Je kan het leven indelen in verschillende levensfasen die samenhangen met de leeftijd. Alle
levensfasen samen noem je levensloop. Iedere fase kent een andere financiële situatie die je
op 2 manieren kan beschrijven: 1. De financiële stand van zaken op een bepaald moment
voorraadgrootheden: de bezittingen en schulden (bijv banksaldo) 2. De financiële
veranderingen in een periode stroomgrootheden: de inkomsten en uitgaven.
Voor gezinnen is vermogen het verschil tussen bezittingen en schulden op een bepaald
moment. Veel studenten gaan een lening aan om huur en studiegeld te betalen. Door een
studie vergoot je je menselijk kapitaal: de kennis en vaardigheden die je kunt inzetten om
goederen en diensten te produceren. De verdiencapaciteit is de hoogte van het inkomen dat
een persoon kan verkrijgen. Na een studie is je verdiencapaciteit hoger omdat je kennis en
arbeidsproductiviteit is toegenomen. Tijdens je leven sluiten behoeften en inkomen niet
altijd even goed op elkaar aan. Je kan bijvoorbeeld lenen of je consumptie uitstellen en
sparen. Door te sparen of te lenen verschuif je consumptie naar een later of eerder tijdstip in
je leven. Ruilen over de tijd of intertemporele substitutie is het uitstellen of vervroegen van
consumptie. Als je leent moet je rente betalen en wanneer je spaart ontvang je rente. Als je
leent moet je terugbetalen: aflossen. Hierdoor word de lening lager, door rente te betalen
niet. Aflossingen en rentebetalingen zijn grootheden.
1.2Sparen of lenen
Als je spaart kun je het in een spaarpot stoppen, maar ook op de bank zetten en rente
krijgen. Sparen is het uitstellen van consumptie door een deel van je budget niet uit te
geven. Spaarders hebben drie redenen om te sparen, de spaarmotieven: 1.
Zekerheidsmotief: sparen uit voorzorg. 2. Doelmotief: met een doel sparen zoals auto.
3. Vermogensmotief: als je je vermogen wil verhogen door ontvangen van renten. De rente
kan schommelen in de loop van de tijd. Hierdoor word het vaak minder aantrekkelijk om te
sparen met vermogensmotief.
Je kunt consumptie naar voren halen door te lenen. De leenmotieven: 1. Geld lenen om een
tegenslag op te vangen. 2. Lenen voor aanschaf van (duurdere) consumptiegoederen. 3.
Lenen om tijdelijk tekort op te vangen. Er zijn twee soorten leningen: consumptief krediet
en hypothecaire geldlening of hypotheek. Consumptief krediet zijn alle geldleningen die
bedoeld zijn voor de aanschaf van consumptiegoederen (vooral gezinshuishoudingen). De
hypothecaire lening of hypotheek is een lening met een onroerend goed als onderpand.
Bij ruilen over de tijd maak je een afweging tussen de algemene prijs van tijd (de rente die je
betaald), en de individuele prijs van tijd (de prijs die je bereid bent te betalen). Dit verschil
bepaald de keuze tussen sparen en lenen. Tijdsvoorkeur is de mate waarin mensen uitgaven
kunnen uitstellen. Lage tijdsvoorkeur is makkelijk uitstellen en hoge tijdsvoorkeur is moeilijk
uitstellen.
, Het geheel van vraag en aanbod van vermogen is te zien als abstracte markt:
vermogensmarkt. De aanbieders die geld ter beschikking stellen zijn banken,
pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. De vragers zijn bedrijven, overheden en
particulieren. De vermogensmarkt kun je indelen naar looptijd en bestaat uit de geldmarkt
(kortlopende financieringsmiddelen) en de kapitaalmarkt (handelen financieringsmiddelen
met een looptijd langer dan een jaar vb is hypothecaire lening).
Met een balans kan een bedrijf de voorraadgrootheden van het bedrijf zichtbaar maken. Een
balans is een overzicht van de bezittingen, de schulden en het eigen vermogen op een
bepaald moment. De balans is altijd in evenwicht. Aan de rechterkant staat het vermogen:
ingedeeld in eigen vermogen (wat de eigenaar in het bedrijf stopt) en vreemd vermogen (de
schulden bv lening, hypotheek, rood staan).
De winst zie je terug op de resultatenrekening: overzicht van de opbrengsten en de kosten
in een bepaalde periode. Je stelt het als volgt op:
inkoopwaarde en bedrijfskosten : nettowinst of verlies
De kosten van de waardevermindering van bezittingen noem je afschrijvingskosten. De
afschrijvingskosten verminderen het resultaat van de onderneming.
Afschrijvingskosten: aanschafwaarde – restwaarde : aantal gebruiksjaren
De meeste kosten zorgen ook voor uitgaven, maar dat is niet altijd zo. Bijv de aflossing van
een lening zijn geen kosten. Afschrijvingskosten betaal je niet met financiële middelen en
brengen geen uitgaven met zich mee.
1.3De invloed van inflatie
Als je spaart koop je niet gelijk een product maar zet je eerst geld opzij tot je het kunt
betalen. Er bestaan prijsveranderingen: inflatie of deflatie. Als tijdens het sparen de prijs van
het product stijgt betekend dat dat je meer moet sparen dan in het begin. Inflatie houdt in
dat de koopkracht van het gespaarde geld afneemt.de rente die je krijgt voor het sparen bij
een bank, noem je nominale rente. De reële rente is de rente waarbij je rekening houdt met
inflatie (je geld neemt in waarde af). Het prijsindexcijfer is de inflatie. Reële rente:
Indexcijfer reële rente = (indexcijfer nominale rente : prijsindexcijfer) x 100
Door te lenen, haal je consumptie naar voren. Als de waarde van je inkoop sneller in waarde
afneemt dat je aflost, is je schuld op een bepaald moment groter dan de waarde van je
aankoop. Dit is het risico van de koper. Door inflatie wordt sparen minder interessant en
lenen juist aantrekkelijker. Een lening heeft een rentevergoeding en moet op een
afgesproken tijdstip worden afgelost. Door inflatie behoud het gekochte product met
geleend geld dezelfde waarde of stijgt in waarde. Door inflatie daalt de reële waarde van
een schuld. Je levert minder koopkracht in, dan je op grond van het lenen van geld en het
betalen van rente zou verwachten.
De keuze tussen huren en kopen gaat niet alleen over maandlasten. Bij kopen heb je ook
andere kosten die bovenop de koopprijs komen. Voor het kopen van een woning moet je
vaak sparen of lenen. De meeste eigenaren sluiten een hypothecaire geldlening voor de
aankoop van hun woning, met de woning als onderpand. Hier komt wel rente overheen:
rentelasten. Door aflossing dalen de rentelasten. De overheid stimuleert het
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller liekegroen03. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.