Summary Nectar / Biologie 4 Havo / deel Leerboek - Science
Class notes Biomaths Nectar / Biologie 4 Havo / deel Leerboek
Biology 12th edition by Sylvia s Mader Test Bank
All for this textbook (3)
Written for
Secondary school
HAVO
Biologie
4
All documents for this subject (1964)
Seller
Follow
hannaabrahamse
Content preview
Samenvatting Biologie HO10
Evolutie
10.1 Fossielen
Ontstaan van fossielen
Fossielen: resten en sporen van dode organismen uit het verleden.
Als een organisme doodgaat breken schimmels en bacteriën de resten in de bodem af.
Daarvoor hebben ze zuurstof en vocht nodig. Een dood organisme in een droge omgeving
kan goed geconserveerd blijven. Ook als afdruk in gesteente of gevangen in barnsteen
kunnen overblijfselen van organismen bewaard blijven.
De vorming van een fossiel fossilisatie begint vaak met een aardverschuiving. De
bodemlaag dekt het dode organisme dan af. De reducenten (bacteriën + schimmels)
verteren de zachte delen van het organisme het snelst.
Fossielen die miljoenen jaren geleden gestorven zijn, zijn meestal versteende fossielen
mineralen uit de bodem hebben dan de plaats ingenomen van de organische stoffen in de
botresten.
Paleontologen halen veel informatie uit fossielen.
Fossielen geven paleontologen veel informatie over uitgestorven soorten. Sommige fossielen zijn afdrukken, andere
zijn (versteende) harde delen of complete organismen.
Relatieve ouderdomsbepaling
Gidsfossiel: bepaalde fossiele soorten, waarvan paleontogen de ouderdom hebben kunnen
vaststellen. komt er een gidsfossiel voor in een bepaalde aardlaag, dan heeft de aardlaag
de ouderdom van de gidsfossiel.
Relatieve ouderdomsbepaling: de ouderdom van een aardlaag bepalen d.m.v. gidsfossielen.
Een soort is alleen bruikbaar als gidsfossiel als:
- Hij maar kort op aarde voorkwam
- De fossielen over de hele aarde terug te vinden zijn
De precieze ouderdom van een aardlaag of fossiel bepalen onderzoekers met natuurkundige
technieken absolute ouderdomsbepaling.
Absolute ouderdomsbepaling
De absolute ouderdomsbepaling wordt bepaalt m.b.v. radioactieve stoffen. De hoeveelheid
radioactieve atomen in een fossiel is bij deze methode een maat voor de ouderdom.
Van veel atoomsoorten zijn meerdere isotopen bekend.
Isotopen: verschillende vormen van een element, elk met een ander atoommassa.
, Sommige isotopen zijn radioactief. Radioactieve isotopen vallen na verloop van tijd uit
elkaar, waarbij straling ontstaat. Het overgebleven deeltje is niet meer radioactief.
radioactief verval.
Elk organisme krijgt met zijn voeding telkens kleine hoeveelheden radioactieve
koolstofisotopen binnen. Blijft een organisme na zijn dood als fossiel bewaard, dan neemt
het aantal radioactieve deeltjes in het fossiel met de tijd steeds verder af.
Halveringstijd: tijd die het kost om uit elkaar te vallen voor de helft van de radioactieve
isotopen.
Van alle radioactieve isotopen is de halveringstijd bekend. Door van een fossiel de
hoeveelheid radioactieve koolstofisotopen te meten, kun je m.b.v. de halveringstijd
uitrekenen hoe lang geleden het organisme gestorven is.
Radioactief koolstof vervalt zo snel dat fossielen ouder dan 60.000 jaar onvoldoende
radioactief koolstof bevatten om de leeftijd te bepalen. Bevatten oudere bodemlagen ook
isotopen van bijv. uranium en kalium, dan kan een onderzoeker de leeftijd van die laag en de
erin voorkomende fossielen wel bepalen. Die isotopen vervallen veel langzamer dan
koolstof.
10.2 Het veranderen van soorten
Nieuwe soorten
Biologen gaan ervan uit dat nieuwe soorten ontstaan uit al bestaande soorten. Wat de
nieuwe soorten anders maakt dan hun voorouders zijn hun erfelijke eigenschappen.
Een nieuwe eigenschap begint met een verandering in een gen op het DNA, een mutatie.
Van het gen ontstaat een nieuwe variant, een allel. Dat allel levert een ander eiwit op en het
fenotype verandert.
Het kan ook zijn dat een mutatie in het DNA leidt tot het ontstaan van een nieuw gen: er
komt een hele nieuwe eigenschap bij.
Allelfrequentie: het aandeel van elk allel in de genenpool van de populatie (getal om aan te
geven hoe vaak een allel binnen een populatie voorkomt). De allelfrequentie verandert
steeds.
Bij grote veranderingen zijn meerdere mutaties betrokken. De veranderingen kunnen
uiteindelijk zo groot zijn dat dit een nieuwe soort oplevert die zich niet meer voortplant met
de oorspronkelijke soort. Het kost veel pogingen en tijd voordat zo’n succesvolle nieuwe
combinatie is ontstaan evolutie.
Evolutie: de geleidelijke ontwikkeling van soorten.
Allelfrequenties binnen populaties veranderen. Langdurige veranderingen in allelfrequenties en mutaties in het
DNA leiden tot nieuwe combinaties van allelen. Dit kan leiden tot het ontstaan van nieuwe soorten: evolutie.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller hannaabrahamse. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.47. You're not tied to anything after your purchase.