Samengevat de hoofdstukken die je moet kennen voor het tentamen van Politiek & Recht, tweedejaarsvak aan de Hogeschool Utrecht voor studenten Journalistiek.
Samenvatting Recht een Inleiding, Meijer paragraaf 2.6
In een staat die rechtsstaat wil zijn, moeten fundamentele mensenrechten worden
geëerbiedigd: het recht op leven, vrijheid, lichamelijke integriteit, vrijheid van
meningsuiting enzovoorts. Het gaat daarbij om rechten waaromtrent wordt verdedigd dat
deze de mens ‘van nature’ toekomen. Dergelijke rechten zijn vastgelegd in belangrijke
historische documenten, waarvan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens
(UVRM) de meest recente is. Deze werd in 1948 afgekondigd als ‘common standard of
achievement’ door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN). Hoewel de
UVRM juridisch gezien zeker gewicht heeft, gaat het strikt genomen om een
gemeenschappelijk streven om te voldoen aan een voorgestelde standaard. Burgers
krijgen, juridisch gezien, sterkere aanspraken als mensenrechten worden verankerd in
het positieve recht. Als dat gebeurt via de Grondwet en internationale verdragen, kan
van grondrechten worden gesproken. Grondrechten worden vaak onderscheiden in
klassieke (of liberale) en sociale grondrechten. Bij verdere beschrijving van grondrechten
in deze paragraaf beperken wij ons tot de grondrechten die te vinden zijn in hoofdstuk 1
van de Grondwet.
Klassieke grondrechten
De filosofie achter de klassieke grondrechten steunt op de veronderstelling er naar de
mens gekeken kan worden als naar de ‘bezitter’ van een aantal onvervreemdbare
rechten. Aan alle mensen komen – op grond van hun mensheid – rechten toe. De
veronderstelling is dus dat mensen rechten hebben, onafhankelijk van de vraag of de
staat die rechten toekent. Een goede staat, een rechtsstaat, moet die als het ware als
bestaande rechten eerbiedigen. Klassieke of liberale grondrechten beogen burgers een
staatsvrije sfeer te garanderen, een terrein waarop de overheid zich niet mag begeven.
Ook mag de overheid geen beperkingen opleggen aan het recht om deel te nemen aan
het maatschappelijke en politieke leven. Voor Nederland is de vrijheid van onderwijs,
historisch gezien, een beladen onderwerp. Waar het eerder ging om de verhouding
tussen christelijk en openbaar onderwijs, geldt nu dat deze vrijheid een rol speelt met
betrekking tot de gang van zaken op islamitische scholen.
Sociale grondrechten
Naast de klassieke grondrechten zijn er sociale grondrechten gekomen. Deze vormen een
aanvulling op de hiervoor gegeven ideologie. De klassieke grondrechten werden door
sommige critici in verband gebracht met de liberale kapitalistische staat, die niet alleen
vrijheid en rechten bracht voor het individu, maar ook armoede en gebrek voor grote
delen van de bevolking. Ook onder degenen die het liberale kapitalisme ondersteunden,
groeide het besef dat het niet opgaat te spreken over allerlei rechten die mensen zouden
hebben als hun feitelijke levensomstandigheden het onmogelijk maken deze effect te
geven.
Wat heb je aan vrijheid in een bestaan vol nood? President Roosevelt vond dat Amerika
zich in de Tweede Wereldoorlog terecht had ingezet voor de vrijheid. Maar vrijheid zag hij
wel als een ‘freedom of speech’. Vooral in ‘freedom from fear’ klinkt iets nieuws. Om deze
laatste te verwerpen, wordt namelijk een beroep op de staat gedaan. De staat wordt
daarbij geacht een taak te hebben. Ze dient voorwaarden te scheppen voor een
menswaardig bestaan. De sociale grondrechten vergen dus juist overheidsbemoeienis.
Ze zijn geformuleerd in zorgverplichtingen. Zo stelt artikel 20 uit de Grondwet: “De
bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der
overheid’.
,Horizontale en verticale werking van de grondrechten
Grondrechten hebben primair hun werking in de relatie tussen burgers en de overheid.
Dat is een verticale relatie. De overheid mag de rechten van burgers niet aantasten
(klassieke grondrechten) óf moet voorwaarden scheppen die nodig worden geacht voor
een menswaardig bestaan (sociale grondrechten). Het is algemeen aanvaard dat
grondrechten op verticaal vlak in acht genomen behoren te worden.
Ingewikkelder is dat ten aanzien van de horizontale relatie. Dan gaat het om burgers die
met andere burgers te maken hebben of met een rechtspersoon (BV, stichting). Mag het
bestuur van een christelijke school nu wel of niet een onderwijzer ontslaan op basis van
diens homoseksuele gedragingen? Anders gezegd: hebben grondrechten ook horizontale
werking? In beginsel is dat het geval, maar de problematiek is te complex om een
horizontale toepassing wettelijk te regelen. Per recht moet worden bekeken, met name
door de rechter, of een grondrecht zich leent voor toepassing tussen burgers onderling.
Botsing van grondrechten
Grondrechten zijn niet van de aard dat ze zonder meer kunnen worden toegepast. Vaak
moet er worden gewikt en gewogen, vooral als er conflicterende grondrechten in het
geding zijn. Zo moest de rechter ooit in kort geding beslissen over een geschil dat door
het COC was aangespannen tegen Simonis, de aardsbisschop van Utrecht. De
Nederlandse Vereniging tot Integratie van Homoseksualiteit wilde dat de rechter de
kardinaal zou verbieden zich beledigend uit te laten over homoseksualiteit. De president
moest de artikelen 1 (discriminatieverbod) en 6 (godsdienstvrijheid) tegen elkaar
afwegen. In dit geval oordeelde hij dat de godsdienstvrijheid zwaarder moest wegen.
