Dit document bevat uitgebreide lesnotities/ de te kennen leerstof van de twaalf besproken topics van het Vennootschapsrecht.
Besproken topics:
- Vennootschapsrecht 2020
- De vennootschap in het ondernemingslandschap
- Constitutieve vereisten van de vennootschap
- Personenvennootschappen
...
Topic 1: Vennootschapsrecht 2020
Slide 1: Inleiding over de wijziging van het Wetboek van Vennootschappen. We gaan nagaan wat de
beweegreden was om dit te gaan hervormen en we gaan ook de structuur onder de loep nemen.
Daarnaast bekijken we ook de overgangsregels bekijken.
Slide 2: Inhoudstafel van topic 1. In deze topic gaan we op sommige slides minder op in, omdat ze
verder in de lessenreeks terugkomen. Wanneer we aan dat deel zijn, dien je naar deze slides terug te
kijken.
Slide 3: Ons vennootschapsrecht miste aantrekkingskracht.
De eerste vaststelling is dat het vennootschapskracht aantrekkingskracht mist. Aantrekkingskracht
missen, is eigenaardig aangezien het een wetboek is van 1999. Twintig jaar later gaan aanpassen,
waarom?
Dit heeft allemaal te maken met de ambitie die er in 2019 is met de invoering van het Wetboek van
Vennootschappen. Het WVV had niet de ambitie om het Belgisch vennootschapsrecht te gaan
wijzigingen, het had niet de ambitie om aan de steunpilaren van het vennootschapsrecht iets te gaan
wijzigen. Men had de ambitie om het bestaande vennootschapsrecht logischer en beter te gaan
structureren in een samenhangend wetboek. Een fundamentele wijziging om het te laten aansluiten
aan het hedendaagse ondernemingsleven was niet de ambitie. Men wilde gewoon de diverse
bepalingen samenbrengen in een logisch wetboek, maar aan de fundamenten kon en moest er niet
geraakt worden. Dit kan daarom het gevoel geven dat een wetboek van 20 jaar oud niet meer aansluit
bij het moderne verenigingsleven.
Wat was er mis?
- Er stonden verouderde bepalingen in. Bijvoorbeeld het leeuwenbeding. Wanneer je
deelneemt aan een vennootschap, je met zen allen (aandeelhouders en vennoten) een
gemeenschappelijk belang moeten hebben (winst maken). Als er één van de vennoten zich als
een ‘leeuw’ gedraagt (gulzig), die zal de volledige winst voor zichzelf opeisen. Het
leeuwenbeding is een beding dat zegt, wanneer een vennoot of aandeelhouder de volledige
winst naar zich toetrekt ten kosten van zijn medeaandeelhouders of vennoten, dan heb je een
leeuwenbeding. En een leeuwenbeding is strijdig met de openbare orde en is absoluut nietig.
Zo’n bepaling wordt als niet geschreven gehouden. Deze bepaling geldt nog steeds in het WVV.
Maar wat is dan wel afgeschaft?
Dat was de tegenkant van de medaille. Het leeuwenbeding heeft twee kanten, enerzijds het
bovenstaande geschreven en anderzijds dat een vennoot of aandeelhouder wordt vrijgesteld
van het delen in de verliezen. Ook dit werd als een leeuwenbeding beschouwd. Dit was
belemmerend voor de praktijk en werd algemeen beschouwd als niet meer van deze tijd en
werd afgeschaft.
- Een aantal bepaling waren niet aangepast en waren te zwaar, onaangepaste bepalingen. Eén
van deze bepalingen zullen we zien bij de bespreking van de algemene vergadering. Er zijn drie
soorten algemene vergaderingen, namelijk de jaarvergadering, de buitengewone algemene
vergadering en de bijzondere algemene vergadering. Er is een bijzondere algemene
vergadering waarvoor de wetgever aandacht heeft en dat is die van artikel 556 W. Venn. Deze
bepaling was eigenlijk geschreven voor genoteerde vennootschappen, maar die in tekst
uitgebreid werd tot alle naamloze vennootschappen en daardoor te zwaar. En vandaar dat
, men in het WVV die bepaling heeft herleid naar haar bedoelde proporties, zijnde gelden voor
de genoteerde vennootschappen.
