100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide samenvatting thema 3 - blok 4.3 Forensische Orthopedagogiek $3.27
Add to cart

Summary

Uitgebreide samenvatting thema 3 - blok 4.3 Forensische Orthopedagogiek

 8 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Uitgebreide samenvatting van thema 3 van het vernieuwde blok 4.3 Forensische Orthopedagogiek.

Last document update: 3 year ago

Preview 5 out of 39  pages

  • December 11, 2021
  • December 11, 2021
  • 39
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Thema 3 – Ervaringen en veerkracht van jongeren en de ontwikkeling van
risicovol gedrag
 Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020: H23 t/m 25, 27, 31, 33, 36 en 37
 Handboek Uithuisgeplaatste jeugdigen, 2020: H5, 6, 12, 13, interviews Marlon en Thomas
 Handboek Gevoel is explosief materiaal, 2017: H4
Rood = hoofdstukken Paars = hoofdkopjes Groen = definities Blauw/roze = rijtjes
Bruin = modellen

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H23: Wat is specifiek aan forensisch
orthopedagogische behandeling?)
Forensisch orthopedagogische behandeling wordt uitgevoerd onder regie van een gecertificeerde
instelling en heeft een aantal specifieke kenmerken:
1. Behandeling vindt plaatst in justitieel kader: Er is dus sprake van drang of dwang. Gevolg:
 Motivatie moet specifiek aandachtspunt van behandeling zijn.
 Een goede therapeutische relatie tussen behandelaar en cliënt is van belang.
 In de forensische context wordt meer inspanning van de behandelaar gevraagd dan
in andere gebieden.
2. Complexe doelgroep: Behandelaar moet voortdurend oog houden voor de veiligheid 
Verschillende manieren:
 Veiligheid van de cliënt: Deze moet tijdens de behandeling gewaarborgd blijven.
 Eigen veiligheid: De behandelaar moet omgaan met agressieproblematiek van kind
en/of ouder tijdens de uitvoering van behandeling. Er moet continu een risico-
inschatting gemaakt worden. Als het misgaat, moet onderzocht worden of deze
inschatting adequaat is geweest en in hoeverre de behandeling tekortgeschoten is.
3. Groot aantal betrokkenen bij een gezin : Maakt het voor de cliënt en ouders onoverzichtelijk.
Daarnaast moeten de partijen samenwerken om tot één plan te komen, maar dit lukt soms
niet door ‘ruis’ in de behandeling; partijen zijn verantwoordelijk voor een eigen stukje binnen
de behandeling en zijn het soms niet gewend om samen te werken  duurt soms onnodig
lang tot er een plan van aanpak ligt.
4. Keuzes binnen de behandeling: Er kan gekozen worden voor ambulant, bij voorkeur
preventief en het minst ingrijpend, waarbij groepsinterventies en te intensieve
behandelingen negatieve effecten kunnen hebben. Wanneer een kind niet meer thuis kan
wonen, is pleegzorg een optie, maar de effectiviteit is nog onduidelijk. Wanneer de
problemen te zwaar zijn voor pleegzorg, kan gekozen worden voor residentiële behandeling.
Conclusie: Interventies in de forensische orthopedagogische context variëren van ambulant naar
residentieel en vragen nogal wat van behandelaar en de setting (veiligheid en pedagogische
continuïteit). Meer dan voorheen wordt er onderzoek gedaan naar de effecten van interventies en
blijkt het behalen van positieve resultaten niet vanzelfsprekend.

