Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
deze samenvatting heb ik gemaakt voor het tentamen ontwikkelingspsychopathologie, psychopathologie en orthopedagogiek. De andere twee boeken komen nog, dit betreft alleen het onderwerp ontwikkelingspsychopathologie. Hoofdstuk 1 tm 3, 7, 8, 11 tm 16.
Ontwikkelingspsychopathologie: de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe psychische
stoornissen ontstaan en zich ontwikkelen.
Psychiatrie: een medisch discipline die zich bezighoudt met onderzoek, diagnose en behandeling van
psychische stoornissen.
Belangrijke thema’s uit de ontwikkelingspsychopathologie:
1. Vroeger en nu. Herinneringen beïnvloeden de waardering van bepaalde ervaringen, maar
andersom beïnvloeden ervaringen ook weer herinneringen: het is een eindeloze
wisselwerking.
2. Een dynamisch gezichtspunt. Of we gedrag normaal of wenselijk vinden hangt samen met de
ontwikkelingsopgaven die een kind op een bepaalde leeftijd heeft.
3. Een uniek individu met unieke ervaringen. Verschillende factoren beïnvloeden het ontstaan
en het beloop van gedrag:
o Kindgebonden factoren zoals sekse, leeftijd, intelligentie en impulsbeheersing.
o Ouder- en gezinsgebonden factoren zoals opleiding, inkomen,
opvoedingsvaardigheden en gezondheid.
o Maatschappij- en omgevingsfactoren zoals sociale (on)gelijkheid, welvaart,
onderwijs, social media, culturele normen en waarden.
Cultuur heeft invloed op de ontwikkelingspsychopathologie:
1. Cultuur en maatschappelijke omstandigheden kunnen de kans vergroten of verkleinen dat
kinderen zich op een bepaalde manier gedragen.
2. Culturele normen en waarden kunnen de opvattingen van volwassenen over het gedrag van
kinderen beïnvloeden , en daarmee hun psychopathologie.
Hoofdstuk 2: Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
In de ontwikkelingspsychopathologie worden classificatiesystemen gebruikt om gedragingen van
kinderen te beschrijven, van elkaar te onderscheiden en in te delen in verschillende categorieën.
Heeft een kind een diagnose gekregen, dan is de volgende vraag hoe die stoornis is ontstaan.
Epidemiologisch: het is onderzoek naar het vóórkomen en de verspreiding van psychische en
lichamelijke ziekten onder de bevolking. Ze proberen een samenhang te vinden.
Classificeren: het in kaart brengen van mogelijk problematisch gedrag. Een persoon (of een voorwerp
of situatie) herkennen, er een naam aan geven, en indelen in een categorie.
Diagnosticeren: het proberen te begrijpen en verklaren van het gedrag. Het is een aanzet om te
kunnen verklaren en begrijpen wat hulpverleners zien bij een kind. Het is nodig om een cliënt
toegespitste hulp te bieden.
Ontwikkelingspsychopathologie heeft als doel afwijkend of ‘vreemd’ gedrag goed in kaart te brengen:
psychische stoornissen worden herkend, van elkaar onderscheiden en ingedeeld.
,Mensen kunnen blij zijn met het psychiatrisch etiket wat ze krijgen door een diagnose, maar het kan
ook stigmatiseren. Ook kan het er voor zorgen dat de individuele verschillen tussen etikettendragers
niet worden gezien. Er wordt op een generaliserende manier over hen gesproken.
DSM-5: Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Is het handboek voor psychiaters. Het
is te beschouwen als een omvangrijk classificatiesysteem voor psychische stoornissen, dat kan helpen
bij het stellen van diagnoses. Het is dus zelf GEEN diagnostisch handboek.
Emil Kraepelin wordt gezien als de grondlegger van het moderne classificatiesysteem.
Om te kunnen bepalen of iemand een bepaalde stoornis heeft, het om te beginnen nodig af
te spreken welke symptomen die stoornis kenmerken. Dat is wat er in de DSM gebeurd. Het
gaat om observeerbaar gedrag en/of innerlijke kenmerken.
Behalve de soort symptomen beschrijft de DSM ook welk aantal symptomen in welke mate
en gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake kunnen zijn van een stoornis.
Ook hier gaat het om afspraken.
Verder moeten de symptomen al een bepaalde tijd of vanaf een bepaald moment aanwezig
zijn. Dit verschilt per stoornis. Daarnaast is de termijn erg belangrijk: hoe lang houdt het
symptoom aan?
Ten slotte is het erg belangrijk in welke mate de stoornis iemand functioneren negatief
beïnvloedt, en een last is voor hemzelf en/of zijn omgeving.
In de DSM-5 bestaat bij sommige stoornissen dan ook de mogelijkheid te specificeren of een
stoornis licht, matig of ernstig is. Hoe meer en hoe ernstiger de symptomen, hoe ernstiger de
stoornis. Stoornissen zijn vaak levenslang. Wel kunnen ze afhankelijk van iemand leeftijd
anders tot uiting komen.
