, Het grootste deel van de waterstofionen H+ bindt zich aan hemoglobinemoleculen waardoor de
afgifte door rode bloedcellen wordt voorkomen, wat tot een daling van het pH van het bloedplasma
kan leiden.
De bicarbonaationen diffunderen het omringende bloedplasma in. Het verdwijnen van de
bicarbonaationen wordt gecompenseerd door het binnenkomen van chloride ionen Cl- uit het
bloedplasma. Deze verplaatsing van chloride ionen in de rode bloedcellen wordt de chlorideshift
genoemd.
Wanneer het veneuze bloed de alveoli bereikt, diffundeert kooldioxide uit het bloedplasma en daalt
de PCO2. Alle transportmechanismen voor kooldioxide zijn omkeerbaar waardoor nadat de PCO2
daalt hemoglobinemoleculen waterstofionen H+ afstaan, bicarbonaationen de rode bloedcellen in
diffunderen en dit om wordt gezet in H2O en CO2.
Zuur-base-evenwicht
De pH van bloed ligt tussen de smalle grenzen van 7,35 en 7,45. Elke afwijking van de normale
spreiding is gevaarlijk, omdat veranderingen van de concentratie waterstofionen de stabiliteit van
celmembranen verstoren, de eiwitstructuur veranderen en de activiteit van belangrijke enzymen
beïnvloeden. Bij een pH lager dan 6,8 of hoger dan 7,7 kunnen we niet lang in leven blijven.
Acidose -> pH van het bloed lager dan 7,35
Alkalose -> pH van het bloed hoger dan 7,45
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daniekvanhoorn2000. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.12. You're not tied to anything after your purchase.