HET OPPORTUNITEITSBEGINSEL
Van een negatieve naar een positieve interpretatie
Essay B2 – 2013/14
De noodzakelijkheid en wenselijkheid van het (positieve) opportuniteitsbeginsel
Naam: XXX
Studentennr: XXX
Vak: Strafrecht
Docent: D.A.G. van Toor
,1. Inleiding
Het openbaar ministerie bezit het vervolgingsmonopolie.1 Dit betekent dat het openbaar ministerie als
enige de bevoegdheid heeft om een vervolging in te stellen. 2 In Nederland geldt het positieve
opportuniteitsbeginsel, waardoor het openbaar ministerie ook van vervolging kan afzien op grond van
het algemeen belang. Maar hoe komt het dat er in het Wetboek van Strafvordering een negatieve
opportuniteitsbeginsel is opgenomen, terwijl wij in Nederland een positieve opportuniteitsbeginsel
hebben? En hoe verschillen deze weer van het legaliteitsbeginsel, een andere wijze van vervolging?
In dit essay leg ik eerst uit wat het opportuniteitsbeginsel inhoudt en ga ik kort in op het begrip
‘algemeen belang’. Vervolgens ga ik het hebben over de noodzakelijkheid van het
opportuniteitsbeginsel en zal ik ingaan op de verschillende wijzen van vervolging. Daarna zal ik door
middel van argumenten weergeven welke wijze het meest wenselijk is. Tot slot zal ik in de conclusie
mijn eigen mening geven over het positieve opportuniteitsbeginsel.
2. Het opportuniteitsbeginsel
De bevoegdheid tot het vervolgen van strafbare feiten ligt bij het openbaar ministerie. Het openbaar
ministerie heeft ook de keuze om van vervolging of verdere vervolging af te zien op grond van artikel
167 en 242 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Dit wordt het opportuniteitsbeginsel
genoemd, wat betrekking heeft op een discretionaire bevoegdheid. 3 De grond waarop het openbaar
ministerie van vervolging kan afzien, is het algemeen belang. Het openbaar ministerie is niet verplicht
om elk strafbaar feit te vervolgen, maar kan besluiten van deze bevoegdheid geen gebruik te maken.
Met betrekking tot de grond waarop het openbaar ministerie kan afzien, namelijk het algemeen
belang, zal het openbaar ministerie zelf moeten beoordelen wanneer daar sprake van is. Hierbij heeft
het openbaar ministerie bij het toepassen van het opportuniteitsbeginsel dus zowel beleidsvrijheid als
beoordelingsvrijheid.4
2.1. Het begrip ‘algemeen belang’
Aangezien het begrip ‘algemeen belang’ essentieel is om te bepalen of er door het openbaar
ministerie kan worden vervolgd, is het van belang te weten wat daaronder wordt verstaan. De wet
zwijgt over wat de specifieke betekenis is van het algemeen belang in het kader van de vervolging.
Zelfs in de memorie van toelichting van art. 167 Sv is er niets gezegd over wanneer er sprake is van
een algemeen belang. Dat is ook wel logisch. Je kunt namelijk geen opsomming maken van de
gevallen wat onder het algemeen belang zou kunnen vallen, aangezien er zoveel verschillende
concrete gevallen zich voordoen in de praktijk.5 De wetgever heeft het openbaar ministerie daarom de
vrijheid gegeven om van geval tot geval te beoordelen wanneer er sprake is van een algemeen
belang.
3. Noodzakelijkheid
In Nederland hanteren wij het positieve opportuniteitsbeginsel. Het positieve opportuniteitsbeginsel is
niet noodzakelijk voor het vervolgen van strafbare feiten, aangezien er alternatieve wijzen zijn voor
vervolging. Het eerste alternatief is de tegenhanger van het opportuniteitsbeginsel, namelijk het
, legaliteitsbeginsel. Het tweede alternatief is het negatieve opportuniteitsbeginsel, wat een andere
variant is van het opportuniteitsbeginsel. Elk van deze drie mogelijkheden zal ik nader toelichten.
3.1. Legaliteitsbeginsel
Vóór het jaartal 1926 bestond er geen wettelijke grondslag voor het opportuniteitsbeginsel. De
vervolging van strafbare feiten werd in de praktijk langere tijd toegepast op grond van het
legaliteitsbeginsel. Vervolging op grond van het legaliteitsbeginsel houdt in dat er altijd vervolging
moet plaatsvinden door het openbaar ministerie, zodra er sprake is van een geconstateerd strafbaar
feit. Het openbaar ministerie had dus een vervolgingsplicht ten aanzien van alle strafbare feiten. 6
3.2. Negatieve opportuniteitsbeginsel
In 1926 kwam er verandering in het vervolgingsbeleid en werd het opportuniteitsbeginsel in het
Wetboek van Strafvordering opgenomen in artikel 167 Sv (en artikel 242 Sv voor niet verdere
vervolging).7 In het tweede lid van artikel 167 Sv werd een negatieve uitleg van het
opportuniteitsbeginsel opgenomen: ‘Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het
algemeen belang ontleend’. Het tweede lid voegde een uitzondering toe op de vervolging, waardoor
het openbaar ministerie niet meer verplicht was alle strafbare feiten te vervolgen. 8 Indien er namelijk
sprake zou zijn van een algemeen belang, dan zou het openbaar ministerie van vervolging kunnen
afzien.
3.3. Positieve opportuniteitsbeginsel
Eind jaren 60 werd er gestreefd naar een vervolgingsbeleid wat beter kon inspelen op de
maatschappelijke omstandigheden. Het opportuniteitsbeginsel kreeg daarom een nieuwe interpretatie,
wat door Moons in 1969 naar voren werd gebracht in het Nederlands Juristenblad. 9 Het ging hierbij om
de positieve uitleg van het opportuniteitsbeginsel. 10 Dit wilt zeggen dat het openbaar ministerie slechts
mag vervolgen, indien het algemeen belang de vervolging noodzakelijk maakt. Aan de positieve uitleg
van het opportuniteitsbeginsel is er dus een extra eis voor het vervolgen toegevoegd, namelijk de
opportuniteitseis. In tegenstelling tot de negatieve uitleg van het opportuniteitsbeginsel waarbij
vervolging als hoofdregel geldt, heeft de positieve uitleg als hoofdregel dat er niet moet worden
vervolgd. Bij de positieve uitleg wordt er slechts vervolgd indien het algemeen belang wordt gediend
bij deze vervolging. De positieve opvatting van het opportuniteitsbeginsel is ten grondslag gelegd in
het jaarverslag van het Openbaar Ministerie in 197011, en sindsdien is deze positieve opvatting van het
opportuniteitsbeginsel ook in de praktijk gehanteerd. Het Wetboek van Strafvordering vermeldt echter
nog de negatieve opvatting.
4. Wenselijkheid
Het is nu duidelijk dat het opportuniteitsbeginsel niet noodzakelijk is, omdat het niet de enige wijze van
6 Corstens 1974, p. 10-15.
7 Corstens 1974, p. 16-17.
8 ‘t Hart 2001, p. 8.
9 Moons 1969, p. 485.
10 ‘t Hart, 2001 p. 11.
11 Corstens 1974, p.33, met een verwijzing naar Jaarverslag Openbaar Ministerie
(Justitiebegroting 1972 bijl. Handelingen II 1971/72, 11 500, hfd IV, nr. 3, bijl. IV), p. 8.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Gelareh. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.26. You're not tied to anything after your purchase.