Hoofdstuk 1 – inleiding
Forensische orthopedagogiek bestudeert de ontwikkeling en het in stand blijven van complexe
problematiek van kinderen, jongeren en jongvolwassenen – waaronder delinquentie, ernstige
internaliserende, externaliserende en sociale problemen, naast trauma’s – en de daarmee
samenhangende opvoedings- en gezinsproblemen, waaronder kindermishandeling en -verwaarlozing.
De problemen zijn zodanig ernstig dat justitieel ingrijpen dreigt of reeds is ingezet.
Het kan hier gaan om strafrechtelijk of civielrechtelijk ingrijpen.
Bij strafrechtelijk ingrijpen is een jeugdige of jongvolwassene in aanraking gekomen met de
politie vanwege een strafbaar feit en wordt binnen de jeugdstrafrechtketen bepaald welke
strafrechtelijke interventie benodigd is om herhaling van delinquent gedrag te voorkomen
(recidive).
Bij civielrechtelijk ingrijpen is er sprake van zorgen over de ontwikkelingskansen of veiligheid
van een jeugdige en gaat het om maatregelen en interventies ter bescherming van het kind of
de adolescent.
De forensische orthopedagogiek onderzoekt de effectiviteit van (justitiële) preventieve en curatieve
interventies onder praktijk representatieve condities. Interventies dienen zich niet alleen ter richten op
het problematische functioneren van het kind zelf, maar ook op de sociale omgeving van het kind
en dan voornamelijk de opvoedingscontext.
Opvoeding is het centrale begrip in de forensische orthopedagogiek. Opvoeding vindt niet alleen
plaats in het eerste opvoedingsmilieus, het gezin (of breder opgevat de thuisomgeving), maar ook in
het tweede opvoedingsmilieu, de school, en het derde opvoedingsmilieu, het domein van
leeftijdsgenoten en vrije tijd. Daarnaast kan er een vierde opvoedingsmilieu onderscheiden worden
dat, afhankelijk van de openheid of geslotenheid ervan, meer of minderaspecten van de eerste drie
milieus bevat, namelijk de (semi-) residentiële zorgt voor jeugdigen. Hierbij kan gedacht worden aan
zorg van (medisch) kinderdagverblijven en zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke
beperking tot gesloten jeugdzorginstellingen voor kinderen met ernstige gedragsproblemen en
justitiële jeugdinrichtingen, waar jeugdige delinquenten opgenomen zijn. Opvoeding kan zowel een
risico- als beschermfactor zijn.
Theoretisch vertrekt de forensische orthopedagogiek vanuit het bio-ecologische
ontwikkelingsmodel van Bronfenbrenner (1979), waarin de ontwikkeling van het kind wordt gezien
als een samenspel van aanleg (biologische factoren) en omgeving. Ecologisch betekent dat meerdere
(causale) invloeden worden bestudeerd. Hiertoe behoren individuele kenmerken van het kind (Zoals
temperament en ontwikkelingsproblemen) en zijn/haar opvoeder (persoonlijkheid) en de interactie
daartussen (bijvoorbeeld ouder-kindrelatie, relatie hulpverlener-jeugdige), de directe sociale omgeving
(gezin, school, vrienden) en de sociaal-culturele context. Ontwikkeling betekent dat niet alleen het kind
en zijn/haar gedrag, maar ook de sociale context en het belang van risico- en beschermende factoren
met het ouder worden veranderen.
Leidraad voor beschermende factoren is het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
(IVRK) vier artikelen zijn direct van belang: 3 (belang van het kind), 9 (gezinsleven kind niet
gescheiden van ouders, tenzij het in het belang is van het kind), 12 (participatie het kind dient
gehoord te worden) en 16 (geen ongeoorloofde interventie). De forensische orthopedagogiek is
hierdoor ook gericht op waarden. Kritisch op vormen van ingrijpen die een inbreuk maken op de
autonomie van het kind en zijn of haar gezin. Het kind ‘wil zelf iemand zijn’. Interventies dienen dan
ook het kind te betrekken in een positief proces van verandering, waarbij aan zijn of haar basale
behoeften van zelfdeterminatie kan worden voldaan. Deze behoeften zijn contact (sociale
verbondenheid), competentie (vertrouwen in het eigen kunnen) en autonomie (vrijheid). Er wordt
gestreefd om kinderen zich tot hun volle potentieel te kunnen laten ontwikkelen.
, 2
Onderzoeksdoeleinden forensische orthopedagogiek
Bestuderen van verschillende manifestaties van problemen waar justitieel ingrijpen nodig is of
dreigt.