Comorbiditeit: het hebben van meerdere stoornissen tegelijkertijd.
Kritiekpunt op de DSM-5: die houdt volstrekt onvoldoende rekening met de
ontwikkelingscontext waarin een stoornis is ontstaan. Ook houdt het weinig rekening met
culturele context.
Dimensionale indeling: hier gaat het om de mate van ernst: beetje middelmatig of erge aanwezigheid
van symptomen. Dit wordt in kaart gebracht met een vragenlijst (net als bij een IQ-test). De norm
wordt gedefinieerd aan de hand van een percentielscore.
CBCL (Child Behavior Checklist): meest gebruikte dimensionale vragenlijst. Het kent verschillende
versies voor verschillende leeftijdsgroepen. Er zijn aparte normen, en er wordt onderscheid gemaakt
tussen jongens en meisjes.
Voordelen van CBCL boven DSM-5:
1. Ze sluit beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische ideeën.
2. Ze gaat er van uit dat er geen harde criteria bestaat voor psychische stoornissen.
3. Niet alleen de hulpverlener, maar ook het kind zelf, de ouders en eventuele andere
betrokkenen hun opvattingen kunnen geven.
Bij diagnostiek gaat het om drie ‘waarom-vragen’:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?
Het diagnostisch en hulpverleningsproces begint met een intake gesprek. Er wordt een anamnese
afgenomen: dat brengt de voorgeschiedenis van de problemen in kaart op grond van informatie die
hij krijgt van de ouders en het kind, en zo nodig ook van de betrokkenen. Na dit gesprek kan een
diagnostisch interview volgen.
, Diagnostische methoden en instrumenten:
1. Het diagnostische gesprek: luisteren, vragen stellen en observeren. Hoe hoger de mate van
empathie, acceptatie en zelfkennis, hoe beter de hulpvrager zich begrepen voelt en hoe
meer hij vertelt- en hoe beter de cliënt geholpen kan worden.
2. Observeren: doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen.
3. Psychodiagnostiek: hier worden functietesten, zelf-invullijsten en projectieve testen gebruikt.
4. Lichamelijk onderzoek: om uit te sluiten dat een psychisch probleem eigenlijk een lichamelijk
probleem is.
Het is belangrijk dat de hulpverleners zich afvragen of hun uitspraken betrouwbaar en valide zijn.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: de verschillende onderzoekers zijn het met elkaar eens.
Test-hertestbetrouwbaarheid: doet één hulpverlener een uitspraak en blijkt die gedurende een
bepaalde periode geldig.
Valide: dat iets geldig of waar is.
Het gedrag van kinderen is contextafhankelijk.
Prevalentie: het percentage van een groep kinderen of volwassenen dat een bepaalde stoornis heeft
op een bepaald moment in de tijd. Dit is een veelgebruikt begrip in de epidemiologie.
Factoren die de kans vergroten dat er een beroep wordt gedaan op hulpverlening:
- De ernst van de problemen.
- De leeftijd van het kind.
- De combinatie van kindproblemen en gezinsproblemen.
Hoofdstuk 3: Theorieën over ontwikkeling
Uitgangspunten van de ontwikkelingspsychopathologie:
1. Wisselwerking tussen kenmerken en contexten: gedrag ontwikkeld zich vanuit de
wisselwerking tussen de kenmerken van een kind en de omgevingen waarin het kind leeft.
Bio-ecologische systeemtheorie: dit is een theorie verwant aan het biopsychosociaal model.
Dit is het model van Bronfenbrenner (micro-, meso-, exo-, macro-, en chronosystemen).
Dit systeem kent een aantal uitgangspunten:
Oorzaak en gevolg zijn circulair.
Ontwikkeling vind plaats op alle niveaus.
Interpretatie verschilt per individu.
Kinderen geven actief vorm aan hun ontwikkeling. -> locus of control (heb ik invloed
op mijn leven?)
Ouders fungeren als ‘bemiddelaars’.
Kinderen internaliseren normen en waarden.
Verschillende factoren versterken elkaar. -> 1+1=3
2. Verschillende vormen en betekenissen van gedrag: ervaringen die kinderen in hun verleden
hebben opgedaan, beïnvloeden hoe ze zich in het hier en nu gedragen.
Ontwikkelingsopgaven: een bepaalde ontwikkelingsopgave verschijnt in een bepaalde
periode, sommige van deze opgaven zijn cultureel bepaald, het wel of niet adequaat
volbrengen van deze opgaven beïnvloed het gedrag van kinderen in een latere periode in het
leven.
De ontwikkelingsopgaven die kinderen moeten volbrengen zijn afhankelijk van hun leeftijd,
sekse, en lichamelijke en sociaal-emotionele ontwikkeling. Ook culturele eisen spelen hierbij
een rol.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller jansenrixt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.42. You're not tied to anything after your purchase.