Inleiding Bestuursrecht is inderdaad een gecompliceerd vak, maar met deze uitgebreide en gegronde samenvatting heb je het zo onder de knie! 7,9 gehaald voor dit tentamen met deze samenvatting.
Lesweek 1
Michiels Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2 (niet 2.5 en 2.6)
Hoofdstuk 1
Bestuursrecht: bestuursrecht heeft betrekking op het openbaar bestuur, op hetgeen het openbaar
bestuur doet en op zijn relatie tot de burgers. Tot het openbaar bestuur behoren de besturen van
gemeenten, provincies, waterschappen, de ministeries en vele andere overheidsinstanties.
Wat het bestuursrecht regelt is samen te vatten in vijf hoofdvragen:
- Hoe is het bestuur georganiseerd?
- Welke bevoegdheden heeft het bestuur?
- Aan welke rechtsnormen heeft het bestuur zicht te houden?
- Hoe kan het bestuur er voor zorgen dat burgers zich aan de voor hen geldende rechtsnormen
houden?
- Welke juridische bescherming is er voor burgers tegen beslissingen en handelingen van het
openbaar bestuur?
Deze vijf hoofdvragen kunnen worden samengevat in vijf trefwoorden: organisatie, bevoegdheden,
normering, handhaving en rechtsbescherming.
Het bestuursrecht heeft betrekking op alle beleidsterreinen waarop het openbaar bestuur werkzaam
is. Voor veel onderdelen van het bestuursrecht, meestal bijzondere delen genoemd, bestaan aparte
namen die corresponderen met de afzonderlijke beleidsterreinen. -> omgevingsrecht,
huisvestigingsrecht, economisch/financieel bestuursrecht en sociale zekerheidsrecht.
Het bestuur handelt dus altijd in het kader van een of meer bijzondere delen van het bestuursrecht.
Algemeen deel van het bestuursrecht: hierbij behoren de centrale onderwerpen en leerstukken van
het bestuursrecht en waarop met name de Algemene wet bestuursrecht betrekking heeft.
Het algemeen belang van het bestuursrecht: het bestuursrecht dringt zo door in het leven van de
burgers, dat het zelfs betrekking kan hebben op handelingen die burgers in hun eigen woning
verrichten, omdat die handelingen effecten kunnen hebben op de omgeving.
Bijvoorbeeld: besluiten inzake huurtoeslagen, zorgtoeslagen en studiefinanciering.
Het gaat hierbij steeds om verzoeken en/of aanspraken van burgers en bedrijven jegens de overheid.
Het bestuursrecht bemoeit zich dus met veel facetten van het maatschappelijk leven. De
samenleving is daardoor in hoge mate gejuridiseerd. Regelmatig wordt de vraag gesteld of we
daarmee niet te ver zijn doorgeschoten, en wordt deregulering bepleit. Naast deregulering zijn er
ook initiatieven genomen om de rechtspraak doelmatiger te maken.
Nederlands bestuursrecht is verweven met Europees bestuursrecht, zowel met het EU-recht als met
de mensenrechtenverdragen.
,Hoofdstuk 2
Om de doelen van de rechtsstaat te bereiken, moet aan vier fundamentele eisen worden voldaan:
Wetmatigheid van bestuur, rechterlijke controle, evenwicht tussen de verschillende ‘machten’ en
eerbiediging van de grondrechten.
Legaliteitsvereiste: het bestuur heeft voor vele handelingen een grondslag nodig in een (formele)
wet, en het bestuur dient te handelen conform die wet wanneer het deze handelingen verricht.
De overheid mag dus burgers iets verbieden of gebieden, inclusief het afstaan van geld en goederen,
doch uitsluitend voor zover de wet dat uitdrukkelijk toestaat. Artikel 5:4 Awb
Specialiteitsvereiste: het bestuur mag slechts bij de uitvoering van een bepaalde wettelijke regeling
die belangen behartigen ter bescherming waarvan de betrokken regeling in het leven is geroepen.
Daarmee wordt het bestuur in de teugels gehouden en heeft de rechter een maatstaf waarmee hij
het bestuurlijke optreden kan toetsen. Het bestuur mag bij het gebruik van een bevoegdheid,
toegekend in een bepaalde wettelijke regeling, dus slechts het belang behartigen waarvoor die
regeling speciaal is vastgesteld.
Het bestuursrecht kent vele wetten, regelingen, voorschriften etc. die normen bevatten.
Beleidsregels bevatten normen die meestal het bestuursorgaan dat de regels opstelt, binden.
De meeste normen zijn echter gericht tot burgers, waaronder bedrijven en instellingen.
Bijvoorbeeld: absolute verboden, ontheffing, meldingsplichten en betalingsplichten.
