Het burgerlijk recht omvat twee onderdelen, het personen-, en familierecht enerzijds en
het vermogensrecht anderzijds. Het vermogensrecht wordt gevormd door regels die
betrekking hebben op de (subjectieve) vermogensrechten.
Het vermogen bestaat uit goederen, goederen zijn alle zaken en alle vermogensobjecten.
Zaken zijn voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Iedere zaak is dus
een goed maar niet ieder goed is een zaak. Een vermogensrecht is wel een goed, maar
geen zaak.
Registergoederen zijn goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in
daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk is, alle onroerende zaken zijn
registergoederen. Sommige roerende zaken zijn registergoederen zoals een in het
scheepsregister te boek gesteld schip. Ook kunnen vermogensrechten registergoederen
zijn bijvoorbeeld een erfpachtrecht.
1.2. Eigendom en vorderingsrecht
Eigendom en vorderingsrecht zijn de grondvormen van het vermogensrecht.
Absoluut en relatief
Een vorderingsrecht is relatief, het is een rechtsbetrekking tussen twee bepaalde
personen: een schuldeiser en een schuldenaar.
Eigendom is een absoluut recht, het kan worden gehandhaafd jegens iedereen, in het
eigendomsrecht staat de eigenaar tegenover de rest van de wereld. Dit absolute karakter
van de eigendom heeft twee aspecten: exclusiviteit en ‘gevolg’ (=droit de suite).
Zakelijk en persoonlijk
Een zakelijk recht is een recht op een zaak en een persoonlijk recht is een aanspraak
jegens een bepaalde persoon. Eigendom is een zakelijk recht en een vorderingsrecht is
een persoonlijk recht.
Zakelijke rechten zijn, anders dan persoonlijke rechten, onderworpen aan twee
beginselen: het individualiseringsprincipe en het eenheidsbeginsel.
Bij het eenheidsbeginsel worden afzonderlijke onderdelen als 1 geheel gezien, dit brengt
mee afzonderlijke delen goederenrechtelijk gezien 1 lot treft, zie art. 5:3 BW: ‘voor zover
de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar
bestanddelen’.
Om uit te maken wat als bestanddeel heeft te gelden bevat art. 3:4 BW twee criteria:
1. de verkeersopvatting;
2. een zeer hechte fysieke verbinding.
Beperkte rechten
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben, uit
de volheid van zijn recht kan de eigenaar bepaalde bevoegdheden afsplitsen en verlenen
aan een ander. In dat geval ontstaat er een beperkt recht (zie art. 3:8 BW).
Bij de vestiging van beperkte rechten kan de eigenaar slechts kiezen uit de in de wit
limitatief opgesomde typen (= gesloten stelsel van beperkte rechten). Deze rechten
vallen te onderscheiden in gebruiksrechten; die de beperkt gerechtigde bepaalde
bevoegdheden tot gebruik geven en zekerheidsrechten; die ertoe strekken de
rechthebbende meer zekerheid te verlenen bij het verhaal van zijn vorderingsrecht.
,Een beperkt recht is steeds een absoluut recht en meestal tevens een zakelijk recht,
slechts wanneer het gevestigd is op een vermogensrecht is het beperkte recht niet
tevens een zakelijk recht.
Botsing van twee beperkte rechten
Een zelfde zaak kan belast zijn met meer dan 1 beperkt recht, wanneer dit tot een
conflict komt geldt de regel: het oudere beperkte recht gaat voor. De eerst beperkt
gerechtigde wordt in de uitoefening van zijn recht niet belemmerd door later gevestigde
rechten.
Botsing van vorderingsrechten
Het gehele vermogen van de schuldenaar staat in voor zijn schulden, zijn schuldeisers
worden uit de opbrengst van dit vermogen voldaan naar evenredigheid van ieders
vordering. Vorderingsrechten zijn gelijkwaardig ongeacht de volgorde waarin zij zijn
ontstaan. De gelijkheid wordt soms doorbroken door een ‘door de wet erkende reden van
voorrang’.