- Er was een soort wildgroei ontstaan aan vennootschapsvormen of -varianten. Het verschil dus
beide is, dat een vennootschapsvariant zich ent op een bestaande vennootschapsvorm. Zo
bijvoorbeeld had je binnen de BVBA, de gewone BVBA en de S-BVBA of starters-BVBA (een
BVBA dat met een verminderd kapitaal kon worden opgericht). Andere voorbeelden zijn: ESV,
LV (landbouwvennootschap het is een vorm en geen variant) en VSO (een variant).
- Het gevoel van overregulering. Er was een te grote overreguleringsdrang. Dit had te maken
met het feit dat de Belgische wetgever zich als de beste leerling van de Europese klas wilden
voordoen. Het vennootschapsrecht vindt in belangrijke maten zijn wortels in het Europese
recht. Het Europese vennootschapsrecht heeft vooral oog voor de NV. De Belgische wetgever
had de neiging om deze bepalingen die werden geschreven door Europa (voor bijvoorbeeld de
NV) deze ook te gaan toepassen op de BVBA. Er werden te zware regels toegepast op de BVBA.
- Het vennootschapsrecht was ook onoverzichtelijk. Een vennootschapsrecht met twee
snelheden. Enerzijds het vennootschapsrecht van toepassing op genoteerde vennootschappen
en anderzijds vennootschapsrecht van toepassing op niet-genoteerde vennootschappen.
Maar gaandeweg zijn er vennootschapsrechten met meerdere snelheden binnen ons recht
ontstaan, want men is verder gaan diversifiëren.
- Een aantal bepalingen waren te streng of te stroef. Bijvoorbeeld de afzetbaarheid van
bestuurders in de NV.
- Het was ook te complex. Vb. het complexe kapitaal toepassen op BVBA’ s of de regeling van
aandelen zonder stemrecht.
- Onsamenhangend.
Behoorlijk wat kritiek op het Wetboek van Vennootschappen, ondanks het nog maar 20 jaar oud is.
Slide 4: Ons vennootschapsrecht miste aantrekkingskracht (2).
Hoe was dat gekomen? Dit al zijn een tal van redenen waarom ons vennootschapsrecht niet meer
aangepast was.
- In België zijn NV en BVBA (besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) de meest
voorkomende vennootschapsvormen, zij waren concurrentieel als organisatievormen van
ondernemingen. Wanneer je een onderneming wil voeren, dan kan je dat doen door hetzij van
een eenmanszak of hetzij door een vennootschapsvorm. De NV structuur oorspronkelijk is
bedoeld om vorm te geven aan grote ondernemingen met veel aandeelhouders. Deze werd
ook al organisatievorm aangewend voor kleine ondernemingen met slechts een beperkt aantal
aandeelhouders. Omgekeerd dan, een BVBA geconcipieerd zijn voor kleine ondernemingen
met een beperkt aantal aandeelhouders. Maar desalniettemin dat van tijd tot tijd ook een
BVBA als vennootschapsvorm wordt gebruikt voor grote ondernemingen. Het onderscheid
tussen NV en BVBA speelde niet in ons recht.
- Een aantal van de Europese richtlijnen zijn gericht en zien toe op de NV. Bedoeld zijn op de NV
om grote ondernemingen te regelen. Maar in ons vennootschapsrecht werden NV’ s en BVBA’
s voor gelijksoortige ondernemingen gehanteerd als organisatievormen. Dus dacht de
Belgische wetgever als men enkel de richtlijnen zal gaan toepassen op de NV’ s, dan zal ik deze
zwaarder gaan belasten dan de BVBA’ s. Terwijl beide vennootschapsvormen concurrentieel
zijn. Dan vreest de wetgever dat men zal overstappen naar de BVBA’ s om zo aan dat zwaarder
Europees recht te ontsnappen. Dus om onderlinge concurrente te vermijden en om een vlucht
van de NV naar de BVBA te vermijden, dacht de Belgische wetgever om ook een Europees
recht te gaan implementeren voor de BVBA en ga het deels uitbreiden naar de CVBA.
