Een duidelijke samenvatting van alle hoorcolleges van het vak Introductie Maatschappijwetenschappen. De belangrijkste begrippen en theorieën worden besproken die nodig zijn bij het succesvol afsluiten van het vak. Succes met studeren! :)
Sociologie = gaat over de mens in zijn/haar context. In de samenleving waarin hij/zij leeft.
Het is een wetenschap die zich richt op hoe mensen vormgeven aan hun leven. Er worden
vragen gesteld over hoe mensen met elkaar samenleven, welke invloed mensen op elkaar
hebben en hoe de omgeving mogelijkheden biedt en beperkingen geeft. Het richt zich op
individuen en hun interacties (microdynamics)en hoe die beïnvloed worden door de context
waarin zij zich begeven en de keuzevrijheid (agency) die individuen daarbinnen gebruiken.
LEERDOELEN:
- Het verwerven van kennis met betrekking tot centrale theorieën en concepten in de
sociologie ten aanzien van maatschappelijke problemen, processen, structuren en
instituties.
- Het verwerven van kennis van de geschiedenis van de sociologie als
wetenschapsgebied, in het bijzonder de ontwikkeling in theorie.
- Het kunnen analyseren van actuele maatschappelijke vraagstukken aan de hand van
relevante, centrale sociologische theorieën en concepten.
- Het kunnen toepassen van centrale sociologische theorieën en concepten op
concrete sociale problematiek.
- Het leidinggeven aan en begeleiden van een werkgroep bijeenkomst
(moderatorschap) over een actueel maatschappelijk vraagstuk.
Sociologie komt voort uit het denken van Comte (1798-1857). Het is een samenvoeging van
de woorden Socius (=medemens) en logos (=leer). Dit is een best gekke combinatie want
socius is Latijn en logos is Grieks. Hij stelde een theorie samen genaamd het positivisme wat
stelt dat de werkelijkheid moet geobserveerd worden en aan de hand daarvan kunnen er
uitspraken gedaan worden over de maatschappij. De regels van de natuurwetenschappen
zijn hierbij heel belangrijk. Er zijn bepaalde regelmatigheden en wetten die ons een begrip
doen geven over hoe wij de maatschappij vormgeven. Het uitgangspunt is dus het
waarnemen empirisme. Dit maakt de wetenschap dan ook objectief.
De verlichting was voor deze wetenschap het keerpunt. De ratio kwam in deze periode
centraal te staan. Er kwam ruimte voor ontwikkeling en vooruitgang wat zorgde voor
emancipatie. Het wetenschappelijke heeft als uitgangspunt het waarnemen. Dit is
tegenstrijdig met geloof, omdat dit veel zegt over de dingen die niet waarneembaar zijn.
Voordat sociologie opkwam werd het denken over de samenleving vooral beschreven door
filosofen.
Wetmatigheden W Naarmate er meer in de publieke gezondheidszorg wordt
geïnversteerd, is de levensverwachting van mensen hoger.
Condities C In rijke landen wordt er meer in de publieke gezondheidszorg
geïnvesteerd dan in arme landen.
Explanandum E In rijke landen is de levensverwachting hoger dan in arme landen
Dit schema geeft geen verklaring, maar geeft wel een associatie weer tussen
verschillende factoren. Het helpt om een algemene verwachting op te stellen. Aan de hand
van deze hypotheses worden theorieën onderzocht en opgesteld.
,Interpretatieve benadering = het onderwerp van sociale wetenschappen betreft de mens en
haar gedrag, wat niet te vangen is in wetten. Een sociaal wetenschapper verhoudt zich
anders tot zijn onderzoeksobject dan bijvoorbeeld een natuurwetenschapper. Het idee van
het positivisme wordt hier in twijfel getrokken.
Het positivisme en de interpretatieve benadering zijn de 2 dominante benaderingen die
elkaar deels aanvullen:
- Positivisme; de werkelijkheid kunnen we waarnemen en meten met indicatoren. Met
statistiek kunnen we de relaties tussen kenmerken vaststellen.
- Interpretatieve benadering; het verklaren van sociale fenomenen door het begrijpen
van de alledaagse gecontextualiseerde werkelijkheid.
De sociologische theorie is een verzameling van concepten en uitspraken over relaties
daartussen, waarmee de patronen en processen in de samenleving worden begrepen. Het
geeft een antwoord op wetenschappelijke vragen over empirische sociale fenomenen. Deze
blijven zich aanpassen doordat mensen vragen blijven stellen of dat het nog steeds aansluit
op de huidige tijdsgeest. Een theorie is dus altijd in ontwikkeling, waarmee het een
verzameling van kennis wordt. Hiermee stimuleert theorie ons om nieuwe vragen te stellen
en om een ander perspectief te nemen dan we gewoon zijn te doen.
HOORCOLLEGE 2
KARL MARX
Karl Marx behandelde vooral begrippen als ongelijkheid en verschillen tussen rijk en arm.
Binnen het tijdsbestek waarin hij leefde was de industriële revolutie in volle gang die zorgde
voor grote verschillen in de verdeling van de welvaart.
Denkers voorafgaand aan Marx:
- Hobbes (1588-1679); mensen zijn hebzuchtig en de een bezit meer dan de ander. De
mens is in staat om geweld te gebruiken om nieuwe/betere middelen te verkrijgen.
