100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
AFPF samenvatting leerdoelen KT3 $4.60   Add to cart

Summary

AFPF samenvatting leerdoelen KT3

 18 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

AFPF samenvatting leerdoelen KT3. Blok 3 organisatie van zorg samenvatting. AFPF leerdoelen blok 3. Cijfer 7

Preview 4 out of 47  pages

  • November 9, 2021
  • 47
  • 2018/2019
  • Summary
avatar-seller
Casus 1
De student kan:

De fysiologie van de reuk samenvatten.

Gespecialiseerde receptoren die geur opvangen zitten in het dak
van de neus in het gebied van lamina cribrosa en de bovenste/
nasale concha. De receptoren worden gestimuleerd via door de
lucht vervoerde geuren. De hieruit voortvloeiende zenuwsignalen
worden door de twee nervi olfactorii (1e hersenzenuwen) naar de
hersenen gestuurd. Wanneer de zenuwsignalen ontvangen zijn,
wordt geur ervaren.




De structuur van de trachea beschrijven en uitleggen aan de hand van de functies van de trachea.
Structuur:
De tracheale wand bestaat uit drie weefsellagen en wordt opengehouden door zestien tot twintig
onvolledige (C-vormige), op elkaar liggende hyaliene kraakbeenringen. De open achterzijde liggen
tegen de oesophagus. Het kraakbeen is bedekt met een mantel van gladde spieren en bindweefsel.
De kraakbeenderen worden bedekt door drie weefsellagen:
- De buitenste laag: fibreus en elastisch weefsel, omhult de kraakbeenderen.
- De middelste laag: kraakbeen en gladde spieren die in een spiraal om de trachea gewikkeld
zijn. Er is wat losmatig bindweefsel dat bloed- en lymfevaten en autonome zenuwen bevat.
De vrije uiteinden van het onvolledige kraakbeen zijn verbonden door de tracheale spier,
waarmee de tracheale diameter kan worden afgesteld.
- De bekleding/ binnenste laag: cilinderepitheel met trilharen, dat slijm afscheidende
bekercellen bevat.
Functies:
- Ondersteuning en doorgankelijkheid, tracheaal kraakbeen houdt de trachea open. De zachte
weefselbanden tussen het kraakbeen geven flexibiliteit, zodat het hoofd en de nek kunnen
bewegen. De oesophagus kan wijder worden tijdens het slikken, omdat er aan de achterzijde
van de trachea geen kraakbeen zit.
- Mucociliair transport. Dit is het synchroon en regelmatig bewegen van de trilharen van het
slijmvlies dat slijm met aanhangende deeltjes omhoog naar de larynx (strottenhoofd) drijft,
waar het wordt opgehoest of doorgeslikt.
- Hoestreflex. Zenuwuiteinden in de larynx, trachea en stambronchi zijn gevoelig voor irritatie.
De zenuwprikkels gaan via de nervus vagus d. en s. naar het ademhalingscentrum in de
hersenstam.
- Opwarming, bevochtiging en filtering. Het in de neus begonnen proces gaat door, ook al is de
lucht gewoonlijk al verzadigd en inmiddels op lichaamstemperatuur als zij de trachea bereikt.

De structuur en veranderende functies van de
diverse niveaus van de luchtweg uitleggen.
De wanden van de bronchiën bestaan uit dezelfde
drie lagen weefsels als de trachea en zijn bedekt met
cillindercellig trilhaarepitheel. De bronchiën splitsen
zich steeds verder in bronchiolen, eindbronchiolen,
respiratoire bronchiolen, ductuli alveolares en
uiteindelijk alveoli.