Vermogensrechten in het faillissement
In geval van faillissement wordt het vermogen van de failliet te gelde gemaakt om uit de
opbrengst de gezamenlijke schuldeisers zoveel mogelijk te voldoen. Hiertoe melden zij
hun vordering aan de faillissementscurator, die de opbrengst van het te gelde gemaakte
vermogen, na aftrek van de kosten, onder hen verdeelt.
Wie een beperkt recht heeft op een zaak die aan de failliet toebehoort, ondervindt
evenmin veel hinder van het faillissement. De curator zal de zaak wel verkopen, maar
omdat het beperkte recht een absoluut karakter heeft blijft het recht in stand (droit de
suite).
Hoofdstuk 2 De totstandkoming van obligatoire overeenkomsten
2.1. Inleiding
De obligatoire (verbintenisscheppende) overeenkomst vormt bij uitstek het middel
waardoor partijen zelfstandig onderlinge rechtsbetrekkingen kunnen aanknopen.
Een verbintenis is een vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee (of meer)
personen krachtens welke de een (schuldenaar) tot een bepaalde prestatie is verplicht
terwijl de ander (schuldeiser) tot die prestatie is gerechtigd.
2.2. Aanbod en aanvaarding
Het begrip aanbod kan worden omschreven als de wilsverklaring waarin een voorstel tot
het sluiten van een overeenkomst is vervat. Dit voorstel dient duidelijkheid te verschaffen
over de belangrijkste verplichtingen die uit de overeenkomst zullen voortvloeien.
Aanvaarding van het aanbod doet vervolgens de overeenkomst tot stand komen.
Verschaft het voorstel om een overeenkomst te sluiten onvoldoende duidelijkheid
omtrent de belangrijkste verplichtingen dan is sprake van een uitnodiging tot het doen
van een aanbod.
Een aanbod verliest zijn kracht in de volgende gevallen:
1. doordat het aanbod wordt verworpen door degene tot wie het is gericht.
2. door enkel tijdverloop. Is de termijn niet uitdrukkelijk bepaald dan hangt de
geldigheidsduur van het aanbod af van de wijze waarop het is gedaan. Een
mondeling aanbod dient direct te worden aanvaard en een schriftelijk aanbod
zonder termijn is van kracht gedurende de tijd die de wederpartij redelijkerwijs
, nodig heeft om zich over het aanbod te beraden en zijn antwoord aan de
aanbieder te doen toekomen.
3. doordat de aanbieder zijn aanbod herroept. Na de aanvaarding van het aanbod
kan het niet meer worden herroepen.
Twee afwijkende vormen van het aanbod: het vrijblijvende aanbod en het onherroepelijk
aanbod
Het uitgangspunt is dat een aanbod kan worden herroepen zolang het niet is aanvaard en
evenmin een mededeling houdende aanvaarding is verzonden, wordt in twee richtingen
doorbroken:
Als er sprake is van een vrijblijvend aanbod dan kan ook na aanvaarding het aanbod
worden herroepen op voorwaarde dat dit onverwijld geschiedt.
En als er sprake is van een onherroepelijk aanbod dan kan het gedurende de termijn van
de onherroepelijkheid niet worden herroepen ook al is het aanbod nog niet aanvaard.
Onherroepelijkheid van het aanbod doet zich, onder andere, voor in de volgende
varianten:
1. partijen scheppen langs contractuele weg een onherroepelijk aanbod;
2. uit het aanbod zelf vloeit voort dat het gedurende bepaalde tijd niet kan worden
herroepen.
Op welk tijdstip komt de overeenkomst tot stand?
De overeenkomst komt tot stand door de aanvaarding van het aanbod, het beslissende
moment is dus de aanvaarding.
Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring (zoals een aanvaarding) moet, om haar
werking te hebben, die persoon hebben bereikt = ontvangsttheorie.
2.3. Handelingsbekwaamheid
De rechtshandeling vormt het middel waarmee we aan het rechtsverkeer deelnemen,
aangezien aldus de mogelijkheid wordt geopend rechtsbetrekkingen in het leven te
roepen die diep ingrijpen in de belangen van het individu, valt te begrijpen dat de
mogelijkheid tot het verrichten van rechtshandelingen slechts wordt geboden aan hem
van wie kan worden verwacht dat hij de daarbij betrokken belangen juist kan taxeren en
de draagwijdte van zijn initiatieven kan overzien.