Het ontwikkelen en evalueren van preventieve en curatieve (justitiële) interventies die zich
richten op de oorzaken en gevolgen van kindermishandeling en -verwaarlozing en
jeugddelinquentie bij kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Ontwikkelen en verbeteren van methoden om gegevens te verwerven, risico’s in te schatten
en juiste interventies te kunnen indiceren en te analyseren op gebied van de forensische
jeugdzorg.
Zorgen voor theoretische integratie in het onderzoek naar kindermishandeling en -
verwaarlozing en jeugddelinquentie door middel van (kwantitatieve en kwalitatieve)
overzichtsstudies
Hoofdstuk 2 – Juridische kant van delinquentie
In het rapport van de Commissie Onderzoek naar Geweld in de Jeugdzorg werd de aanbeveling
gedaan residentiële hulp pas in te zetten, wanneer lichtere vormen van hulp zijn uitgeput, wat
overeenkomst met het beleid in Nederland, maar wat niet altijd gebeurt in de praktijk.
Internationale visie op rechten van kinderen
IVRK belangrijkste instrument voor de bescherming van het kind. De vrijheid van een kind mag alleen
dan worden ontnomen wanneer de plaatsing in een residentiële instelling noodzakelijk is met het doel
toe te zien op hun opvoeding, als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijk passende duur.
Wanneer ouders en kind niet instemmen met een opname in een residentiële instelling kunnen
bevoegde autoriteiten beslissen dat dit toch noodzakelijk is in het belang van de jeugdige; dit betreft
een ultimum remedium. Eerst kijken of de jeugdige terecht kan bij een ander familielid, dan een
ander gezin en dan pas in laatste instantie een passende residentiële instelling.
Jeugdwet
1 januari 2015 werd de Jeugdwet geïntroduceerd. Jeugdzorg valt nu onder de gemeente, die het
beleid moet voeren over onder ander het versterken van het probleemoplossend vermogen van
kinderen en hun netwerk, preventie en signalering van problematiek en het bieden van hulp op maat.
De forensische zorg aan jeugdigen omvat de jeugdbescherming en jeugdreclassering. De gemeente
zorgt voor een toereikend aanbod binnen de gemeente. Daarnaast dient de Raad voor de
Kinderbescherming ingeschakeld te worden wanneer een kinderbeschermingsmaatregelen nodig is.
In 2018 is geëvalueerd over deze wet jeugdhulp voor sommigen nog niet eenvoudig toegankelijk
huisartsen en scholen spelen hier een belangrijke rol in zorgen voor betere informatievoorzieningen
om de juiste hulp toegankelijker te maken.
Jeugdrecht: civiel- en strafrecht
In het civiele kader (Burgerlijk Wetboek, WB en Jeugdwet) kan de minderjarige te maken krijgen met
een uithuisplaatsing (UHP) en ondertoezichtstelling (OTS). OTS houdt in dat een gecertificeerde
instelling toezicht mag houden op het gezin en er een gezinsvoogd komt sprake van een
belemmerde opvoeding en ontwikkeling. Een uithuisplaatsing kan alleen met een machtiging van de
rechter sprake zijn van een bedreigde opvoeding en ontwikkeling.
Vrijheidsbeperkende maatregelen mogen alleen ingezet worden wanneer deze in het
hulpverleningsplan zijn opgenomen, voor zover noodzakelijk voor de veiligheid van de jeugdige of
anderen of ter overbrugging van een tijdelijke noodsituatie. De rechter kan de toepassing van
dwangmiddelen en dwangmaatregelen toetsen aan de beginselen van subsidiariteit (zo min mogelijk),
proportionaliteit (zo rechtmatig mogelijk) en doelmatigheid.
Drang, ook wel preventieve jeugdbescherming genoemd, kent geen wettelijke basis. Hulp is gericht
op het versterken van de eigen kracht van de jongeren en van het probleemoplossend vermogen van
gezin en omgeving. Drang mag door cliënten niet ervaren worden als dwang.
Kinderen jonger dan twaalf jaar kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd. Als de minderjarig (12+) is
aangehouden door de politie, heeft hij of zij voorafgaan aan en tijd het verhoor recht op overleg met
een advocaat.
