-Onder een redenering verstaan we een verzameling waarvan er één een conclusie is en de andere gebruikt
worden om die ene conclusie te verdedigen.
-In plaats van over beweringen kan men in bovenstaande definitie ook spreken over oordelen of proposities. De
beweringen die aangevoerd worden om een conclusie te verdedigen noemen we premissen of soms
argumenten.
-De premissen worden aangevoerd om de conclusie te verdedigen.
-Een redenering kent één verzameling premissen die gezamenlijk de conclusie ondersteunen.
-Het doel van redeneren is: het verdedigen van een conclusie. Dit betekent dat we in de redenering de waarheid
of aanvaardbaarheid van de conclusie aannemelijk proberen te maken. Met de waarheid van een bewering
bedoelen we dat de bewering klopt met de werkelijkheid. -De discipline die zich bezig houdt met
dat gelijk krijgen, staat bekend als de retorica: de kunst van het goed en overtuigend spreken en argumenteren.
-Het publiek hoort de conclusie van een redenering te aanvaarden wanneer 1. Ware premissen aangevoerd
worden en 2. De conclusie uit de premissen volgt, oftewel de redenering geldig is. -Hieruit
blijkt dat we twee beoordelingsdimensies kunnen onderscheiden voor het evalueren van redeneringen: de
waarheid of aanvaardbaarheid van de premissen en de geldigheid van de redenering.
-Als aan beide voorwaarden voldaan is – de premissen zijn waar en de redenering is geldig – dan spreken we van
een deugdelijke redenering.
-Alleen als een redenering deugdelijk is, is de conclusie aangetoond.
-Met de twee beoordelingsdimensies corresponderen twee soorten kritiek die je op een redenering kunt hebben.
-Je kunt om te beginnen bestrijden dat de premissen waar zijn. Dan lever je externe kritiek. Om het simpel voor
te stellen: je let dan verder niet op de redenering, maar bestrijdt dat de premissen overeenkomen met de
werkelijkheid: jij gaat ervan uit dat rechters feilbaar zijn, maar dat zijn ze helemaal niet.
-Je kunt op de tweede plaats ook bestrijden dat de conclusie uit de premissen volgt. Dan lever je interne kritiek.
Je kijkt dan niet naar de werkelijkheid buiten de redenering, maar je consentreet je op de interne relatie tussen
premissen en conclusie.
-De kritiek komt er dan op neer dat je zegt: of de premissen nu wel of niet waar zijn doet er niet toe want de
conclusie is hoe dan ook niet uit de premissen af te leiden.
-geldigheid en ongeldigheid eigenschappen van redeneringen en waarheid en onwaarheid eigenschappen van
beweringen. -Als er
meerdere argumenten zijn die een bewering ondersteunen kunnen die argumenten ook afhankelijk van elkaar
zijn, in de zin dat ze elkaar nodig hebben om de conclusie te rechtvaardigen. Als in deze zin argumenten
aangevoerd worden, die pas in onderlinge samenhang en bij elkaar genomen de conclusie rechtvaardigen, dan
spreken we van nevenschikkende argumentatie. Bijvoorbeeld: P1- Als u zich beledigend uitlaat over een
groep mensen wegens hun ras, wordt u gestraft. P2- U laat zich beledigend uit over een groep mensen wegens
hun ras C- U wordt gestraft.- Om de argumentatie in het laatst gegeven voorbeeld onderuit te halen, zou het
dus voldoende zijn om aannemelijk te maken dat P1 onwaar is: verdachte heeft niet een ander van het leven
beroofd. Maar het zou ook voldoende zijn om aan te tonen dat de bewering P2 in strijd is met de feiten: hij heeft
het niet opzettelijk gedaan.
-Bestrijd je zowel P1 en P2, dan resulteert een meervoudige argumentatie.
- Wil je een meervoudige argumentatie bestrijden, dan zul je dat men een nevenschikkende argumentatie
moeten doen. Je zult alle voor de conclusie aangevoerde argumenten moeten ontkrachten.
