Veel van het algemene deel van het bestuursrecht is vastgelegd in jurisprudentie en in de Algemene
wet bestuursrecht (Awb).
Wat het bestuur doet, doet het altijd op een bepaald terrein. Daarvoor wordt verwezen naar de
bijzondere delen van het bestuursrecht (bijv. omgevingsvisies).
Toevoeging vanuit PowerPoint: bestuur kan drie betekenissen hebben
1. Activiteit van besturen
2. Specifieke groep personen die samen besturen
3. Geheel van personen, instellingen, organisaties, activiteiten en procedures van besturing in
brede zin.
1.3: Het belang en de plaats van het bestuursrecht
Het bestuursrecht ‘bemoeit’ zich veel met het maatschappelijk leven. Dat is deels zo, omdat de
overheid steeds meer taken aan zich heeft getrokken. Tegelijkertijd zijn mensen mondiger geworden
en is er sterkte behoefte aan rechtsbescherming ontstaan.
Toevoeging vanuit PowerPoint: vier kenmerken van bestuursrecht:
1. Verticale verhouding
2. Overheid is altijd van de partij
3. Dwang mogelijk
4. Behartiging van het publieke belang
1.4: Nederlands bestuursrecht en Europees bestuursrecht
Het Nederlands bestuursrecht is verweven met het Europees bestuursrecht, zowel met het EU-recht
als met het Europees Mensenrecht (EVRM).
De hiërarchie van wetten is als volgt:
Internationale verdragen statuut van het koninkrijk grondwet wet in formele zin
algemene maatregel van bestuur ministeriële regelingen provinciale verordeningen
gemeentelijke verordening.
Daarbij geldt:
, 1. Hoog voor laag
2. Nieuw voor oud
3. Bijzonder voor algemeen
Hoofdstuk 2: Kenmerken van het bestuursrecht
2.2: Twee uitgangspunten
Het legaliteitsvereiste:
De overheid mag burgers iets verbieden of gebieden, inclusief het afstaan van geld en goederen,
maar uitsluitend wanneer de wet dat toestaat. Het mag in een lagere regeling staan, maar moet
uiteindelijk grondslag hebben in een wet in formele zin.
Het legaliteitsvereiste komt veel tot uitdrukking in de Grondwet. Enerzijds omdat aantastingen van
grondrechten steeds een wettelijke basis behoeven. Anderzijds omdat de wetgever de opdracht
krijgt om regels te stellen die er toe strekken bepaalde rechten te verwezenlijken.
Het specialiteitsbeginsel
De overheid behartigt het algemeen belang. Het algemene belang bevat veel belangen, die ook wel
eens met elkaar in strijd zijn. Wetten dienen daarom een min of meer specifiek belang, en geven aan
een of meer organen nauwkeurig omschreven bevoegdheden om dat specifieke belang te
behartigen.
2.3: De structuur van de bestuursrechtelijke normstelling
Beleidsregels bevatten normen die meestal het bestuursorgaan dat de regels opstelt, binden. De
meeste normen zijn echter gericht tot burgers, waaronder bedrijven en instellingen.
Bestuursrechtelijke regels kennen een hiërarchische opbouw:
Verdragen statuut grondwet wet in formele zin koninklijke besluiten die regels bevatten
(zoals amvb’s) ministeriële regelingen (verordeningen) provinciale verordeningen
gemeentelijke verordeningen en waterschap verordeningen beleidsregels (geen wet, dus daarom
onderaan) voorschriften/verplichtingen verbonden aan beschikking.
- Het statuut geeft een regeling voor de verhoudingen tussen Nederland en de andere landen
van het koninkrijk.
- Beleidsregels binden niet volledig, vergunningsvoorschriften wel.
Gelede normstelling betekent dat normen voor een bepaald geval worden bepaald door normen in
verschillende regelingen die in hiërarchische verhouding tot elkaar staan.