,Naarmate de bronchiën zich splitsen en steeds kleiner worden, past de structuur zich aan de functie
aan.
- Kraakbeen. Kraakbeen is alleen aanwezig in de grotere luchtwegen, in de kleinere
luchtwegen zou stijf kraakbeen de uitzetting van longweefsel en de gasuitwisseling
verstoren. Na de splitsing van de trachea wordt het kraakbeen alsmaar kleiner, op het
bronchiolair niveau is er geen kraakbeen meer aanwezig.
- Gladde spier. Het kraakbeen wordt vervangen door glad spierweefsel. Hierdoor kan de
diameter van de luchtwegen worden aangepast door invloed van het autonome
zenuwstelsel, waarmee de luchtstroming in elke long geregeld wordt.
- Epitheelkleding. Het trilhaarepitheel wordt geleidelijk vervangen door niet-trillend epitheel
en de bekercellen verdwijnen.

De locatie en globale anatomie van de longen beschrijven.
Er zijn twee longen, 1 aan elke kant van de middellijn in de borstholte. Longen hebben een top, basis,
costaal oppervlak en een mediaal oppervlak.
- Top of apex. Dit is rond en loopt omhoog tot de nekbasis. Het ligt dichtbij de eerste rib en de
bloedvaten van de nek.
- Basis. Dit is hol en halvemaanvormig; ligt op het thoracale oppervlak van het diafragma.
- Costale oppervlak. Het buitenoppervlak dat tegen de kraakbenen en ribben aanliggen.
- Mediale oppervlak. Dit ligt van elke long tegenover de andere, aan de overkant van de
ruimte tussen de longen, de mediastinum, ze zijn allebei hol en nemen een ruwweg
driehoekig gebied in, de longpoort (hilus). Het bevat de arterie en venae pulmonalis, de
primaire bronchus, de arterie en de venae bronchiales, zenuwen en lymfevaten verlaten en
komen naar binnen via de hilus. Het mediastinum bevat het hart, de grote bloedvaten,
trachea, rechter en linker stambronchus, oesophagus, lymfeklieren, lymfevaten en zenuwen.
De rechterlong is onderverdeeld in drie lobben en de linker in twee, die is kleiner vanwege
het hart. de afscheidingen tussen kwabben heten fisussen.

De functies van de pleura beschrijven.
De pleura is een gesloten zak van sereus membraan die een kleine hoeveelheid sereus vloeistof
bevat. De long wordt in deze zak geduwd en op deze manier omgeven door twee lagen: 1 die aan de
long vastzit en 1 die aan de wand van de borstholte vastzit.
De pleura visceralis/ pulmonalis. Bekleedt de long en bedekt elke kwab, inclusief de fissuren tussen
de kwabben.
De pleura parietalis. Bekleedt de binnenkant van de borstwand en het thoracale oppervlak van het
diafragma. Zij blijft los van de aangrenzende structuren in het mediastinum en gaat rond de randen
van de hilus over in de pleure visceralis.
De pleuraholte. Dit is slechts een potentiele ruimte en bevat geen lucht, daarom is de druk erbinnen
negatief in vergelijking met de atmosferische druk. Bij gezonde mensen worden de twee lagen
gescheiden door een dun laagje sereuze vloeistof (pleurale vloeistof), zodat ze over elkaar heen
kunnen glijden en er geen wrijving ontstaat tijdens de ademhaling. De vloeistof wordt afgescheiden
door epitheelcellen.

De pulmonale bloedtoevoer beschrijven.
De rechter en linker arteria pulmonalis, die gedeoxyneerd bloed naar elke long vervoert. Iedere
longslagader splitst zich in vele takjes, die eindigen in een dicht netwerk capillairen rond de alveoli.
De uitwisseling van gassen tussen lucht en de alveoli en bloed in de capillairen vindt plaats via
afgeplatte epitheelcellen, die allebei een zeer dunne basale membraan hebben (samen de alveolaire
capillaire membraan genoemd). De longcappilairen komen samen in een netwerk van pulmonaire
venulen die op hun beurt twee longvenen vormen en geoxyneerd bloed van iedere long naar de
linkerboezem van het hart terugvoeren.

