100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
3.B.1. HC's, VO's & ZO's week 1, incl. slimstuderen $3.25   Add to cart

Class notes

3.B.1. HC's, VO's & ZO's week 1, incl. slimstuderen

 118 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Collegedictaat van 19 pagina's voor het vak 3.B.1. aan de EUR

Preview 3 out of 19  pages

  • March 7, 2015
  • 19
  • 2012/2013
  • Class notes
  • Unknown
  • All classes
avatar-seller
Samenvatting week 1

Ontstaan:
 Per acuut: vasculair
 Acuut: ontsteking/ infectie
 Subacuut: tumor
 Chronisch progressief: chronische MS, degeneratief proces, myasthenie
 Exacerbaties/ herstel: MS, recidiverende infarcten
 Paroxysmaal (komen en gaan, tussendoor normaal): epilepsie, migraine

SAB (subarachnoidale bloeding): 25% van mensen die met hoofdpijn binnen komt
op de SEH.

Sulcus centralis zorgt voor verdeling van lobi. Van voorkant van hersenen tot
sulcus centralis noem je frontaal kwab. Achter sulcus centralis ligt parietaal kwab.
Aan de achterkant ligt occipitaalkwab en aan onderkant zit temporaal kwab.

Occipitaal kwab:
- Visuele schors

In temporaalkwab tegen sulcus lateralis ligt auditieve schors (primaire)




Vanuit ruggenmerg naar thalamus naar primair schorsen:
- Ogen  n. opticus  tractus opticus  thalamus  occipitaalkwab.
- Oor  thalamus  primaire akoestische schors
- Primaire somatosensibele schors (gyrus postcentralis)
- Primaire visuele schors (sulcus calcarinus)
- Reuk  primaire olfactorius gebied
- Smaak  insula

,Je hebt schors (associatie schors) nodig om dingen te verwerken die binnen
komen in bepaalde gebieden. (Bijvoorbeeld om occipitaalkwab: visuele associatie
schors.)
In parietaalkwab associatieschors  multimodale associatie schors. Daar worden
dingen geïntegreerd. Geluid bij beeld bijvoorbeeld. Dat beeld is nog min of meer
neutraal. Die informatie gaat nu naar frontaalkwab. In het gebied van Wernicke
wordt frequentie omgezet in taal. Naar pre-frontaalkwab, daar zitten normen en
waarden, die gebruik je om te bepalen hoe we ons moeten gedragen in de
maatschappij. Maar ook motivatie, cognitie en allerlei drang om te overleven en
voort te planten. Dat leidt tot bepaald gedrag (= motoriek).
Vanuit prefrontaal schors ontstaan er stappen naar primair motorische schors.
Heel vaak laat motorische schors over aan onbewuste (bijvoorbeeld traplopen).
Vanuit primaire motorische schors heb je de pyramide baan die naar beneden toe
loopt, die eindigen op motorneuronen en die eindigen op de spier wat zorgt voor
een beweging.

Neuron is cellichaam met uitlopers.
- Dendriet is de uitloper. Hierop komen een heleboel impulsen terecht van
andere neuronen. Op het soma (cellichaam) ook. Daarom noem je deze 2
het receptieve oppervlak. Daar ontvangt neuron de informatie.
- Er komt 1 axon uit 1 cellichaam. Gemyeliniseerd of niet, eventueel met
collateralen (aftakkingen). Myeline wordt gemaakt door glia, waardoor
geleiding sneller gaat door axon.
- Aan het eind daarvan zitten eindigen, soms ook langs het axon (met
transmitter in vesiculi = synapsblaasjes).
- Synaps = verbinding met een volgend neuron. Verbinding is niet
doorlopend, maar gescheiden door 2 membranen. Kan transmitter
uitstorten en dat is de synaps. Transmitter heeft effect op volgende cel
door transmitter.

Bij eindiging:
Blaasje bij synapsspleet. Fuseert op moment dat ie z’n transmitters gaat
uitstorten. Omega figuur met membraan. Daarna wordt ie weer terug afgestoten,
zodat membraan niet veel langer wordt steeds.

Actiepotentiaal: stroom over membraan. Potentiaal verschil. Calcium cel in,
blaasjes naar wand toe. Fuseren. Neurotransmitter op receptor. Als die gebonden
is, gaat Na kanaal open staan, potentiaal wordt minder negatief/positief. Als het
een inhibitoire transmitter is, dan komt er Chloor de cel in. Dan wordt
membraanpotentiaal meer negatief.

Effect van transmitter wordt bepaald door receptor.
Sommige stoffen gaan altijd op Chloor zitten: GABA en glycine  zijn inhibitoir 
cel minder snel actiepotentiaal maken.
Glutamaat (excitatoir). Die gaat zitten op bijvoorbeeld Na.

Alle eindigingen van een cel hebben dezelfde transmitters. Het effect van
transmitters wordt bepaald door receptor.

Neuronen in het CZS zijn gespecialiseerd in
- Het ontvangen van chemische prikkels
- Omzetten van chemische prikkels in elektrische prikkels
- Integratie van elektrische prikkels
- Genereren van actiepotentiaal

, - Snelle geleiding over grote afstand van actiepotentiaal
- Omzetten van actiepotentialen in evenredige chemische prikkels

Dopamine-beta-hydroxylase maakt noradrenaline uit dopamine. Zit in
noradrenerge eindigingen en cellichamen.

Anterograad: van cellichaam weg
Retrograad: naar cellichaam toe

Als je een laesie hebt, dan gaat het perifere deel stuk. Het anterograde deel gaat
stuk  anterograde degeneratie.
In glia zitten stofjes die ervoor zorgen dat er geen nieuwe uitgroei plaatsvindt.
Dus in CSZ gebeurt het niet, in periferie gebeurt het soms wel. In CSZ wordt het
actief geremd.
Myeline schede ligt er soms nog, dan kan de zenuw dat volgen. Schwann cellen
maken groeifactoren waardoor axonen worden aangetrokken.

Gliacellen
- Controleren interne milieu in CZS
- Vormen myeline (oligodendrocyten in CSZ, schwann cell in periferie)
- Hebben fagocyterende en litteken vormende werking (microglia)
- Algemeen ondersteunende functie (astrocyten) en bloed-hersenbarrière
- Bron van maligniteiten van CZS (neuronen delen namelijk niet meer)

3 glia celtypen: oligodendrocyten, astorcyten en microglia  verzorgen milieu
interieur CZS
- Astrocyten: bloed-hersenbarrière.
o Rol van astrocyten bij bloedvatverwijding na vrijkomen van
glutamaat uit eindiging.
- Oligodendrocyten: myelinevorming CSZ
- Microglia: fagocytose
Functionele MRI  gaat meer bloed naar bepaalde plaats in hersenen dan voor
bijvoorbeeld beweging. Alleen release van glutamaat en lekt beetje naar buiten
toe, gaat glia zelf calcium release doen. Dat zorgt ervoor dat bloedvat open gaat
staan.

Zenuwstelsel
- CZS
o Hersenen
 Cerebrum + subcorticale kernen (telencephalon)
 Diencephalon (thalamus met daaronder hypothalamus)
 Mesencephalon (midbrain)
 Cerebellum (metencephalon)
 Pons (metencephalon)
 Medulla oblongata (myelencephalon)
 Dik gedrukt: hersenstam
o Ruggenmerg (myelum)
- Perifeer

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Sophiep. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

77254 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.25
  • (0)
  Add to cart