Adolescentenstrafrecht
, 3
Sinds 1 april 2014. Met het adolescentenstrafrecht beoogt de wetgever een flexibele toepassing van
het jeugd- en volwassenenstrafrecht rond de leeftijd van 18 jaar. Centraal staat de speciale
bejegening van jongvolwassen daders in de leeftijd van 18-23 jaar in het strafrecht. De gedachte
achter dit strafrecht is dat sommige jongvolwassenen beter af zijn met een sanctionering volgens het
jeugdstrafrecht. De reden daarvoor is dat bij jongvolwassenen sprake kan zijn van een nog
onvoltooide emotionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling. Voorbeelden van dit soort
jongvolwassenen zijn bij wie sprake is van een licht verstandelijke of van meervoudige (achtergrond)
problematiek.
Het vertrouwenswerk: het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) vs. de Belgische
vertrouwenspersoon
Het AKJ is in 1971 opgericht en voert sinds 2015 landelijk het vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit als
een wettelijke taak, op basis van de Jeugdwet en de WMO 2015. De Jeugdwet beschrijft de
vertrouwenspersoon als de (onafhankelijke) persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun
verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en
verantwoordelijkheden van het college van burgemeester en wethouders, de jeugdhulpaanbieders, de
gecertificeerde instelling en Veilig Thuis. In België mag de jeugdige hulp ontvangen van een
vertrouwenspersoon uit de eigen omgeving.
Hoofdstuk 3 – Biologische kant van delinquentie
Al rond start van onze jaartelling is geprobeerd delinquent gedrag te verklaren vanuit biologische
eigenschappen van delinquenten
Hippocrates (4e/5e eeuw voor Chr.) zag ziekte als een resultaat van een onjuiste menging
van lichaamssappen. Zwarte gal zou bijv. overheersen bij sombere mensen, hetgeen soms in
relatie stond met agressie.
Galenus van Pergamon (2e eeuw na Chr.) beschreef het cholerisch type mens, bij wie het
gal overheerst en opvliegendheid kenmerkend is.
Lombroso (1876) beschreef een misdadiger als iemand die achtergebleven is in de
ontwikkeling van de mensheid. Geboren misdadigers hebben enorme jukbeenderen, brede
kaken, een weelderige haardos en naar buiten staande oren. Vaak tatoeages.
Kretschmer (1925) ontwikkelde een typologie van mensen op grond van hun lichaamsbouw:
asthenici hebben een magere ribbenkast, athletici zijn breedgebouwd, hebben een brede
borstkas, sterke benen en een gespierde buik; pycnici hebben ronde schouders, een breed
gezicht en korte handen. Daarnaast beschrijft hij nog een mengtype. Athletici zouden meer
dan de andere typen neigen naar delinquentie.
Sheldon (1949) omschreef ook een typologie, namelijk 1) endomorfe (ronde dikke vormen,
korte ledematen en smalle beenderen), 2) mesomorfe (atletisch, brede borstkas, polsen en
handen en is gespierd) en 3) ectomorfe (mager, breekbaar, smal beenderstelsel en
afhangende schouders). Het mesomorfe type zou een sterke neiging tot activiteit,
avontuurlijkheid, dominantie en agressie hebben.
Rond 1960: Extra Y-chromosoom zou agressief gedrag veroorzaken bij mannen
Jaren ‘70/’80: onderzoek naar biologische factoren in relatie tot delinquentie steeds meer
de sociale kant betrokken.
Empirisch onderzoek
Hersenen en antisociaal gedrag
Binnen het hersenonderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen functie en structuur. Met functie
wordt bedoeld datgene wat specifieke hersengebieden doen tijdens het uitvoeren van een bepaalde
taak, terwijl structuur verwijst naar de vorm, grootte of bouw van hersengebieden.
Uit onderzoek van Yang en Raine (2009) blijkt een verband tussen antisociaal gedrag en een
kleiner volume van bepaalde gebieden die zich aan de voorkant van de hersenen bevinden en
betrokken zijn bij cognitieve functies zoals impulsbeheersing en besluitvaardigheid. Kleiner
volume verminderde activiteit.
Swaab (2010) wijst ook op de invloed van de prefrontale cortex op agressief gedrag en morele
oordeelsvorming. Schade moeilijk leren van sociale en morele regels. Ook zou zowel een
verkleining als verminderde activiteit van de amygdala bij kinderen en volwassenen
gerelateerd zijn aan antisociaal gedrag (psychopaten hebben een gestoorde functie)
Crone en Dahl (2012) nuanceren dit standpunt. Zij stellen dat het een wijdverbreid idee is dat
de onrijpheid van de frontale corticale neurale symptomen risicovol gedrag en ander gevaarlijk
gedrag verklaart.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SFB98. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.