- Locke (1632-1704); positiever mensbeeld. Rationeel eigenbelang zal een positieve
uitwerking hebben op het individueel welzijn en op de samenleving als geheel.
- Smith (1723-1790); econoom die schreef over ongelijkheid en welvaart. Volgens hem
neemt de welvaart toe als er een vrije markt is. In landen met meer welvaart zal de
maatschappij beter functioneren op maatschappelijk, maar ook individueel niveau.
Marx legt echter de nadruk op ongelijkheid. De welvaart neemt wellicht toe, maar niet in
gelijke mate voor iedereen. Sterker nog: het daalt voor de arbeidersklasse.
Historisch materialisme = veranderingen in de wijze waarop in het bestaan wordt voorzien,
verklaren in de loop van de geschiedenis. Hoe voorzien wij in ons bestaan?
Marx stelde dat er een groeiende ongelijkheid was tussen de armen en rijken als gevolg van
het kapitalisme. Hij maakt onderscheid tussen de kapitaalbezitters (de bourgeoisie), die de
productiemiddelen bezitten en winst maken als doel hebben, en de arbeidskrachten die de
goederen en diensten produceren, maar krijgen slecht betaald. De laatste groep vormt het
proletariaat en worden uitgebuit. Volgens sommigen wordt dit proces de wet van de
, kapitalistische accumulatie genoemd. De rijken worden rijker terwijl de armen armer
worden.
De kapitaalbezitters betalen hun arbeidskrachten zo weinig omdat het systeem maakt dat ze
uit zijn op zo hoog mogelijke winsten. Door de productiekosten zo laag mogelijk te helpen
bereiken ze hogere winst. Door de salarissen laag te houden kunnen deze kosten makkelijk
laag worden gehouden. Ze kunnen zelfs dwang uitoefenen door de arbeidskrachten te
vervangen voor arbeiders die zelfs minder accepteren, of in de toekomst door machines (of
robots).
Hij veronderstelde echter dat de arbeiders niet voor altijd makke schapen bleven, en in
opstand zouden komen via de revolutie. Dit was volgens hem de enige manier. De bevolking
zou in zijn geheel de productiemiddelen bezitten, en niet meer 1 klasse. Er zou geen
dialectische strijd meer zijn, waarin de macht steeds van de ene groep naar de andere groep
gaat. Er zou een systeem ontstaan wat gelijkheid garandeert.
Het is niet zo dat Marx tegen werken is, maar hij is wel tegen de manier waarop er in het
kapitalistische systeem vorm aan wordt gegeven. Werk was louter een gebruikerswaarde
van het kapitalisme. Het was een commodificatie van het werk, waarin alleen de geldwaarde
belangrijk was. Kapitaalbezitters betalen lonen (ruilwaarde van arbeid), maar de gebruik-
waarde is hoger. Het verschil daartussen is de ‘surplus-waarde’ welke de winsten van de
kapitaalbezitters vormen. Een vrije markt is echter niet mogelijk, omdat binnen het
kapitalisme arbeiders altijd uitgebuit worden. Dit maakt de vrije markt een illusie.
Volgens Marx reduceert de arbeidsdeling het individu tot gebruikerswaarde in het
kapitalistische systeem. Dit systeem zou leiden tot een grote mate van vervreemding van het
product dat gemaakt wordt, het productieproces, menselijke essentie (creativiteit en hoger
bewustzijn) en elkaar (leven om te werken).
Waarom zijn de voorspellingen van Marx en Engels nauwelijks uitgekomen?
Het onderwijs is in grote mate verbeterd en de rol van scholing is veranderd. De
hooggeschoolde arbeiders zijn niet makkelijk te vervangen vanwege hun scholing, waardoor
de werkgever minder dwang kon uitoefenen.
Ook ontstond er een groeiende middenklasse en een groeiende opwaartse mobiliteit, wat
betekend dat er mogelijkheden zijn om door te blijven ontwikkelen en meer te gaan
verdienen dan je ouders. De arbeiders voelde hierdoor minder onvrede omdat ze
mogelijkheden zagen. Ook konden arbeiders medeaandeelhouders worden, waardoor ze
meer aan de gemaakte winst hadden.
Daarnaast ontstond er aan het begin van de 20ste eeuw een bewustwording van de
arbeidersklasse. Dit vochten zij echter niet aan met geweld, maar op een politieke en
vreedzame wijze met de hulp van vakbonden en politieke partijen. Er werd zelfs een
algemeen stemrecht afgedwongen waardoor iedereen een stem kreeg.
Volgens Marx was er ongelijkheid tussen arbeiders en kapitaalbezitters, maar tegenwoordig
wordt er echter vaker gesproken over het verschil tussen de rijkste 10% en de armste 10%.
Dit is natuurlijk maar 1 verschil, want er zijn er nog veel meer zoals tussen mannen en
vrouwen en mensen met en zonder migratieachtergrond. Je kunt ook ongelijkheid kijken
met betrekking tot verschillende factoren. Een voorbeeld is inkomen, maar het kan ook gaan
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller irisjoosten2. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $16.75. You're not tied to anything after your purchase.