macro economische ontwikkelingen en bedrijfsomgeving
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Haagse Hogeschool (HHS)
Ondernemerschap & Retail Management
Algemene Economie
All documents for this subject (2)
1
review
By: daveyknikker • 2 year ago
Seller
Follow
rvwill10
Reviews received
Content preview
Algemene
economie
,Inhoudsopgave
H1 Algemene economie en bedrijfsomgeving.................................................................................................2
1.1 Economisch handelen en algemene economie..............................................................................................2
1.2 Bedrijfsomgeving............................................................................................................................................3
H8 Inflatie...................................................................................................................................................... 5
8.1 Inflatie in Nederland.......................................................................................................................................5
8.2 Oorzaken van Inflatie.....................................................................................................................................6
8.3 Gevolgen van inflatie......................................................................................................................................7
H9 Conjunctuur en overheidsbeleid.............................................................................................................. 31
9.1 Conjunctuurverloop......................................................................................................................................31
9.3 Registratie en voorspelling van de conjunctuur...........................................................................................36
9.4 Conjunctuurbeleid........................................................................................................................................37
H12 Conjunctuur en ondernemingsbeleid..................................................................................................... 39
12.1 Conjunctuur en consumentenmarkt...........................................................................................................39
12.2 Conjunctuur en industriële markten...........................................................................................................41
12.3 Oorzaken van conjunctuurgevoeligheid.....................................................................................................42
12.4 Consequenties van conjunctuur.................................................................................................................43
12.5 Verminderen van conjunctuurgevoeligheid...............................................................................................44
H13 Invloed van macro-economische variabelen op ondernemingsbeleid.....................................................45
13.1 Invloed van macro-economische ontwikkelingen op ondernemingen en bedrijfstakken..........................45
13.2 Gebruik van macro-economische voorspellingen door ondernemingen...................................................51
,H10 Economische groei op lange termijn...................................................................................................... 52
10.1 Productiefactoren en economische groei...................................................................................................52
10.2 Ontwikkelingsniveau en groei....................................................................................................................53
H11 Structuur van de Nederlandse economie...............................................................................................55
11.1 Sectoren en bedrijfstakken.........................................................................................................................55
11.2 Internationale oriëntatie van de Nederlandse economie..........................................................................57
11.3 Kennis en concurrentiepositie....................................................................................................................59
H6 Collectieve sector.................................................................................................................................... 61
6.2 Taken van de collectieve sector....................................................................................................................62
6.3 Inkomsten van de collectieve sector............................................................................................................64
6.4 Rol van de overheid in de economie.............................................................................................................66
H1 Algemene economie en
bedrijfsomgeving
1.1 Economisch handelen en algemene economie
Welvaart: Het beschikken over schaarse goederen en diensten voor de bevrediging van
behoeften. Het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften
noemen we welvaart.
Middelen: mensen moeten kiezen welke middelen ze zullen gebruiken voor de behoeften
bevrediging. Goederen en diensten worden geproduceerd met behulp van middelen, zoals
grondstoffen, machines en arbeid.
Schaarste: Spanning tussen beperkte middelen en oneindige behoeften.
,Economisch handelen: Het streven naar maximale welvaart met schaarse middelen.
Economisch handelen speelt zich af in en tussen diverse organisaties.
Economische wetenschap: Bestudeert het economisch handelen. Dit kan intern, extern en
de relatie met de omgeving.
Conjunctuur of fluctuatie is de verandering van het groeipercentage van de economie of de
productie op de korte termijn. De gemiddelde groei over de lange termijn noemen we de
trendmatige groei.
Algemene economie bestaat uit 4 onderdelen: (bestuderen elk een ander onderdeel)
1. Meso en micro-economie
Bestuderen de kenmerken van markten en bedrijfstakken waarmee ondernemingen te
maken hebben. (direct beinvloeden)
2. Macro-economie
Geeft beschrijvingen en analyse van allerlei verschijnselen voor een heel land.