Hiërarchische opbouw van het normenstelsel:
1- Verdragen/Secundair verdragsrecht (EVRM, EU-verdrag, EU-richtlijnen en verordeningen)
2- Statuut (verhouding tussen Nederland en de andere landen van het Koninkrijk)
3- Grondwet
4- Wetten in formele zin (awb en wabo)
5- Koninklijke besluiten die regels bevatten (zoals amvb’s)
6- Ministeriële regelingen (verordeningen)
7- Provinciale verordeningen
8- Gemeentelijke verordeningen en waterschapsverordeningen
9- beleidsregels
10- voorschriften/verplichtingen verbonden aan een beschikking
Een lagere regeling mag niet in strijd komen met een hogere regelgeving.
Een deel van het EU-recht werkt rechtstreeks, maar vele EU-richtlijnen werken niet rechtstreeks.
Een wet in formele zin mag niet in strijd zijn met de Grondwet (artikel 120 Gw).
De verordeningen zijn weten in materiële zin.
Beleidsregels zijn geen wettelijke regels en komen daarom onderaan te staan.
Men zegt ook wel dat het normenstelsel (verticaal) geleed is (omdat het uit meerdere onderdelen
bestaat). In de regel wordt dan het begrip (verticale) ‘gelede’ normstelling gehanteerd.
Iemand die een bouwwerk tot stand wil brengen (Wabo) moet hier rekening mee houden:
1- Wabo en Woningwet (wetten in formele zin)
2- Bor en Bouwbesluit 2012 (amvb’s)
3- Mor (ministeriële verordening)
4- Bouwverordening (gemeentelijke verordening)
5- Omgevingsvergunning (beschikking)
Het bouwwerk mag ook niet in strijd zijn met het bestemmingsplan (Wro).
, Lesweek 2
Hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6: paragraaf 6.3.2
Hoofdstuk 3
Het openbaar bestuur is een abstractie en maakt deel uit van de overheid.
Nederland wordt op allerlei niveaus bestuurd, deels door internationale organisaties en deels
nationaal op centraal niveau door de regering (gecontroleerd door het parlement) en op decentraal
niveau met name door gemeenten, provincies en waterschappen.
Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat: wat op lager niveau goed kan worden gedaan,
moet niet op hoger niveau worden gedaan. De wet laat daarom veel bevoegdheden over of kent ze
toe aan organen van provincies, gemeenten, etc.
Op elk niveau zijn er openbare lichamen.
Openbare lichamen: publieke gemeenschappen met een zekere democratische legitimatie.
De wet stelt openbare lichamen in en regelt hun taken en bevoegdheden.
Openbaar lichaam op centraal niveau: de staat, met ministeries (o.l.v. ministers) en zelfstandige
bestuursorganen (niet o.l.v. ministers).
Openbare lichamen op decentraal niveau: de provincies, de gemeenten, de waterschappen, de
Sociaal-Economische Raad , de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële
Beroepsorganisatie.
De openbare lichamen hierboven genoemd en andere openbare lichamen waaraan krachtens de Gw
verordenende bevoegdheid is verleend zijn publiekrechtelijke rechtspersonen (artikel 2:1 BW).
Geen normale rechtspersonen (zoals BV en NV), omdat de rechtspersoonlijkheid hier door de wet
wordt toegekend. De reden voor de wetgever om aan openbare lichamen rechtspersoonlijkheid toe
te kennen, is dat zij daardoor kunnen deelnemen aan het vermogensrechtelijke rechtsverkeer.
Zij kunnen dus een stuk grond verkopen en aannemers opdrachten geven, maar ze hebben geen
eigen vermogen.
Het bestuursorgaan is nooit civielrechtelijk aansprakelijk. De rechtspersoon waartoe het
bestuursorgaan behoort is aansprakelijk. Bijvoorbeeld bij een schadeclaim draait de gemeente op
voor de kosten, niet het college van B&W of de gemeentesecretaris.
Ambten/bestuursorganen van openbare lichamen:
- Rijk (de Staat): regering en ministers.
- Gemeenten: gemeenteraad, burgemeester en het college van B&W.
- Provincies: Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning.
Taken: oefenen bevoegdheden uit t.o.v. burgers en bedrijven die op het grond gebied bevinden van
dat openbaar lichaam.
Het openbaar lichaam voert zelf niet de taken uit, maar de bestuursorganen doen dat.
Bestuursorgaan (artikel 1:1 Awb):
- A-organen: organen van een publiekrechtelijke rechtspersoon. Bijvoorbeeld burgemeester of
het college van de Gedeputeerde Staten.
- B-organen: zij maken geen deel uit van een publiekrechtelijk rechtspersoon, maar hebben
wel een publiekrechtelijke bevoegdheid toegekregen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Chris26. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.31. You're not tied to anything after your purchase.