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H24: Ingrijpen in gezinnen)
Inleiding
Nederlandse kinderen lijken erg gelukkig, maar dit beeld moet wel genuanceerd worden. Gezinnen
waar weinig geld is, problemen zijn of jeugdhulp ontvangen zijn significant minder gelukkig 
verschil tussen groepen wordt steeds groter. De overheid heeft de mogelijkheid zich dan te
bemoeien met gezinnen die geen vrijwillige hulp accepteren. Legitieme perspectieven hiervoor:
 Vanaf 1922: Belang van het kind kwam centraal te staan. Daarnaast werden ook redenen
schade van mishandeling en verwaarlozing ten kosten voor de samenleving en kans op
deviant gedrag genoemd.
 Maatschappelijke opvattingen over wat in het belang van het kind is en in welke mate
overheidsbemoeienis van belang is, zijn de afgelopen eeuwen sterk gewijzigd. Zo was vorige

, eeuw juist de mening dat te snel werd ingegrepen en deze eeuw het juist te terughoudend
was  waardoor de mening kwam dat de veiligheid van het kind voorop moet staan.
 Ouders hebben ook belangen en willen hun kinderen vaak zelf verzorgen en opvoeden. Hier
moeten ze ook de vrijheid voor hebben zonder bemoeienis die ze niet wenselijk vinden 
hier moet rekening mee gehouden worden. Dit gaat om volwassenen die langdurig met het
kind samenleven, wat niet altijd de biologische ouders zijn.

Bemoeienis van en interventies door de overheid
In dit hoofdstuk gaat de bemoeienis van de overheid over situaties waarin de ouders of jongeren
menen dat zij geen hulp nodig hebben in de zorg en opvoeding of de hulp weigeren  gaat dus over
dwangzaken waarbij de rechter hulpverlening en toezicht oplegt in de privésfeer.

Hebben zij niet juist het recht om verschoond te blijven van bemoeienis?  Zoveel mogelijk 
Ouders zijn wettelijk eerstverantwoordelijken om zorg te verschaffen en op te voeden, maar de
overheid mag zich bemoeien met een gezin door het Internationale Verdrag voor de Rechten van het
Kind: Overheid heeft de plicht om de rechten van het kind te waarborgen en bevorderen, dus als
ouders niet in staat zijn om aan deze rechten te voldoen, heeft de overheid de plicht ervoor te zorgen
dat ouders wel deze verantwoordelijkheid kunnen dragen of anderen dit kunnen overnemen.

Hiervoor zijn 2 maatregelen:
1. Gezag beëindigde maatregels.
2. Gezag beperkende maatregelen (ondertoezichtstelling): Meest uitgesproken
kinderbeschermingsmaatregel die dwingende bemoeienis met gezinnen mogelijk maakt. De
kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling
indien zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd (artikel 255.1 BW1).
De overheid is wel terughoudend om in te grijpen, want volgens het IVRK moet willekeurige of
onrechtmatige inmenging worden voorkomen en hebben gezinnen recht op een privéleven (EVRM).

Voorwaarden aan de gronden om in gezinnen in te grijpen
Ingrijpen in gezinnen is alleen gelegitimeerd indien de gezins- en/of opvoedingssituatie zo
problematisch is dat het welzijn of ontwikkeling van het kind ernstig bedreigd wordt. 2 voorwaarden
moeten gesteld worden aan de grond voor interventies in gezinnen. Deze moeten:
1. In minimale termen geformuleerd worden : Ingrijpen in het gezin moet in het belang van het
kind (en ouders) dienen  alleen ingrijpen wanneer de opbrengst van de interventie de
(potentiële) schade overtreft. Dat het kind er niet slechter van wordt, is onvoldoende 
ingrijpen indien sprake is van ernstige bedreiging van de ontwikkelen van een kind tot
persoon die minimaal in staat is om zelfstandig zijn leven vorm te geven en zich/anderen niet
schaadt.
 Uit onderzoek bleek dat bij kinderen in een OTS de zorgpunten voor 28%
verminderde na OTS terwijl voor 33% de zorgpunten waren toegenomen.
2. Verwijzen naar het handelen van ouders : Ouders voeden hun kinderen op met verschillende
opvattingen, gebruiken en regels op. Wat de gevolgen zijn voor vele manieren van zorg en
opvoeding van kinderen die op een andere manier zijn gevoed dan ‘communis opinio’
gewoon is, is niet helder  weten niet of een alternatieve opvoeding in het belang van het
kind dient  interventie in minimale termen formuleren.
 Soms kan een ernstige bedreiging niet worden toegeschreven worden aan ouders,
maar door een conditie waar zij geen invloed op hebben. VB: Achterstandsbuurt,
maar ouders zijn niet in staat te verhuizen en doen er wel alles aan hun kind veilig te
houden. Dit is geen legitieme reden om in te grijpen, het ligt namelijk niet aan de
handelingen.