3. Monetaire economie
Houd zich bezig met het verschijnsel geld en de rol van banken in de economie.
Kredietverleningen en rente zijn variabelen die zij proberen te verklaren.
4. Internationale economische betrekkingen
IEB: internationale economische betrekking. Bestudeert de buitenlandse handel van landen,
de internationale kapitaalstromen en de monetaire betrekkingen tussen landen.
1.2 Bedrijfsomgeving
Invloed van algemeen economische-variabelen op ondernemingen te kunnen bestuderen, is
het van belang indruk te krijgen van de bedrijfsomgeving.
1.2.1 bedrijfsomgeving en ondernemingsresultaten
Met bedrijfsomgeving: bedoelen we alle ontwikkelingen in de omgeving van een
onderneming die invloed hebben op de resultaten van een bedrijf.
Invloed kan betrekking hebben op. Verschillende soorten invloeden: Inkopen, verkopen,
marktontwikkelingen, concurrentie, personeelsbeleid, enz.
Omgevingsfactoren die invloed op de resultaten van een onderneming uitoefenen wordt
onderscheid gemaakt tussen:
- Directe omgevingsfactoren (belanghebbende) (hier kan je invloed op uitoefenen)
Bestaat uit marktpartijen van de onderneming op haar in-en verkoopmarkten. Het gaat
daarbij om verschillende schakels in de bedrijfskolom, zoals toeleveranciers, de
distributieschakels en de uiteindelijke afnemers.
Afnemers, leveranciers, concurrentie, vermogensverschaffers, media, werknemers, belangenbehartigingsorganisaties,
overheidsinstellingen,
Voorbeeld:
,Klanten, toeleveranciers, concurrenten (in deze omgeving zitten dus veel stakeholders uit de
meso-omgeving en bedrijfskolom*)
- Indirecte omgeving (Geringe invloed)
Bestaat uit weknemers- en werkgeversorganisaties, De overheid en culturele
omgevingsfactoren, zoals publieke opinie en de media.
Onderneming bestaat uit: een of meer werkgeversorganisaties, die op hun beurt de
belangen van de bedrijfstak bij de overheid en de werknemersorganisaties behartigen.
Publieke opinie: Rekening houden met de publieke opinie. Taak voor publicrelationsafdeling
of functionaris.
Sociale omgeving: Arbeidsomstandigheden binnen een bedrijf spellen belangrijke rol.
Technologie: Is belangrijk voor de concurrentiestrijd. Kan direct en indirect zijn dit is
afhankelijk of het bedrijf zelf technologische ontwikkelingen doet.
Milieu, technologische factoren, Maatschappelijke factoren, demografische factoren, economische factoren, politieke factoren.
Voorbeeld:
Overheid: verplicht geld in rekening brengen voor een plastic tas
Cultureel: publieke opinie rondom dieselmotoren
Sociaal: er is een tekort aan basisschooldocenten
- Macro omgevingsfactoren
Bestaat uit: conjuncturele ontwikkelingen, wisselkoersen, prijzen van belangrijke
grondstoffen en demografische ontwikkelingen. Hier heb je geen enkele invloed op!
Voorbeelden:
Politieke besluiten, valutakoers, conjunctuur
1.2.2 Algemeen- economische en bedrijfseconomische variabelen
De invloed van algemeen-economische variabelen op de resultaten van bedrijven.
In het figuur zijn verschillende onderdelen van de resultatenrekening in verband gebracht
met algemeen-economische variabelen.
Onderdelen monetaire economie: wisselkoersen, wisselkoersstelsels, rentevorming,
vermogensmarkten, monetair beleid van den banken en dergelijken.
Figuur 1.2 bevat micro- en meso-economisch van aard zijn. Hiertoe behoren: marktvormen
en marktomstandigheden, de concurrentiepositie van bedrijven en technische ontwikkeling.