,De mechanische gebeurtenissen beschrijven en vergelijken die plaatsvinden tijdens inspiratie en
expiratie.
De gemiddelde ademfrequentie is 12-15 ademhalingen per minuut. Elke ademhaling bestaat uit:
- Inspiratie;
- Expiratie;
- Pauze.
De pleura visceralis zit vast aan de longen en de pleura parietalis aan de binnenwand van de thorax
en aan het diafragma. Ertussen zit een dunne laag pleurale vloeistof. Ademhaling hangt af van
wijzigingen in druk en volume in de borstkas. Aangezien lucht stroomt van een hoogdruk gebied naar
een lage druk, bepaalt de wijziging van de druk in de longen de richting van de luchtstroming.

Inspiratie. Door gelijktijdige aanspanning van de externe tussen ribspieren en het diafragma wordt de
borstkas vergroot. Aangezien de parietale pleura stevig aan het diafragma en de binnenkant van de
ribbenkast vastzit, wordt hij dus ook naar buiten getrokken. Dit trekt ook de pleura viceralis naar
buiten. Het longweefsel wordt naar boven getrokken samen met de ribben en het diafragma wordt
naar beneden getrokken. Dit verwijdt de longen en de druk binnenin de alveoli en de luchtwegen
daalt, waardoor er lucht in de longen stroomt.
Het inspiratieproces is actief, omdat er energie nodig is om spieren aan te spannen. De negatieve
druk die in de borstholte ontstaat, ondersteunt de veneuze terugvloed naar het hart en heet
respiratoire pomp. In rust duurt inspiratie ongeveer twee seconde.

Expiratie. Ontspanning van de externe tussenribspieren en het diafragma resulteert in een
neerwaartse en inwaartse beweging van de ribbenkast en het elastisch terugveren van de longen.
Terwijl dit gebeurt, stijgt de druk in de longen en wordt de lucht uit de luchtwegen geduwd. Na
expiratie bevatten longen nog wat lucht en worden door de intacte pleura beschermd tegen
inklappen. Dit proces is passief, er is geen energie voor nodig. Duurt drie seconde in rust.

Een definitie geven van de termen compliantie, elasticiteit en luchtwegweerstand.
Compliantie: de rekbaarheid/ uitzetbaarheid van de longen, de spanning die nodig is om de alveoli op
te blazen. Een gezonde long is erg compliant (rekbaar) en zet makkelijk uit. Als de compliantie
afneemt, is er meer kracht nodig om de longen op te blazen. De hoeveelheid inspanning die nodig is
om alveoli op te blazen; surfactant verlaagt oppervlaktespanning.
Elasticiteit: het vermogen van de long om na elke ademhaling weer zijn oorspronkelijke vorm aan te
nemen. Als het bindweefsel in de longen zijn elasticiteit verliest (emfyseem) worden geforceerde
expiratie en extra inspanning bij inspiratie noodzakelijk.
Luchtwegweerstand: als deze toeneemt (bij bijvoorbeeld bronchoconstrictie) is er meer
ademinspanning nodig om de longen te vullen.

De voornaamste longvolumes en longcapaciteiten beschrijven.
De gasuitwisseling vindt alleen plaats via de wanden van de ductuli alveolares en de alveoli. De
overgebleven capaciteit van de luchtwegen wordt anatomische dode ruimte genoemd (ca 150mL).
- Terugvolume (TV): de hoeveelheid lucht die in en uit de longen stroomt tijdens iedere
ademhalingscyclus.
- Inspiratoir reservevolume (IRV): de extra hoeveelheid lucht die tijdens maximale inspiratie
door de longen geïnhaleerd kan worden bovenop het normale TV.
- Inspiratoire longcapaciteit (IC): de hoeveelheid lucht die met maximale inspanning
ingeademd kan worden. Het bestaat uit TV (500 ml), plus het inspiratoire reservevolume.
- Functionele residuale capaciteit (FRC): de hoeveelheid lucht die aan het einde van rustige
expiratie achterblijft in de luchtwegen en alveoli. Nieuwe lucht mengt zich met deze
achtergebleven lucht. Het voorkomt een stop tussen de gaswisseling en voorkomt het
inklappen van de alveoli.