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H25: Preventie)

,Inleiding
Jeugdigen met een geschiedenis van antisociaal gedrag, die al op jonge leeftijd zijn blootgesteld aan
meerdere risicofactoren thuis, school en omgeving, hebben een verhoogde kans op de ontwikkeling
van een ernstig en chronisch delinquent gedragspatroon. Daarnaast worden jongeren met
gedragsproblemen minder ontvankelijk voor gedragsverandering naarmate zij ouder worden 
vroegtijdig interveniëren is belangrijk.
De negatieve consequenties van ernstige jeugddelinquentie voor zowel slachtoffers en daders en de
hoge kosten voor de samenleving onderstrepen de voorzaak om tijdig effectieve interventies in te
zetten!
 Interventies zonder therapeutische grondslag, zoals afschrikking en opsluiting zonder
behandeling, zijn ineffectief in het voorkomen van ernstig en persistent delinquent gedrag.
Toch worden deze interventies volop toegepast.

Preventie en het RNR-model
3 soorten preventies:
 Primair/universeel: Gericht op de hele hele populaties of op specifieke risicogroepen met een
verhoogde kans op delinquent gedrag, maar waarbij nog geen risico’s op individueel niveau
zijn. VB: Kinderen in achterstandswijken.
 Secundair/selectief: Gericht op vroegtijdige onderkenning en behandeling van risicojongeren
met 1e symptomen van problematiek. Gaat om interventies voor jongeren met lichte
problematiek, die 1 of 2 politiecontacten hebben gehad, met name first offenders.
 Tertiair/indicatief: Gericht op curatieve behandeling van jongeren met een langere
voorgeschiedenis van probleem- en delinquent gedrag met als doel om herhaling en
verergering van dit gedrag te voorkomen.
 Primaire interventies hebben vaak kleinere effecten dan secundair en tertiair.

Het RNR-model vormt een belangrijk uitgangspunt voor zowel preventie als behandeling in de
criminologie en FO. De effectiviteit van interveniëren neemt toe door toepassing van de RNR-
principes  ingericht volgens RNR-principes hebben gemiddeld middelmatige effecten.

Internationaal onderzoek naar interventies voor risicojongeren
Algemene bevindingen
 Hoog-risico jongeren profiteren het meest van interventies waarbij het voorkomen van
ernstige delinquentie centraal staat  sluit aan bij RNR-model ((hoog)-risicojongeren
moeten behandeld worden, terwijl niet/in lichte mate ingegrepen moet worden bij laag-
risicojongeren).
 Community-based studie: Alle typen interventies (individueel, gezins- en school) waren in
enige mate effectief in verminderen/voorkomen van antisociaal gedrag en leidden gemiddeld
tot een reductie van 5% in probleemgedrag.
 Wisselende bevindingen over secundaire preventies  afhankelijk van specifieke
componenten: afschrikking en bestraffing zijn ineffectief en versterken en herstellen van
positieve sociale relaties zijn effectief.
 Buitengerechtelijke interventies: Hebben als doel om jeugdigen buiten het justitiële systeem
te houden en zijn dus een alternatief voor strafrechtelijke vervolging, zoals werkstraffen 
wanneer deze goed geïmplementeerd zijn en bestaat uit gedragsveranderende en
gezinsgerichte technieken leiden deze tot een afname in nieuwe arrestaties, maar niet in
zelfgerapporteerd delictgedrag.
 Uit ander onderzoek bleken deze interventies in het algemeen niet effectief.