Vanwege het specialiteitsbeginsel is horizontale gelede normstelling tot op zekere hoogte
noodzakelijk: één wet kan een bezwaar zijn tegen alle belangen die bij een activiteit spelen.
2.4: De algemene wet bestuursrecht
2.4.1: Algemeen
De algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat van algemeen naar bijzonder. De wet is ingesteld om een
paar doelen te bereiken:
- Meer eenheid in bestuurlijke wetgeving
- Systematiseren en vereenvoudigen van bestuurlijke wetgeving.
- Vastleggen van normen die in rechtspraak zijn ontwikkeld.
- Treffen van voorzieningen die naar hun aard een algemene regeling behoeven.
, 2.4.2: Relatie tot andere wetgeving
Er zijn vier manieren waarop de Awb richting geeft aan andere wetgeving, variërend in de mate van
dwingendheid:
1. Dwingend recht
Afwijking in lagere wetgeving is niet toegestaan en zal in beroepsprocedure door de rechter
onverbindend worden geacht. In andere wetten informele zin is het wel toegestaan, maar
moet het zoveel mogelijk worden beperkt. Voorbeeld is art. 6:7 Awb
2. Regelend recht
De Awb bevat de hoofdregel, maar staat afwijking daarvan in lagere wetgeving uitdrukkelijk
toe. De ‘tenzij’ regeling is van kracht. Voorbeeld is art. 4:1 Awb.
3. Aanvullend recht
De regel is in beginsel te vinden in andere wetgeving, maar wanneer dat niet bestaat, geldt
de Awb. Voorbeeld is art. 3:6 Awb.
4. Facultatief recht
De overheid mag wat regelen, maar dat hoeft niet. Voorbeeld is art. 3:10 Awb.
Bij dwingend en regelend recht in de Awb wordt een voorkeur voor de Awb-regel uitgesproken,
terwijl bij aanvullend en facultatief recht het initiatief bij de bijzondere regelgever wordt gelegd.
2.5: Het begrip besluit
Volgens art. 1:3 Awb is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende
een publiekrechtelijke rechtshandeling. De volgende eisen worden daaraan verbonden:
- Het moet gaan om een beslissing, dat wil zeggen een wilsverklaring met een definitief
karakter. Standpunt is geen beslissing geen rechtsgevolg.
- Bestuurlijke beslissingen horen op schrift te worden gezet. Vooral vanuit bewijstechnisch
oogpunt is dit van belang. Email of fax is hierbij ook schriftelijk
- Alleen schriftelijke beslissingen van bestuursorganen kunnen besluiten zijn.
- De rechtshandeling moet publiekrechtelijk zijn om van een besluit te kunnen spreken.
Publiekrechtelijk zijn de besluiten en handelingen die alleen bestuursorganen via een wet in
formele zin kunnen nemen. In een enkel geval is baseren op beleidsregel voldoende.
- Om van een besluit te kunnen spreken moet er sprake zijn van een rechtshandeling. Een
rechtshandeling is een handeling gericht op enig rechtsgevolg.
Ook aan een feitelijke handeling kan het recht een rechtsgevolg verbinden. Maar op het
ontstaan van het rechtsgevolg is de handeling niet gericht. Beslissingen tot het verrichten van
feitelijke handelingen zijn geen rechtshandeling en dus geen besluiten.
Er ontstaat dus een driedeling:
- Feitelijke handeling zonder rechtsgevolg
- Feitelijke handeling waaraan het recht een rechtsgevolg verbindt dat niet met de handeling is
beoogd
- Rechtshandelingen (handelingen die gericht zijn op het ontstaan van een rechtsgevolg
Een bestuursrechter is alleen bevoegd om te beslissen over besluiten. In sommige gevallen is het
wenselijk om beslissingen die eigenlijk geen besluit zijn, toch aan te merken als besluit. Dat noemen
we het strategisch besluitbegrip.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller juliaterbraak. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.