-Wie meervoudig argumenteert gebruikt verschillende (groepen) premissen die allemaal op zichzelf de conclusie
onderbouwen. Gegeven de geldigheid van deze verschillende redeneringen moet men, om de conclusie met
succes te bestrijden, de premissen van al die redeneringen aanvallen.
-Een meervoudige argumentatie vereist een nevenschikkende tegenaanval. Wie nevenschikkend argumenteert
gebruikt 2 of meer premissen die gezamenlijk de conclusie onderbouwen.
-Om de conclusie succes te bestrijden kan men volstaan met het onderuithalen van één van die premissen. Wie
in dit geval al de verschillende premissen bestrijdt redeneert meervoudig. Tegen een nevenschikkende
argumentatie volstaat een enkelvoudige argumentatie maar kan ook een meervoudige tegenaanval ingezet
worden.-Een Aristotelisch (of klassiek) syllogisme is een redenering die bestaat uit twee premissen – de maior
(P1) en de minor (P2) – en een conclusie (C) .
Dus: P1: Alle misdrijven zijn delicten. P2: Alle handel met vrouwen is een misdrijf. C: Alle handel met vrouwen is
een delict.
- Aristotelische syllogismen worden gekenmerkt door een aantal eigenschappen:
*ieder syllogisme bevat drie proposities*iedere propositie bevat twee termen*iedere term komt in totaal twee
maal voor in het syllogisme: er zijn dus 3 verschillende termen.
-De proposities waaruit een Aristotelisch syllogisme is opgebouwd bevatten altijd twee termen, niet meer en
niet minder: een subject (S) en een predikaat (P). de termen worden verbonden door een koppelwerkwoord (is of
zijn). Bijvoorbeeld: sommige mensen (S) zijn lang (P), alle studenten (S) zijn arm (P).
-Aldus ontstaan binnen de Aristotelische logica 4 verschillende soorten proposities:
*Algemeen bevestigende proposities: alle mensen zijn sterfelijk
dit wil zeggen: alle leden van de verzameling mensen zijn ook lid van de verzameling sterfelijke.
*Particulier bevestigende proposities: sommige Grieken zijn Atheners
dit wil zeggen: sommige leden (minstens één) van de verzameling Grieken zijn ook lid van de verzameling
, Atheners.
*Algemeen ontkennende proposities: geen mens is een vis
dit wil zeggen: geen enkel lid van de verzameling mensen is ook lid van de verzameling vissen.
*Particulier ontkennende proposities: sommige juristen zijn geen rechter
dit wil zeggen: sommige leden (minstens één) van de verzameling juristen zijn geen lid van de verzameling
rechters.-Het syllogisme heeft drie proposities en iedere propositie heeft twee termen. Dat betekent in totaal 6
termen.
-Maar omdat iedere term op 2 plaatsen in het syllogisme voorkomt zijn er drie verschillende termen: de grote
term, de kleine term en de middenterm.
-Het subject van de conclusie noemt men de kleine term, het predikaat van de conclusie is de grote term. De
premisse die de grote term bevat wordt maior genoemd, de premisse die de kleine term bevat wordt minor
genoemd. De middenterm komen we in zowel maior als minor tegen: zij maakt het mogelijk in de conclusie een
relatie tussen kleine term en grote term te leggen.
Bijvoorbeeld: P1- Alle misdrijven zijn delicten P2- Alle handel met vrouwen is een misdrijf C- Alle handel met
vrouwen is een delict.
In dit syllogisme is handel met vrouwen het subject van de conclusie en dus de kleine term. Delict is het
predikaat van de conclusie en dus de grote term. Misdrijven is de middenterm. P1 bevat de grote term en is dus
de maior, P2 bevat de kleine term en is dus de minor.
-Termen worden ofwel gedistribueerd ofwel ongedistribueerd gebruikt.