Beperking van grondrechten
Grondrechten gelden in de meeste gevallen niet absoluut. Ze kunnen worden beperkt.
Die beperkingen kunnen worden vastgelegd in competentievoorschriften en doelcriteria.
Competentievoorschriften gaan over de vraag welk orgaan de beperkingen mag
aanbrengen. Als er in de grondwettelijke grondrechten wordt gesproken over ‘wet’
betekent dit bijna altijd ‘wet in formele zin’. Daarmee wordt een wet bedoeld die tot
stand komt op centraal niveau, door de samenwerking van regering en Eerste en Tweede
Kamer, het hoogste wetgevende orgaan. Soms mogen echter, als de Grondwet delegatie
toestaat, ook lagere wetgevende organen beperkingen aanbrengen. Dit is het geval als
de Grondwet de formule ‘bij krachtens de wet' gebruikt. Hetzelfde geldt als er staat ‘de
wet regelt’.
Naast de vermelding welk orgaan bevoegd is beperkingen aan te brengen, is soms ook
nog aangegeven om welk doel het daarbij moet gaan, het doelcriteria. De betekenis
hiervan is, dat beperkingen alleen aangebracht mogen worden met het oog op de
genoemde doelen. In artikel 8 van de Grondwet wordt in dit verband ‘de openbare orde’
genoemd. Het recht tot vereniging kan worden beperkt door de wet (in formele zin),
maar alleen als de openbare orde in geding is.
Algemene wet gelijke behandeling
Omdat de wetgever bij beslissingen waarbij grondrechten in het geding zijn de gelijke
behandeling wilde bevorderen, is in 1994 de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)
in werking getreden. Daarin is geprobeerd vast te leggen wanneer ongelijke behandeling
niet en wanneer wel is toegestaan. De commissie gelijke behandeling oordeelt op basis
van de in artikel 1 genoemde gronden, zoals godsdienst, ras, geslacht en
levensovertuiging, en waakt niet alleen tegen direct, maar ook tegen indirect
onderscheid.
, Met direct onderscheid wordt bedoeld dat er rechtstreeks een ongeoorloofd onderscheid
wordt gemaakt op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden. Als een
vrouwelijke advocaat weigert een cliënt juridische bijstand te verlenen, om de reden dat
hij man is, maakt zij daarmee een ongeoorloofd direct onderscheid naar geslacht.
Indirect onderscheid wil zeggen dat er een op zichzelf neutrale eis wordt gesteld, die bij
nadere beschouwing toch een onderscheid op een van de verboden gronden tot gevolg
heeft. Zo wordt door beleid dat cursisten hun hoofddeksel moeten afnemen tijdens de les
een indirect onderscheid gemaakt op grond van godsdienst, nu dit beleid betekent dat de
leerling haar islamitische geloofsovertuiging niet kan uitoefenen.
Samenvatting Recht een Inleiding, Meijer paragraaf 3.1 tot 3.4
Waar mensen samenkomen en samenleven, ontstaan opvattingen over gewenst gedrag.
Die opvattingen kunnen worden geconcretiseerd in normen of regels. Normen bepalen
hoe mensen zich behoren te gedragen ten opzichte van wat ze van elkaar mogen
verwachten. In een samenleving als de onze kunnen drie soorten normen worden
onderscheiden: fatsoennormen, morele normen en rechtsnormen.
Fatsoennormen doen zich voor wanneer iemand bijvoorbeeld wordt geacht bepaalde
tafelmanieren aan te houden. Soms word je er mee opgevoed, soms leer je ze van
anderen
Morele normen verschillen van fatsoennormen door een meer fundamenteel
karakter. Het gaat om opvattingen over gedrag die wezenlijk worden geacht voor de
kwaliteit van het menselijk welzijn en de kwaliteit van de samenleving. Zo kunnen
mensen bijvoorbeeld menen dat euthanasie niet toelaatbaar is omdat het in strijd is met
de norm ‘zij zult niet doden’. Anderen kunnen zich op het standpunt stellen dat de hier
bedoelde normen niet van toepassing is bij euthanasie en dat het juist tot het wezen van
het mens-zijn behoort om zelf beslissingen te kunnen nemen, ook als het gaat om
sterven. Morele normen moeten begrepen worden binnen het bredere kader van een
levensbeschouwing.
Rechtsnormen kunnen samenvallen met morele normen. Rechtsnormen sluiten dan
harmonieus aan bij morele normen. Rechtsnormen komen vaak overeen met wat de
meerderheid wenselijk acht. De politiek zorgt dan voor de verbinding tussen moraal en
recht. In wetten klinkt ‘de wil van de meerderheid’ door, maar ook in die rechtsnormen
waarmee de rechter ‘nieuw’ recht vormt. Morele normen en rechtsnormen kunnen ook
uiteenlopen. Vooral individuen die deel uitmaken van maatschappelijk minderheden
kunnen te maken krijgen met rechtsnormen die botsen met hun morele normen.
Kenmerkend voor rechtsnormen is dat deze door of via de staat beschermd kunnen
worden. Dat gebeurt door de staat als deze bijvoorbeeld mogelijkheden van het
strafrecht benut; via de staat als burgers gebruikmaken van de mogelijkheden van het
burgerlijk recht.
3.3 Rechtsbronnen
Wie met het recht moet werken, moet weten waar rechtsnormen kunnen worden
gevonden. Als een rechter bijvoorbeeld een geschil moet oplossen, moet hij dat doen
met behulp van rechtsnormen. Hij moet deze dus kunnen onderscheiden van
fatsoennormen en morele normen. Onder juristen en in de samenleving is de overtuiging
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller El_Statistico. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.