Samenvatting Praktische Economie VWO 4/5/6 - Module 7 - Economische groei. In deze overzichtelijke samenvatting worden alle hoofdstukken en paragrafen duidelijk beschreven. Met deze samenvatting is een voldoende halen een eitje!
Economische groei
Macro-economische kengetallen beschrijven de economie als geheel. Een belangrijk
macro-economisch kengetal is het bruto binnenlands product (bbp): de waarde van alle in
een land geproduceerde goederen en diensten in een jaar. Er zijn drie manieren om het bbp
te berekenen: de objectieve methode, de subjectieve methode en de bestedingsmethode.
Bij de objectieve methode kijk je naar de totale waarden die in een land door productie wordt
toegevoegd. ‘Objectief’ geeft aan dat het hier om objecten gaat. De bruto toegevoegde
waarde is de waarde die een bedrijf door het productieproces aan het product toevoegt. In
formule: bruto toegevoegde waarde = TO - kosten ingekochte goederen en diensten.
Alle ambtenarensalarissen worden gebruikt als waarde voor de toegevoegde waarde van de
overheid. In formule: bruto binnenlands product (bbp) = optelsom alle bruto
toegevoegde waarden + alle ambtenarensalarissen. De netto waarde houdt rekening met
waardevermindering. Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde -
afschrijvingen. En netto binnenlands product (nbp) = bbp - afschrijvingen.
De subjectieve methode om het bbp te berekenen is via de primaire inkomens
(loon, winst, rente, huur en pacht): de inkomens die verdiend worden met het ter
beschikking stellen van productiefactoren. Het idee achter de subjectieve
methode is dat de netto toegevoegde waarde in zijn geheel uitbetaald wordt aan
diegenen die aan de productiefactoren leveren. In formule: bruto binnenlands
inkomen (bbi) = optelsom alle primaire inkomens + alle
ambtenarensalarissen. Andere inkomens, zoals uitkeringen, worden uit primaire inkomens
betaald. Het totaal aan primair inkomen is het netto binnenlands inkomen (nbi) = bruto
binnenlands inkomen (bbi) - de afschrijvingen.
Conclusie: nbi = nbp. En bbp = nbp + afschrijvingen = nbi + afschrijvingen.
Bij het binnenlands product en het binnenlands inkomen gaat het om de productie en het
inkomen in een land. Als er rekening wordt gehouden met de oorsprong van
productiefactoren, spreek je van het nationaal product en het nationaal inkomen: de
optelsom van alle primaire inkomens die door de ingezetenen van een land gedurende een
jaar worden verdiend. In formule: saldo primaire inkomens = primaire inkomen
binnenlandse productiefactoren aanwezig in het buitenland - primaire inkomen buitenlandse
productiefactoren aanwezig in het binnenland = saldo primaire inkomens uit het buitenland -
primaire inkomens naar het buitenland. Het bruto nationaal inkomen (bni) = bbp + saldo
primaire inkomens. En het netto nationaal inkomen (nni) = bni - afschrijvingen.
In een macro-economische model bestaat een economie uit vijf factoren: gezinnen
(consumenten), bedrijven (producenten), overheid, buitenland en financiële instellingen. De
interactie tussen deze vijf sectoren wordt beschreven in de economische kringloop: de
schematische weergave van geld- en goederenstromen tussen de sectoren van een
economie. Het is een monetaire kringloop.
Voor iedere sector is de opgetelde waarde van alle pijlen die naar de sector
wijzen even groot als de opgetelde waarde van alle pijlen die van de sector
afwijzen. Met deze eigenschap zullen we een aantal belangrijke macro-
economische identiteiten, een macro-economische wetmatigheid die per
definitie geldt, afleiden.
, De geldstromen van en naar financiële instellingen staan geen goederen of diensten
tegenover. Een economische kringloop van goederen- en dienstenstromen is een reële
kringloop.
Bij netto-investeringen neemt de voorraad kapitaalgoederen toe en worden daarom ook
wel uitbreidingsinvesteringen genoemd. Bij vervaningsinvesteringen worden bestaande
kapitaalgoederen vervangen. Bruto-investeringen = netto-investeringen +
vervangingsinvesteringen.
Anders gezegd: De totale waarde die bedrijven creëren wordt in zijn geheel
uitgekeerd aan de productiefactoren die gebruikt zijn om die waarde te creëren. Er
de macro-economische identiteit: Y = C + I + O + E - M.
Gezinnen ontvangen een inkomen, die ze uitgeven aan: consumptiegoederen,
belasting en spaargeld. Hieruit volgt de macro-economische identiteit: Y = C + B + S.
De overheid ontvangt belastinggeld en koopt goederen bij de bedrijven. Saldo
overheidssector = B - O. Als er sprake is van een financieringstekort moet de overheid geld
gaan lenen (de pijl die loopt van de financiële instellingen naar de overheid).
Het buitenland koopt goederen van het land en verkoopt ook goederen aan het land.
Uitvoersaldo = E - M. Financiële instellingen ontvangen spaargeld van gezinnen en lenen
geld uit aan bedrijven. Gezinnen en bedrijven vormen samen de particuliere sector. Het
particulier spaarsaldo = S - I. Het saldo van de particuliere sector en de overheidssector
samen bepaalt of er voor het hele land een spaaroverschot is. Het nationaal spaarsaldo =
(S - I) + (B - O).
De bestedingsmethode, om het bbp te berekenen, gaat uit van bestedingen in een
economie. In formule: BBP = Y (nni) + afschrijvingen + het saldo van de primaire
inkomens.
De nationale rekeningen is een systematisch overzicht van de geldstromen tussen de
economische sectoren in het afgelopen kalenderjaar. De staat van middelen en bestedingen
is een samenvatting van de nationale rekeningen. Daarin
worden de middelen (Y en M) tegenover het totaal van
bestedingen gezet.
De betalingsbalans bestaat uit twee rekeningen: de
lopende rekening en de kapitaalrekening. Het saldo van
de lopende rekeningen = het saldo (E - M) in de
economische kringloop = het nationaal spaarsaldo. De
lopende rekening is onderverdeeld in vier deelrekeningen:
- Op de goederenrekening of handelsbalans staan
betalingen van de import en export van goederen.
- Op de dienstenrekening wordt de internationale handel in diensten geboekt, zoals
de verkoop van producties aan het buitenland, en het toerisme.
- Op de primaire-inkomensrekening staan de primaire inkomens naar en uit het
buitenland.
- Inkomensoverdrachten die over de grens gaan en waar geen prestatie tegenover
staat, komen op de inkomensoverdrachtenrekening terecht.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lievejansen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.76. You're not tied to anything after your purchase.