Handelingsbekwaamheid kan worden omschreven als de mogelijkheid zelfstandig
rechtshandelingen te verrichten waaraan men zelf onaantastbaar wordt gebonden.
Handelingsbekwaam ben je in beginsel vanaf je 18e jaar, echter zijn er enige gevallen
waarin de minderjarige zelfstandig volledig geldige rechtshandelingen kan verrichten:
- toestemming van zijn wettelijk vertegenwoordiger, art. 1:234 lid 1 BW
- de toestemming wordt verondersteld te zijn verleend indien het een
rechtshandeling betreft ten aanzien waarvan in het maatschappelijk verkeer
gebruikelijk is dat minderjaren van deze leeftijd deze zelfstandig verrichten, art.
1:234 lid 3 BW
- handlichting, dit is het middel om aan minderjarigen (mits ten minste 16 jaar)
beperkte handelingsbekwaamheid te verlenen.
2.4. Wil of verklaring?
Een obligatoire overeenkomst is een rechtshandeling, een rechtshandeling is opgebouwd
uit twee elementen: wil en verklaring.
, Als uitersten staan hier tegenover elkaar enerzijds de wilsleer, die meebrengt dat van
contractuele gebondenheid slechts sprake kan zijn indien en voor zover aan de verklaring
ten grondslag ligt en daarmee corresponderend, volwaardig wilsbesluit, en anderzijds de
verklaringsleer inhoudende dat men gebonden is aan hetgeen men verklaart.
2.5. De ongeoorloofde overeenkomst
het burgerlijk recht gaat uit van het beginsel van contractvrijheid, partijen zijn in principe
vrij hun verbintenisrechtelijke betrekkingen iedere door hen gewenste inhoud te geven.
Geen vrijheid is echter onbegrensd, art. 3:40 BW heeft ten doel het gebruik van de
contractsvrijheid binnen de perken van het maatschappelijk aanvaardbare te houden.
Het is van belang drie gevallen te onderscheiden met betrekking tot art. 3:40 BW:
1. het sluiten van de overeenkomst is verboden;
2. haar inhoud is ongeoorloofd;
3. haar strekking is ongeoorloofd.
2.6. Dwaling
Om vast te stellen of een beroep op dwaling zal slagen, moeten de volgende vragen
worden beantwoord:
1. is het besluit tot het sluiten van de overeenkomst gevormd onder invloed van een
onjuiste voorstelling van zaken?
2. heeft de onjuiste voorstelling van zaken betrekking op omstandigheden die voor
de dwalende van doorslaggevende betekenis zijn? (zou de overeenkomst zonder
dwaling niet, of niet op dezelfde voorwaarden zijn gesloten?)
3. valt de dwaling onder een (of meer) van de rubrieken genoemd in art. 6:228 lid 1
BW?
4. heeft de wederpartij begrepen (of moeten begrijpen) dat de omstandigheden
waaromtrent wordt gedwaald voor de ander van doorslaggevende betekenis zijn?
Bij ontkennende beantwoording van een of meer van deze vragen moet tot
afwijzing van het beroep op dwaling worden besloten, slechts bij positieve
beantwoording van alle vier de vragen is verder onderzoek geboden.
5. betreft het hier een uitsluitend toekomstige gebeurtenis?
6. komt de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer
geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de
dwalende?
Positieve beantwoording van vraag 5 en/of 6 leidt tot afwijzing van het beroep op
dwaling.
Slechts wanneer vraag 1 t/m 4 positief worden beantwoord en vraag 5 en 6 negatief
wordt beantwoord dient het beroep op dwaling te worden gehonoreerd.
2.7. Bedrog
Bedrog is een gekwalificeerde vorm van dwaling, van bedrog is sprake wanneer de
onjuiste voorstelling van zaken (dwaling) is teweeggebracht door opzettelijke misleiding
door de wederpartij (of diens vertegenwoordiger). Indien aannemelijk is dat de
overeenkomst niet zou zijn gesloten indien de opzettelijke misleiding achterwege zou zijn
gebleven is de overeenkomst vernietigbaar.
De wet onderscheidt de volgende vormen van misleiding:
1. een opzettelijk gedane onjuiste mededeling;
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MRang. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.