, - Expiratoir reservevolume (ERV): de grootste hoeveelheid lucht die uit de longen gedreven
kan worden tijdens maximale expiratie.
- Residuaal volume (RV): de hoeveelheid lucht die achterblijft in de longen na gedwongen
expiratie. Dit kan niet direct gemeten worden.
- Vitale longcapaciteit (VL): dit is de maximale hoeveelheid lucht die in en uit de longen kan
stromen: VC= Ademvolume + IRV + ERV.
- Totale longcapaciteit (TLC): maximale hoeveelheid lucht die de longen kan bevatten (6L).
TLC= VL + RV. Het kan niet gemeten worden, omdat RV altijd in de longen blijft.
- Alveolaire ventilatie: de hoeveelheid lucht die er per minuut in en uit de alveoli stroomt. (TV-
anatomische dode ruimte) x ademsnelheid.

De processen van interne en externe respiratie uitleggen, gebruikmakend van het concept van
diffusie van gassen.
Een gas wordt uitgewisseld als gevolg van een partieel drukverschil over een semipermeabele
membraan.
Externe respiratie is gasuitwisseling in de long.
Is een uitwisseling van gassen door diffusie over de alveolaire capillaire membraan, tussen de alveoli
en het bloed in de longcapillairen.
Zuurstofarm bloed wordt in de longen aangevoerd door pulmonaire arterie vanuit alle
lichaamsweefsels en heeft een hoog CO2 en een laag O2gehalte. Koolstofdioxide diffundeert langs
zijn concentratiegradiënt vanuit zuurstofarm bloed naar de alveoli totdat evenwicht met de
alveolaire lucht bereikt is.

Interne respiratie is gasuitwisseling in de weefsels.
Is de gasuitwisseling door diffusie tussen bloed in de haarvaten en de lichaamsdelen.
Bloed dat aankomt bij het weefsel heeft geen CO2, wel O2 tijdens de passage door de longen. Dit
veroorzaakt concentratie gradiënten tussen capillair bloed en de weefsels, en aldus vindt
gasuitwisseling plaats. O2 diffundeert vanuit de bloedbaan via de capillaire wand naar de weefsels.
CO2 diffundeert vanuit de cellen naar de extracellulaire vloeistof, en vervolgens via de bloedbaan
naar het veneuze uiteinde.

Het transport van zuurstof en koolstofdioxide in het bloed uitleggen.
Zuurstof wordt door het bloed meegevoerd:
- Als oxyhemoglobine (98,5%), een zeer chemische verbinding met hemoglobine;
- Opgelost in plasma (1,5%).
Oyhemoglobine is instabiel en onder bepaalde omstandigheden ontbindt het snel, waardoor er
zuurstof vrijkomt. Het ontbinden wordt versneld wanneer er een lage zuurstofconcentratie is, een
lage pH en bij een verhoogde temperatuur. Actieve weefsels produceren extra koolstofdioxide en
warmte, dat leidt tot een verhoogde afgifte van zuurstof. Op deze manier komt zuurstof beschikbaar
in de weefsels die dat het meest nodig hebben. Oxyhemoglobine is helderrood, gedeoxygeneerde
hemoglobine is blauwpaars van kleur.

Koolstofdioxide is 1 van de afvalstoffen van de stofwisseling. Het wordt uitgescheiden door de longen
en getransporteerd op drie manieren:
- Als waterstofcarbonaationen (HCO3-) in plasma (70%);
- Een gedeelte wordt meegevoerd door erytrocyten, losjes verbonden met hemoglobine als
carbaminohemoglobine (23%);
- Een gedeelte wordt opgelost in plasma (7%).
De concentratie van koolstofdioxide moet nauwkeurig bestuurd worden, omdat een teveel of een
gebrek tot een aanzienlijke verstoring van het zuurstof-base- evenwicht kan leiden. Voldoende CO2 is
essentieel voor het bicarbonaatbuffersysteem dat tegen een pH-daling in het lichaam beschermt.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller visnienke. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $4.60. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

76449 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$4.60
  • (0)
  Add to cart