Ook de relaties met toeleveranciers en afnemers behoren tot de meso-economie.
,Managers moeten rekening houden met veranderingen in de omgeving (micro, meso,
macro) Omdat een omgeving constant verandert moet er een voorspelling van de
omgevingsvariabelen worden gemaakt.
Voeren van beleid: zorgt ervoor dat je minder gevoelig bent voor schommelingen in de
conjunctuur, valuta, grondstofkosten, lonen en rente is voor veel bedrijven van essentieel
belang.
1.3 Absolute en relatieve gegevens
De begrippen volume, prijs en waarde staan met elkaar in verband. Zoals bekend bestaat de
omzet van een bedrijf in een bepaalde periode uit de afzet vermenigvuldigd met de prijs. De
omzet is een variabele die een waarde (prijs) weergeeft en de afzet is een variabele die een
volume of een hoeveelheid weergeeft.
Nominale stijging: waardestijging van een variabele (prijs) Wat je ergens voor krijgt
(Prijs stijging)
Reële stijging: (Volumeverandering )(goederen/ hoeveelheid) Wat je er daadwerkelijk voor
krijgt
Hoeveelheid: Waarden= reële stijging
Nominale verandering is gelijk aan de reële verandering plus de prijsstijging.
Discountfactor: Afwijking tussen nominale en reële stijging. (inflatie er uit halen)
Volume en prijsveranderingen van elkaar kunnen onderscheiden.
H8 Inflatie
8.1 Inflatie in Nederland
Inflatie: Algemene stijging consumentenprijzen/ stijging van het algemeen prijsniveau. (geld
word minder waard)
Voorbeeld: 10 euro voor 20 producten hogere inflatie 20 euro voor 20 producten.
Stagnatie= blijven hangen in economie lijn.
Deflatie: Algemene daling consumentenprijzen/ afname van de prijzen
Voorbeeld 20 euro voor 20 producten 10 euro voor 20 producten.
- Opbrengstenvermindering hierdoor dalen de lonen. Kan als gevolg hebben dat het bedrijf
moet stoppen.
CPI: Consumentenprijsindexcijfers: De Consumentenprijsindex is een prijsindex voor
Nederland.
,CPB: Centraal Planbureau is een Nederlandse overheidsinstantie die economische
prognoses en analyses heeft.
CBS: Centraal bureau voor de statistiek: Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is een
instantie die alles op het gebied van statistiek in Nederland verzameld
Consumentenprijsindex: CBS neemt consumentenprijsindex als maatstaf voor de inflatie.
CBS: Heeft de taak om de inflatie te meten. Dit gebeurt om de 5 jaar. Onderzoeken welke
producten huishoudens kopen van het netto besteedbare inkomen.
8.2 Oorzaken van Inflatie
Zie figuur 8.2 (weten welke inflatie waar bij hoort)
CPB ziet als oorzaken voor inflatie:
- Toenemende (vraag/aanbod) bestedingen uitgaande boven de productiecapaciteit
(bestedingen zijn meer dan dat een bedrijf aankan)
- Stijgende invoerprijzen
- Overheidsmaatregelen met betrekking tot accijnzen=(belasting), btw, huren en
aardgasprijzen
- Stijgende loonkosten
- Stijgende winst- en kapitaalkosten (rente en afschrijving)
Oorzaken inflatie
- Overbesteding: Als de consument meer besteed dan de productiecapaciteit (de maximale
productie aan kan).
Mogelijkheden voor bedrijven om de prijzen te verhogen is hier groot. Winst neemt toe.
Bestedingsinflatie: Komt vaak tot uiting in stijgende winsten. Inflatie dat een gevolg is van
overbesteding. (mondkapjes)
- Kosteninflatie: Als een ondernemer erin slaagt de prijzen te verhogen, is er sprake van
inflatie die door gestegen kosten is veroorzaakt. Dan spreken wij van kosteninflatie. (kosten
stijgen vraagprijs omhoog)
- Arbeidskosten: Hierdoor ontstaat er een stijging van de arbeidskosten. Het is belangrijk dat
er prijscompensatie in de lonen zit. Dit leidt dan tot een voortdurende wisselwerking tussen
prijzen en lonen. Dit wordt de loon-prijsspiraal genoemd.