, Het gevolg, waar men voor vreesde, dat men een toename kreeg van de CVBA. Omdat men
wou vluchten voor het zware Europese recht dat van toepassing werd gemaakt op de NV en
de BVBA.
België had de neiging om voor de strengste regels te kiezen. Men deed aan ‘goldplating’. Men
wil de beste zijn. Men gaat niet alleen de regels gaan toepassen op de vennootschapsvormen
waar Europa ze had geconcipieerd, maar ook voor andere vennootschapsvormen (BVBA en
CVBA). Dit was een strategie die helemaal anders was dan een strategie die werd gebruikt in
Nederland en het VK.
Een zwaar vennootschapsrecht in België.
- Er waren pogingen om te verspoelen om zo aan die zware regels van het Europees recht te
ontsnappen. België heeft zich willen aansluiten. Ook omdat meer een meer Belgische
ondernemers geneigd waren om via internet bijvoorbeeld Engelse limited te gaan oprichten.
België keek dat met lede ogen aan en willen ook iets doen om te gaan vereenvoudigen. Maar
er was zeker nog geen bedoeling om het gehele vennootschapsrecht te gaan vereenvoudigen.
En zo is dan het starters-BVBA tot stand gekomen. Deze had als bedoeling om de BVBA
vennootschapsvorm laagdrempelig te maken. Je kon al een S-BVBA oprichten met één
symbolische euro kapitaal. Maar alle andere zware verplichtingen bleven bestaan. Met andere
woorden heeft die S-BVBA heel weinig succes gehad.
- Proliferatie van vennootschapsvormen- en varianten met beperkt succes. We hadden de
neiging in België om ieder keer als er een bepaalde nood was, die nood de ledigen met een
nieuwe vennootschapsvorm of -variant in het leven te roepen. Met als gevolg een enorme
menukaart van vennootschapsvormen en -varianten.
- Voor het WVV heeft men als eens eerder geprobeerd om het vennootschapsrecht
fundamenteel te gaan hervormen. Men is hier mee begonnen in 1954. Commissie Moyersoen
werd in het leven is geroepen met als opdracht het vennootschapsrecht te hervormen, te
vereenvoudigen en op het ondernemingsleven af te stemmen. Deze poging hebben aanleiding
gegeven tot een nieuw product, een volledig nieuwe vennootschapswet gekend als het ‘Groot
Ontwerp’. Die tekst is nooit meer geweest dan een ontwerp. Het is nooit gestemd geraakt en
is nooit wet geworden.
- Talloze wijzigingen die niet steeds even doordacht waren. De S-BVBA is daar een goede
illustratie van.
Slide 5: Ons vennootschapsrecht miste aantrekkingskracht (3).
Waarom moet ons vennootschapsrecht aantrekkelijk zijn? Er is een bedoeling en het is noodzakelijk
dat het vennootschapsrecht aantrekkelijk is. En dat heeft allemaal te maken met de volgende evolutie:
Europa is zeer ambitieus geweest in het begin voor wat het vennootschapsrecht betreft. Eind jaren 60
hebben ze een volledig uitgewerkt statuut voor een Europese vennootschap in het leven geroepen.
Honderden artikelen zou voorzien in een vennootschapsvorm die uniewijd, in de volledige Europese
Unie van toepassing zou zijn. En van naaldje tot draadje tot het Europees recht geregeld zou zijn. Men
is meteen om de limieten en grote verschillen van de lidstaten gestoten. Namelijk op de wijze waarop
men naar het vennootschapsrecht kijkt en de wijze waarop men het wil organiseren.
- Europa was zeer ambitieus om een Europese vennootschapsvorm in het leven te roepen met
richtlijnen die zoveel mogelijk het vennootschapsrecht van de lidstaten wil harmoniseren.
