Voordat je een keuze maakt moet je goed nadenken, je moet kijken naar de situatie van nu en in de
toekomst.
‘1.2. Welke kosten tellen mee?’
Mensen wegen voortdurend alternatieven tegen elkaar af. Hierbij maken ze keuzes. Ook in bedrijven
moeten er keuzes gemaakt worden. Zowel bij consumeren en investeren worden producten aangeschaft.
Als een product wordt aangeschaft door de eindgebruiker heet dat consumptie. De investeerder gebruikt
het aangeschafte kapitaalgoed om geld te verdienen.
In sommige gevallen zijn de kosten van de producten die je zou willen kopen om je behoeften of wensen
te bevredigen veel groter dan de middelen die je hebt om die producten te kunnen kopen. Economen
noemen dit schaarste = er is gebrek aan(niet te verwarren met relatieve schaarste = er moet een offer of
inspanning geleverd worden om het te verkrijgen.)
Als we kiezen voor een bepaalde mogelijkheid dan offeren we de waarde van de alternatieven op. De
waarden van dit heten de opofferingskosten. We kiezen dan het alternatief met de hoogste waarde. De
opofferingskosten bestaan uit de waarde van het op een na beste alternatief.
‘1.3. Het budget, wat koop je ervoor?’
Formule voor een budgetlijn:
Bedrag = prijs product 1 + prijs product 2
Voorkeuren kunnen in de loop van de tijd veranderen, een verschuiving in behoefte leidt tot een
verschuiving over of langs de budgetlijn. Het heeft dus geen invloed op de ligging van de budgetlijn. De
ligging is namelijk afhankelijk van de hoogte van het budget en van de prijzen.
Nominaal inkomen = uitgedrukt in euro’s
Als iemands nominale budget met 10% toeneemt, en de prijzen met 10 % stijgen zal de koopkracht gelijk
blijven.
‘1.4. De invloed van andermans keuze’
Beslissingen waarvan de gevolgen mede worden bepaald door de beslissingen van andere partijen
vormen het onderwerp van de speltheorie. Bij elke zet houd je rekening met de mogelijke tegenzet.
- Spelers : nemen beslissingen, handelen rationeel waarbij ze streven naar een zo hoog mogelijke
uitbetaling.
- Informatie: wat weten de spelers van elkaar en op welk moment komen ze dat te weten?
,- Strategie: als een speler voor elke situatie een keuze heeft voorbereid dan heeft hij een strategie
ontwikkeld.
- Uitbetaling: de verwachte opbrengst van de strategie
- Evenwicht: voorspelling van de uitkomst van het spel
‘1.4.2. Het gevangenen dilemma’
Elke speler heeft in het gevangenen dilemma een prikkel om een strategie te kiezen die voor hem het
voordeligst is, ook al moet je de andere speler daarvoor bedriegen.
‘1.4.3. Tit-for-tat’
Bij Tit-for-tat (= coöperatieve strategie, waarin de een precies hetzelfde doet als de ander (oog om oog,
tand om tand)) kan het gevangenendilemma vaak herhaald worden. Dit kan gevolgen hebben voor het
coöperatief opstellen van de spelers.
‘1.4.4. Bindende afspraken’
Een coöperatieve opstelling kan ook ontstaan als de spelers worden gebonden aan een afspraak. In dit
geval hebben beide partijen belang bij de afspraken. Er kan een samenwerking ontstaan en soms ook een
contract (met boeteclausule). Vooral bij spelen waaraan veel personen meedoen, is straffen vaak de enige
manier om coöperatief gedrag af te dwingen.
H2
2.2. Kinderjaren
De keuze voor het krijgen van kinderen is meestal niet economisch. De gevolgen wel. De overheid levert
ook nog een financiële bijdrage: de kinderbijslag. De hoogte hangt af van de leeftijd van het kind.
2.3. Je eerste eigen geld
Over inkomen moet inkomensheffing betaald worden. Deze bestaat uit je inkomstenbelasting en premies
voor volksverzekeringen. De heffing is een jaarbedrag. Na afloop van het jaar stelt de belastingdienst een
bedrag vast voor hoeveel je moest betalen voor het voorbije jaar. Wie een looninkomen verdient betaalt
maandelijks alvast een voorheffing. Deze heffing wordt afgetrokken van het brutoloon, zodat er netto
minder overblijft. Als je teveel hebt afgedragen, kun je het teveel betaalde bedrag terugvragen door het
invullen van een biljet.
Voor iedereen is er een algemene heffingskorting. Deze is afhankelijk van de hoogte van je inkomen.
Zolang je onder een bepaald inkomen zit, hoef je geen heffing te betalen.
loonheffing−brutoloon=Nettoloon
Als je iets over een bepaalde periode meet is dat een stroomgrootheid. Een voorraadgrootheid wordt
gemeten op een bepaald moment.
2.4. De verdeling van de inkomens
,Hoe inkomens zijn verdeeld over personen, kun je in beeld brengen met een lorenzkromme of
lorenzcurve. Om die te kunnen tekenen is het nodig om de gegevens te bewerken.
Cumuleren betekent dat je de percentages optelt.
25 25
25 50
25 75
25 100
In de grafiek van de lorenzkromme zetten we op de horizontale as het cumulatief percentage van
(bijvoorbeeld) personen en op de verticale as het cumulatief percentage van (bijvoorbeeld) inkomen.