- Geïmporteerde inflatie: Als inflatie veroorzaakt wordt door een stijging van de prijzen van
geïmporteerde grondstoffen of eindproducten. Rekening houden met prijsfluctuaties in
grondstoffen. En met de wisselkoers voorbeeld de euro en de dollar.
- Overheidsmaatregelen: De overheid beïnvloedt allerlei prijzen. (indirecte belastingen,
huur, aardgas en quartaire diensten in tabel 8.2)
Premies worden geheven over de lonen en werken dus door over de loonkosten.
Overheid stelt indirecte belastingen, zoals accijnzen= (belasting) en BTW. Een verhoging van
1% BTW heeft bijna een algemene prijsstijging met 1% tot gevolg.
- Stijging van de rente: Heeft als gevolg het duurder wordt voor ondernemingen om te lenen
op de vermogensmarkten.
,Er is een verschil tussen feitelijke inflatie en gevoelsinflatie. Gevoel is wat mensen denken
en feiten is wat het daadwerkelijk is.
8.3 Gevolgen van inflatie
Inflatie heeft te maken met de machtspositie op de diverse markten. Schaarste op de
goederenmarkten stelt ondernemers in staat hun prijzen te verhogen, schaarste op de
arbeidsmarkt is vaak de oorzaak van loonsverhoging.
- Hollende inflatie: Lonen en consumentprijzen stijgen tegelijk. En blijven elkaar overtreffen,
zodat een situatie van uithollende inflatie ontstaat. (hierdoor wordt geld minder waard)
Bepaalde groepen blijven achter met inkomen)
- Inflatie en inkomensverdeling: Mensen met een vast inkomen (pensioen) inkomen hebben
een nadeel. Omdat het inflatiepercentage niet verhoogd wordt. Je blijft dus het zelfde
verdienen.
- Belang van de overheid bij inflatie: Aflossingen voor overheid is makkelijker
(prijsstijgingen= meer BTW/accijns) Als prijzen en lonen stijgen stijgt ook de belasting.
Geldontwaarding. Is de waardevermindering van het geld. De overheid betaald de lening af
met euro’s die minder waard zijn dan de euro’s die ze oorspronkelijk leende.
1. Meer belasting
2. Geld wordt minder waard
- Bedrijven en schuldontwaarding: geldontwaarding debiteurensom, resterende bedragen
zijn minder waard. (Eerst meer geld geleend dan dat het nu waard nog waard is) Dit is een
voordeel.
- Substitutie van arbeid door kapitaal: geldontwaarding kapitaal (geld wordt minder waard),
aflossingen zijn minder waard, dus arbeid wordt vervangen door kapitaal. Hierdoor
infesteren bedrijven eerder in machines dan extra personeel aan te nemen.
- Reële en nominale rente: Inflatie beoordeelt schuldenaars verder doordat in het geval van
inflatie de reële rente lager is dan de nominale renten. Bevoordeling schuldenaars, reële
renten lager dan nominale renten.
Nominale= Renten van de bank (wat je zou krijgen)
Reële renten= gecorrigeerde voor inflatie de prijsveranderingen. (Wat je daadwerkelijk
krijgt)
Reële renten is nominale rente verminderd met het inflatiepercentage.
Berekening= (Nominale renten minus inflatiepercentage)
- Risico-effect van investeren: Hoe ontwikkelen exploitatiekosten zich? exploitatiekosten.
Onderneming - De onkosten om een onderneming te exploiteren, dus in bedrijf te houden
en te beheren.
- Inflatie en sparen: Inflatie tast de waarden van het vermogen aan en is dus nadelig voor
het sparen. Beleggingen in vasten goederen nemen toe naarmate de inflatie hoger is.
