1.1 Je moet keuzes maken!
Noodzakelijke behoeften zoals voeding kleding en woonruimte zijn primaire behoeften. Alle
overige behoeften die je hebt om je leven aangenamer te maken, noem je secundaire
behoeften.
Voor het vervullen van behoeften heb je middelen nodig, zoals tijd, geld en bezittingen.
Prioriteiten stellen: kiezen welke behoeften voor jou belangrijk zijn en welke minder
belangrijk zijn.
Schaars: in de economie is een goed schaars als er (productie)middelen zijn opgeofferd
om het product te maken.
Middelen: tijd geld en bezittingen
In de loop der tijd verandert je koopgedrag of consumentengedrag. Dat kan te maken
hebben met:
- commerciële beïnvloeding
- sociale beïnvloeding
- je leeftijd
- de ontwikkeling van je inkomen
- de tijd waarin je leeft
- technologische ontwikkelingen, zoals 3D-printen en zelfrijdende auto’s
- je kennis van producten
1.2 Hoe rijk voel je je?
Welvaart: de mate waarin je met je beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien.
Bbp (bruto binnenlands product): de totale waarde van alle geproduceerde goederen en
diensten in een land
toename of afname in % = (verschil) : oud x 100
De belangrijkste inkomensvormen: Inkomen uit arbeid, inkomen uit bezit, inkomen uit
overdrachten.
De hoogte van je inkomen wordt beïnvloed door:
- leeftijd
- de opleiding die je hebt gevolgd
- ervaring
- je prestaties
, - de mate van verantwoordelijkheid
- de zwaarte van het beroep
- de vraag naar bepaald werk
Personele inkomensverdeling: de verdeling van het totale inkomen van een land over de
inwoners.
Nationaal inkomen: de optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit, zoals loon, rente,
winst, huur en pacht.
Inkomen per hoofd van de bevolking: het gemiddeld inkomen per inwoner van een land.
inkomen per hoofd van de bevolking = nationaal inkomen : aantal inwoners
1.3 De prijzen rijzen de pan uit!
Koopkracht: de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Inflatie: een algemene prijsstijging van goederen en diensten.
Oorzaak inflatie:
- hogere grondstofprijzen.
- meer vraag van consumenten naar goederen of diensten, of juist minder aanbod
ervan.
- Hogere belastingen of andere heffingen door de overheid.
Nominaal inkomen: het inkomen dat je in euro’s verdient.
Reëel inkomen: je inkomen waarbij je rekening houdt met de inflatie.
reële verandering in % = nominale verandering in % - inflatie in %
Prijscompensatie: de lonen stijgen net zo veel als de prijzen.
Loon-prijsspiraal: het verschijnsel waarbij loonstijging voor inflatie zorgt, en de inflatie juist
weer voor een verdere loonstijging.
1.4 Het boodschappenmandje van het CBS
indexcijfer = nieuw getal : getal in het basisjaar x 100
Cpi (consumentenprijsindex cijfer): een indexcijfer dat de ontwikkeling van
consumentenprijzen weergeeft.
Samengesteld ongewogen prijsindexcijfer.
- Samengesteld omdat het gemiddelde prijsindexcijfer is samengesteld uit
verschillende artikelgroepen
- Ongewogen omdat iedere artikelgroep even zwaar meetelt
consumentenprijsindexcijfer =
1. vermenigvuldig het indexcijfer van iedere artikelgroep met de bijbehorende
wegingsfactor
2. tel alle uitkomsten van stap 1 bij elkaar op
3. deel je uitkomst van stap 2 door het totaal van alle wegingen
4. je uitkomst is het consumentenprijsindexcijfer
Je hebt twee soorten geld: chartaal geld en giraal geld. Chartaal geld is contant of cash.
Giraal geld is het geld dat op je bankrekening staat.
Creditcard; kun je pas na je 18e nemen, de betalingen worden aan het einde van de maand
afgeschreven, je betaalt rente over het bedrag dat je moet terugbetalen.
Een positief saldo = creditsaldo
Een negatief saldo = debetsaldo (dan sta je rood, dan heb je dus geld te kort)
nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten - betalingen
2.2 Sparen of beleggen?
Sparen: het niet uitgeven van een deel van je inkomen.
Spaarmotieven:
- sparen voor de rente
- sparen voor een bepaald doel
- sparen uit voorzorg
Rente: een vergoeding door iemand die zijn geld beschikbaar stelt.
De hoogte van het rentebedrag is afhankelijk van:
- het rentepercentage
- de hoogte van het spaarbedrag
- de periode dat het geld op een spaarrekening staat
enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Samengestelde rente: rente die na elk jaar wordt bijgeschreven bij je spaartegoed. In het
volgende jaar krijg je rente over het spaarbedrag plus de bijgeschreven rente (rente op
rente).
Variabele rente: de bank kan het rentepercentage op ieder moment wijzigen
Beleggen: je besteed geld aan iets waarvan je verwacht dat het in waarde zal stijgen.
Dividend: de winstuitkering die een bedrijf doet aan de aandeelhouders.
Obligaties: leningen aan bedrijven of de overheid.
2.3 Lenen is betalen!
Lenen: het gebruik maken van geld van een ander.
Leenmotieven (verschillende redenen om te lenen):
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller sannedebruijn1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.