Oefententamen micro economie 1e kans.
Onderstaande opgaven zijn ter extra oefening voor het tentamen micro-economie.
Er worden hier met name rekenkundige vragen gepresenteerd.
In het werkelijke tentamen zullen ook vragen worden gesteld over de theorie die in de
hoofdstukken wordt behandeld.
1 Een verkoper van airconditioners wil weten wat de invloed is van een prijsverhoging op
zijn apparaten. Het meest populaire model dat momenteel wordt verkocht voor € 300,-
krijgt een prijs van € 315,-.
De afzet daalt door de prijswijziging van 25.000 stuks naar 22.500 stuks.
a) Wat is de prijselasticiteit van de airconditioner?
prijsstijging is + 5%, afname verandert met - 10% Epq = -10/5 = -2
b) Is er sprak van elasticiteit of inelasticiteit?
E=<-1 elastisch
c) Zou je dit product een luxe goed of een noodzakelijk goed noemen. Leg uit.
E=<-1 luxegoed.
Door de prijsverhoging neemt de vraag naar Ventilatoren met 15% toe.
d) Over welke vorm van elasticiteit hebben we het hier?
Dit noemen kruiselasticiteit.
e) Hoe groot is de elasticiteit?
Eqs = +15/+5 = 3
f) Welke term voor de relatie tussen deze twee artikelen is hier van toepassing?
We spreken hier van substitutiegoederen.
Door de financiële gevolgen van de coronacrisis daalt het gemiddelde inkomen van de
Nederlander van € 35.000,- naar € 32.000,- Het blijkt dat de afzet van airconditioners
daardoor verder daalt van 22.500 naar 15.000 stuks.
g) Hoe noemen we deze vorm van elasticiteit?
Dit heet inkomenselasticiteit.
h) Bereken de elasticiteit.
7.500 minder afzet is -33,3 % inkomensverandering -8,6%
E= -33,3/-8,6 = 3,9
i) Welke term wordt voor nu voor dit type goederen gebruikt? Klopt dit met je
antwoord op vraag c?
E>1 luxe goederen. Dit klopt met vraag c.
2 Een fabrikant van dimbare ledlampen heeft onderzoek laten doen naar de
afhankelijkheid tussen prijs en vraag op de markt van volledige concurrentie en komt
tot de volgende conclusies.
Voor de vraag geldt een lineaire relatie volgens qv = -2p +40, terwijl de afzetcurve
loopt volgens de functie qa = 3p -10. P is de prijs in € q is de hoeveelheid in duizenden.
a) Verklaar waarom het logisch is dat in de vraag vergelijking een – voor p staat.
Leg uit of deze functie een stijgende of dalende lijn kent.
Als de prijs stijgt zal de vraag dalen. Dat geeft het – teken weer. Dat levert een
dalende lijn op.
Onderstaande opgaven zijn ter extra oefening voor het tentamen micro-economie.
Er worden hier met name rekenkundige vragen gepresenteerd.
In het werkelijke tentamen zullen ook vragen worden gesteld over de theorie die in de
hoofdstukken wordt behandeld.
1 Een verkoper van airconditioners wil weten wat de invloed is van een prijsverhoging op
zijn apparaten. Het meest populaire model dat momenteel wordt verkocht voor € 300,-
krijgt een prijs van € 315,-.
De afzet daalt door de prijswijziging van 25.000 stuks naar 22.500 stuks.
a) Wat is de prijselasticiteit van de airconditioner?
prijsstijging is + 5%, afname verandert met - 10% Epq = -10/5 = -2
b) Is er sprak van elasticiteit of inelasticiteit?
E=<-1 elastisch
c) Zou je dit product een luxe goed of een noodzakelijk goed noemen. Leg uit.
E=<-1 luxegoed.
Door de prijsverhoging neemt de vraag naar Ventilatoren met 15% toe.
d) Over welke vorm van elasticiteit hebben we het hier?
Dit noemen kruiselasticiteit.
e) Hoe groot is de elasticiteit?
Eqs = +15/+5 = 3
f) Welke term voor de relatie tussen deze twee artikelen is hier van toepassing?
We spreken hier van substitutiegoederen.
Door de financiële gevolgen van de coronacrisis daalt het gemiddelde inkomen van de
Nederlander van € 35.000,- naar € 32.000,- Het blijkt dat de afzet van airconditioners
daardoor verder daalt van 22.500 naar 15.000 stuks.
g) Hoe noemen we deze vorm van elasticiteit?
Dit heet inkomenselasticiteit.
h) Bereken de elasticiteit.
7.500 minder afzet is -33,3 % inkomensverandering -8,6%
E= -33,3/-8,6 = 3,9
i) Welke term wordt voor nu voor dit type goederen gebruikt? Klopt dit met je
antwoord op vraag c?
E>1 luxe goederen. Dit klopt met vraag c.
2 Een fabrikant van dimbare ledlampen heeft onderzoek laten doen naar de
afhankelijkheid tussen prijs en vraag op de markt van volledige concurrentie en komt
tot de volgende conclusies.
Voor de vraag geldt een lineaire relatie volgens qv = -2p +40, terwijl de afzetcurve
loopt volgens de functie qa = 3p -10. P is de prijs in € q is de hoeveelheid in duizenden.
a) Verklaar waarom het logisch is dat in de vraag vergelijking een – voor p staat.
Leg uit of deze functie een stijgende of dalende lijn kent.
Als de prijs stijgt zal de vraag dalen. Dat geeft het – teken weer. Dat levert een
dalende lijn op.