Effectiviteit van individuele, groeps-, school- en gezinsinterventies
 Gezinsinterventies hebben veelbelovende (langetermijn) effecten. Gedragsgeoriënteerde
oudertraining werkt het beste in het voorkomen en verminderen van delinquent/antisociaal

, gedrag, en een combinatie van gezinstherapie en interventies op school, is het minst
effectief.
 Interventies bestaande uit sociale en/of cognitieve vaardigheidstraining hebben positieve
effecten  met name gestructureerde cognitieve gedragstraining, gegeven in verschillende
modules (multimodale benadering), is effectief in het voorkomen/verminderen van
antisociaal gedrag.
 Ook gevonden bij delinquentie jongeren bij tertiaire preventie  effecten namen toe
bij het trainen van agressiebeheersing en probleemoplossende vaardigheden, en
geen effecten bij componenten slachtofferimpact en gedragsmodificatie.
 Groepsinterventies waarbij jongeren samen met pers tegelijk behandeld worden, kunnen
schadelijk zijn  vergroten van antisociaal gedrag wegens deviancy training-principe:
risicojongeren versterken elkaar onderling in het vertonen van antisociaal gedrag.

Effectiviteit van specifieke interventiecomponenten
Onderzoek naar het identificeren van zowel werkzame componenten van interventies als specifieke
interventietechnieken die bijdragen aan de effectiviteit van interventies voor jongeren met een risico
op het ontwikkelen van een ernstig en persistent delinquent gedragspatroon.

Resultaten: Jeugdinterventies waren in het algemeen in geringe mate effectief in het voorkomen van
ernstig delinquent gedrag  significante afname van 13%. Specifieke interventiecomponenten, de
vorm (individueel, gezin, groep, multimodaal) en intensiteit (duur, contacturen, sessies), zijn van
invloed op de effectiviteit. Dit blijkt uit 3 bevindingen:
1. Het opstellen van gedragscontracten en het trainen van ouders in opvoedvaardigheden is het
meest succesvol in het voorkomen van ernstig delinquent gedrag. Met 1 of beide
componenten lieten middelgrote effecten zien  reductie van 30% in delictgedrag. Deze
componenten worden gekenmerkt door een gedragsmatige benadering en grotendeels op
de sociaal-cognitieve leertheorie (Bandura).
2. Sterkste positieve effecten werden gevonden voor multimodale en gezinsinterventies 
vanwege aangrijpen van meerdere risicofactoren en niet slecht op 1. Groepsinterventies
blijken wel minder ineffectief vanwege deviancy training.
3. Effectiviteit nam af bij een relatief hoog aantal sessies . Intensieve interventies kunnen een
averechtse werking hebben bij jongeren met relatief lage risico’s  sluit aan bij RNR-model
 geschikte dosering van behandeling is van belang.

Conclusie
Interventies laten kleine tot middelgrote effecten zien in het voorkomen en verminderen van
ernstige delinquentie.
Belangrijke voorwaarden: Focus op gedragsverandering, volgen van RNR-model,
gezinsimplementatie, multimodaal, gericht op herstellen en versterken van sociale bindingen, gericht
op principes van sociaal-cognitieve leertheorie.

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H27: Interventies op school)
Inleiding
Ieder kind heeft sinds de Leerplichtwet (1969) recht op onderwijs. Ouders zijn verplicht hun kind van
5 jaar naar school te sturen en scholen zijn verplicht om kinderen (die extra ondersteuning nodig
hebben) van goed onderwijs te voorzien (Wet Passend Onderwijs, 2014). Hierbij hoort niet alleen de
cognitieve ontwikkeling, maar ook sociale-emotionele, morele en persoonlijkheidsontwikkeling 
dus het opvoeden en voorbereiden op hun positie in de maatschappij. Elk kind heeft de behoefte om
te leren, ontwikkelen en zich competent te voelen, waarbij het volgen van een opleiding en het
behalen van een diploma een concreet toekomstperspectief biedt ter voorkoming van schoolverzuim
en voortijdig schoolverlaten.