-Een term wordt gedistribueerd gebruikt, wanneer zij gebruikt wordt om iets te zeggen over alle leden van de
door die term aangeduide klasse. Neem de algemeen bevestigende propositie: alle juristen zijn academici. De
term juristen wordt hier gedistribueerd gebruikt: in de propositie wordt iets beweerd over alle juristen. De term
academici daarentegen wordt hier ongedistribueerd gebruikt: er wordt in de propositie niet verwezen naar alle
academici, maar alleen naar die academici die ook jurist zijn.
-We zetten de distributie even in schema:
Subject Predicaat
Algemeen bevestigende propositie gedistribueerd ongedistribueerd
Particulier bevestigende propositie ongedistribueerdongedistribueerd
Algemeen ontkennende propositie gedistribueerd gedistribueerd
Particulier ontkennende propositie ongedistribueerd gedistribueerd
-Hoe kunnen we nu vaststellen of een syllogisme geldig of ongeldig is? Hierboven hebben we al kennis gemaakt
met één mogelijk methode. We kunnen de termen vervangen door lege plaatsen en vervolgens proberen een
invulling van die lege plaatsen te vinden die ware premissen oplevert, maar een onware conclusie. Lukt dat, dan
is het syllogisme ongeldig. Lukt dat niet, dan hebben we (vooralsnog) geen reden om het syllogisme als
ongeldig te beschouwen. Maar een definitief bewijs van de geldigheid van het syllogisme levert dit niet op.
-Regel 1: Middenterm moet tenminste één maal gedistribueerd zijn:
Overigens moet daaraan toegevoegd worden dat de middenterm ook niet dubbelzinnig mag worden gebruikt. Is
dat wel het geval, dan is er strikt genomen ook geen sprake meer van een Aristotelisch syllogisme. We hebben
dan immers niet langer drie termen, maar vier: kleine term, grote term, middenterm in de eerste betekenis en
middenterm in de tweede betekenis.
Voorbeeld: P1: Alle katten zijn huisdieren P2: Alle vrouwen zijn katten C: Alle vrouwen zijn huisdieren
-Regel 2: In de conclusie mag een term niet gedistribueerd worden gebruikt, tenzij die term gedistribueerd was
gebruikt in één van de premissen.
-Regel 3: Als één der premissen ontkennend is, is de conclusie ontkennend; als beide premissen bevestigend
zijn is de conclusie bevestigend.
-Regel 4: Uit twee ontkennende premissen kan geen conclusie getrokken worden.
Voorbeeld:
P1: Geen overtreding is een misdrijf
P2: Iedere moord is een misdrijf
C: Geen moord is een overtreding.
De middenterm, misdrijf, is hier, zoals regel 1 voorschrijft, één keer gedistribueerd gebruikt, namelijk in de
maior. In de conclusie zijn beide termen gedistribueerd gebruikt, maar omdat zij dat allebei ook in de premissen
zijn staat ook regel 2 de geldigheid van de redenering niet in de weg.
-Een der premissen, ter weten de maior, is ontkennend, maar in overeenstemming met regel 3 is de conclusie
dat ook. Bovendien is de minor niet ontkennend, zodat ook regel 4 niet geschonden wordt. Aan al de vier regels
is bij dit syllogisme dus voldaan. Dat betekent dat dit syllogisme geldig is.
- Hypothetische propositie wordt ook wel een als.. dan… propositie genoemd. Een voorbeeld is de bewering: als
je hard werkt, dan word je rijk. Zo een propositie is opgebouwd uit twee proposities (je werkt hard en je wordt
rijk, verbonden door als… dan…
-In een hypothetische premisse als p dan q is p het antecedent en q het consequent.
-Wettelijke regels geven vaak de voorwaarden aan waaronder een bepaald rechtsgevolg intreedt en kunnen
daarom ook weergeven worden in de vorm van een als…dan…
-Propositie: als die en die omstandigheden zich voordoen, dan heeft dat dit rechtsgevolg.
-De beslissing van een rechter kan dan vervolgens gepresenteerd worden als een eenvoudige modus ponens.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ssnnoopp. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.09. You're not tied to anything after your purchase.