Er is dus een nadeel voor sparen en een voordeel voor schuldenaren.
,Algemenen begrippen:
Solvabiliteit heeft te maken met het vreemd vermogen en het eigen vermogen op de balans.
Koopkracht: Hiermee wordt de hoeveelheid goederen en diensten bedoeld dat je voor je
geld kunt kopen.
Definitie van vrijhandel: Vrij verkeer van goederen, diensten en personen.
H7 economische relaties
7.1 economische kringloop
7.1.1 Kringloop
Er zijn 4 sectoren: Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.
Definitie:
- Economische kringloop: Omvat de geldstromen tussen de sectoren gedurende een
bepaalde periode.
- Uitgaande= ingaande geldstromen: Uitgaande geldstromen van een bepaalde sector de
inkomende geldstromen vormen van de andere sectoren. (totale uitgaven zijn gelijk aan
totale inkomsten.
- Links= aanbod: Heeft betrekking op het aanbod in de economie: het binnenlands product
en de import.
- Rechts= bestedingen: hier staan de bestedingen van de 4 sectoren.
, Het buitenland hoort erbij (geen onderscheid in intracommunautair en import/export.
Zelfs afschrijving hoort erbij.
Afstemming vraag en aanbod
Sectoren onderhouden contacten via markten. Het inkomen is bijvoorbeeld een geldstroom
van de overheid en de bedrijven naar de gezinnen. Dit inkomen komt tot stand op de markt
voor de productiefactoren.
De consumptie is op dezelfde manier weergegeven als een geldstroom van de gezinnen naar
de bedrijven, die verloopt via de markten voor consumptieproducten.
Conclusie: Via markten vinden de stromen goederen en diensten hun weg naar de
afnemers.
Elke sector bestaat uit een groot aantal vragers en aanbieders. Zij nemen elk hun
beslissingen op grond van hun overwegingen. De betrekkingen tussen vragers en aanbieders
zijn dan ook uiterst complex.
Prijzen: Op markten komen prijzen tot stand die een signaal vormen voor de marktpartijen.
Aan de hand van de prijzen kunnen ze hun vraag en aanbod op elkaar afstemmen.
Aanpassingsprocessen: Als vraag en aanbod niet in evenwicht zijn. Voorbeeld consumenten
verdienen minder. De vraag naar goederen is kleiner dan het aanbod, de prijzen zullen dalen
(want vraag is kleiner dan het aanbod) en na enige tijd zullen de bedrijven hun productie
verminderen en personeel ontslaan.
Het inkomen daalt, zodat productie en bestedingen weer aan elkaar gelijk zijn.
Geldstromen in de kringloop
Gezinnen:
- Verdienen geld. NBP (netto toegevoegde waarde tegen factorkosten)
- Besteden inkomen gedeeltelijk aan consumptiegoederen (C) gezinsconsumptie.
- En betalen belasting aan de overheid (B) Belastingen van gezinnen.
- Het overschot sparen ze (S) Besprekingen.
Inkomst van gezinnen komt van bedrijven. (NBP) kan ook dat mensen van overheid geld
ontvangen. Wat mensen verdienen geven zij uit aan bedrijven (C) Ook sparen gezinnen (S)
Overheid:
- ontvangt van gezinnen directe belasting (B) (netto overheidsinkomsten) En van bedrijven
indirecte belastingen min kostprijs verlagende subsidies.
- Overheid besteed materiële overheidsconsumptie (C,ov) en overheidsinvesteringen.
- Betalen van salaris aan gezinnen (NBP)
Overheid ontvangt geld van gezinnen belasting (B) Ook zijn er overheidsinvesteringen (C,ov)
Als overheidsbestedingen groter is dan inkomsten dan moet er geleend worden. (C,ov)-(B)=
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rvwill10. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.63. You're not tied to anything after your purchase.