Omdat een geharmoniseerd vennootschapsrecht zal bijdragen tot de diverse vrijheden. Want
die vrijheden worden belemmerd wanneer je naar een ander land gaat en daar een
vennootschapsvorm wil oprichten en je geconfronteerd wordt met andere regels.
, Dat is een rem op je vrije vestiging en het vrije verkeer. Het harmoniseren van het
vennootschapsrecht draagt bij tot het promoten van de diverse vrijheden. Dit was het idee.
Europa is te hard van stapel gelopen en heeft diverse richtlijnen in het leven geroepen, die ook
richtlijn zijn geworden tot ongeveer begin en midden jaren 80 tot er bij de lidstaten een
reguleringsmoeheid ontstaat en men recht op de limieten stuit. Deze moeheid zorgde ervoor
dat Europa niet meer via richtlijnen en verordening aan harmonisatie kon doen.
De top down-harmonisatie viel stiel. Maar ondertussen was er een andere beweging beginnen
ontstaan, een andere beweging die ook tot harmonisatie aanleiding gaf. Maar niet opgelegd
door Europa van bovenaf, maar groeiende vanuit de praktijk (bottom-up).
Die bottom-up harmonisatie werd mede aangemoedigd door het Europees Hof van Justitie.
Het Europees Hof van Justitie stelde zich vrij op ten aanzien van de mobiliteit van
vennootschappen. Een typisch voorbeeld is het Centros-arrest. Deze gaf aanleiding tot een
liberale mobiliteitsrechtspraak van het Europees Hof van Justitie. In Centros was het zo dat
men in Denemarken, om aan de strenge regels van de oprichting vennootschappen met
beperking van aansprakelijkheid te ontsnappen, een Engelse limited had opgericht (Denen had
dit opgericht). Waarna men dan, na de oprichting in Engeland, men met deze Engelse limited
naar Denemarken te komen. Ze stuiten op de Deense administratie die deze limited niet wou
erkennen. Met het idee van, het gaan oprichten van een vennootschap in Engeland om zo aan
de strenge regels te ontspannen en dan hier de vennootschap te voeren. Deze vlieger ging niet
op. Het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld dat dit wel perfect mogelijk is. Europa laat
toe dat een vennootschapsvorm die werd opgericht in de ene lidstaat, ook kan actief zijn in
een andere lidstaat. En die andere lidstaat de vennootschapsvorm moet toelaten, ondanks de
regels minder streng zijn.
Door dit principe, met eenvoudig opgerichte vennootschapsvormen in de ene lidstaat een
activiteit in de andere lidstaat mogelijk maakt, ontstaat er een drang vanbinnen de lidstaat om
maar zelf niet te streng te zijn en te gaan verspoelen in het vennootschapsrecht. Want anders
zal dat leiden tot een vlucht van ondernemers naar het buitenland. Je ziet dat door de liberale
mobiliteitsrechtspraak van het Europees Hof van een Justitie een competitie ontstaat tussen
de lidstaten naar een aantrekkelijk en soepeler vennootschapsrecht. Waarbij men soepel en
aantrekkelijk wil zijn voor eigen onderdanen (om te vermijden dat ze naar het buitenland
vluchten voor daar een onderneming op te richten), maar ook buitenlandse ondernemers. In
deze context is België niet aantrekkelijk door het vennootschapsrecht dat werd beschouwd als
te zwaar en verouderd. België was geen partij van de competitie. Het was dus hoogtijd dat er
iets moest veranderen.
- Vennootschapsrecht is een factor, ook voor buitenlanders, bij de keuze van een plaats van
oprichting van een onderneming. Voor het WVV stond hier bij België een rood kruisje.
- Aantal buitenlandse vennootschappen die actief zijn in België stijgt. Dit is ook een reden om
aantrekkelijk te zijn.
- Harmoniserende Europese initiatieven liepen spaak.
- Belgische vennootschappen hebben recht op een competitief vennootschapsrecht.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller isabomoens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $11.84. You're not tied to anything after your purchase.