Een andere manier om een beeld te krijgen van de verdeling van inkomens over de bevolking is aan de
hand van een getal: de Gini-coëfficiënt. Dit is de oppervlakte tussen de lorenzkurve en de diagonaal
gedeeld door de totale oppervlakte van de grafiek onder de diagonaal. Om dat in een formule te kunnen
weergeven worden er letters gegeven aan de oppervlaktes in de lorenzcurve. De oppervlakte tussen de
diagonale lijn en de lorenzcurve wordt A genoemd.
A
Gini Coëfficiënt =
A+ B
2.5. De herverdeling van de inkomens
Wat overblijft van het inkomen kan ieder naar eigen keuze besteden. Dat noemen we besteedbaar
inkomen. Wanneer relatieve of procentuele inkomensverschillen als gevolg van de herverdeling kleiner
worden, spreken we van nivellering. Als de relatieve of procentuele inkomensverschillen groter worden,
noemen we dat denivellering.
Een belastingstelsel waarbij de belastingheffing procentueel daalt wanneer het inkomen stijgt, noem je
een degressief stelsel. Een stelsel waarbij er in verhouding door iedereen evenveel belasting wordt
betaald is een proportioneel stelsel.
Op grond van een verschuiving van de lorenzcurven kun je niet concluderen of een inkomensverdeling
rechtvaardiger of minder rechtvaardiger is geworden. Je kunt wel constateren of de inkomensverdeling
schever (ongelijker) of minder scheef (gelijker) is geworden.
2.6. Ruilen over de tijd
Wie een inkomen ontvangt, kan dat consumeren. Dit houdt in dat het geld geruild wordt tegen producten
die in een behoefte voorzien. Behalve voor consumptie kan inkomen ook worden gebruikt om te sparen.
Het bedrag dat niet wordt besteed, wordt gespaard: sparen is dus het niet-besteden van inkomen. Als je
spaart stel je de consumptie uit. Door te sparen wordt vermogen opgebouwd. Dit kan later voor
consumptie gebruikt worden. Dat is een voorbeeld van intertemporele ruil. Het ruilen over de tijd
betekent hier: de consumptie van nu ruilen voor de consumptie in de toekomst.
, Wie consumptie betaalt met geleend geld, ruilt ook over de tijd: consumptie in de toekomst wordt
vervangen door consumptie nu.
2.7. Werken of doorleren
Wie op jonge leeftijd kiest voor een baan, de ‘vroegverdiener’, heeft al op jonge leeftijd een eigen
inkomen en volop mogelijkheden om te consumeren. Wie kiest voor doorleren, de ‘laatverdiener’, zal zijn
consumptie moeten uitstellen. De kans is groot dat de laatverdiener geld moet lenen om de studie te
kunnen betalen. Een diploma geeft toegang tot beter betaalde banen, zodat over een lange periode
bekeken de laatverdiener toch meer kan verdienen dan de vroegverdiener.
Tijdens de studieperiode investeert de laatverdiener in zijn menselijk kapitaal, hoe hoger dit is, hoe hoger
de verdiencapaciteit, het bedrag dat iemand maximaal kan verdienen. Een investering in het menselijk
kapitaal is lonend voor de individu, maar ook voor de samenleving. Hij dient namelijk niet alleen het
individuele belang, maar ook het collectieve belang. De samenleving is gebaat bij investeringen in het
menselijk kapitaal, dus betaalt de overheid mee aan de kosten van het hoger onderwijs.
H3
3.2. De wereld van transacties
Naast de prijs van de transactie komen er ook nog andere kosten om de hoek kijken. Dit zijn de
transactiekosten. Ook de verkoper heeft transactiekosten. De koop en verkoop van een product is een
voorbeeld van ruiltransactie/ruil. De eigendomsrechten worden uitgewisseld.
Een ruiltransactie mondt altijd uit in een overeenkomst of contract. Dit staat niet per se op papier, want
dit kunnen ook mondelinge afspraken zijn. Beide partijen moeten zich aan deze afspraken houden. Bij een
schriftelijk contract staan de overeenkomsten wel zwart op wit.
Ook bij een contract zijn er altijd onzekerheden. Als alle onvoorziene gebeurtenissen in een contract zijn
opgenomen noemen we een contract volledig. Dit bestaat echter alleen in theorie. Partijen streven wel
naar volledigheid, ze proberen zoveel mogelijk risico’s uit te sluiten en het contract zo volledig mogelijk te
maken. Naarmate de risico’s van een transactie groter zijn, nemen in het algemeen ook de
transactiekosten toe.
Om de uitvoering van transacties makkelijker te maken en op die manier de transactiekosten te beperken,
hebben zich in de loop der tijd normen en waarden ontwikkeld waarvan wordt verwacht dat iedereen zich
eraan houdt. De overheid stelt daarnaast ook kwaliteitseisen en veiligheidseisen aan producten. De
consument hoeft de producten zelf niet meer te keuren, waardoor zijn transactiekosten dalen.
3.3. Risicoaversie
Als gevolg van risicoaversie zullen partijen bij ruiltransacties moeite doen om contracten zo volledig
mogelijk te maken. Het streven naar volledige contracten wordt ingegeven door het verlangen om risico’s
uit te schakelen.
3.4. Asymmetrische informatie.
Bij ruiltransacties willen kopers informatie over de kwaliteit van het aanbod. De verkopers hebben deze
informatie vaak. Als de ene partij meer weet dan de andere partij kan dit tot problemen leiden. De kopers
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller wiekehol. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.50. You're not tied to anything after your purchase.