, In dit hoofdstuk staan jongeren met sociale, emotionele en/of gedragsproblematiek centraal. Naar
school gaan is niet altijd makkelijk en een positief toekomstperspectief lijkt soms ver weg. Wanneer
zij niet de juiste ondersteuning krijgen, gaan zij soms amper/niet naar school. Daarbij zorgt het niet
halen van een startkwalificatie voor moeite om aansluiting op de arbeidsmarkt te vinden, waardoor
er grotere kans is om bij criminele activiteiten betrokken te raken. Schooluitval is dus nadelig voor de
jongere, maar ook voor de samenleving.

School als interventieplaats
Omdat school zo’n belangrijke plek heeft in het leven van jongeren, lijkt het logisch en effectief daar
te interveniëren. De vraag is hoe onderwijs en jeugdhulp zo ingericht kan worden dat aan de
ondersteuningsbehoefte wordt voldoen  moeten intensief op elkaar betrokken/afgestemd
worden, waarbij ze een gedeelde visie op gedrag en aanpak ontwikkelen (één systeem, één plan) om
schoolverzuim en -uitval te voorkomen.
De afgelopen jaren heeft de focus op de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de plicht tot het
verschaffen van een passende onderwijsplek geleid tot nieuwe manieren van verbinden van
onderwijs en zorg aan de hand van een scala van interventies. Een deel hiervan is door het NJI
beoordeeld. De interventies variëren van preventieve, schoolbrede voor alle leerlingen tot intensieve
geïntegreerde onderwijsprogramma’s voor leerlingen die (dreigen) uit (te) vallen.

Interventies op school op verschillende niveaus
In de praktijk blijkt het moeilijk voor voortijdige schoolverlaters om terug te keren naar school,
waardoor preventie succesvoller is. Voor preventieve, schoolbrede interventies bestaat het ‘three-
tiered models’, waarbij op verschillenden niveaus geïntervenieerd kan worden om zo bij de
ondersteuningsbehoefte van de leerling aan te kunnen sluiten:
1. Niveau 1: Interventies gericht op schoolbrede basisaanpak voor alle leerlingen, zoals de
schoolcultuur en gedragsverwachtingen binnen de school. Scholen met een grote populatie
leerlingen met gedragsproblemen zullen in hun basisaanpak voor alle leerlingen meer
structuur en ondersteuning moet bieden.
2. Niveau 2: Extra ondersteuning (selectieve interventies) voor de groep leerlingen met een
verhoogd risico op bijv. onderwijsachterstand, verzuim of gedragsproblemen in schoolse
vaardigheden, gedrag, emotieregulatie, etc., boven op de basisaanpak. Dit wordt in
samenwerking met docent uitgevoerd door jeugdhulpverleners op school.
3. Niveau 3: Intensieve ondersteuning, training en/of behadeling uitgevoerd, voor leerlingen die
onvoldoende profiteren van niveau 2, door jeugdhulpverleners en/of de GGZ. Relevant voor
leerlingen met sociale, emotionele en/of gedragsproblematiek die een verhoogd risico lopen
op schooluitval.

Op alle niveaus is een intensieve verbinding tussen jeugdhulp en onderwijs cruciaal voor succesvol
interveniëren. Dit begint vaak bij het inzichtelijk maken van de ondersteuningsbehoefte van de
individuele leerling. Dit kan bijv. aan de hand van de zelfdeterminantietheorie.

Zelfdeterminatietheorie: Focus op de 3 psychologische basisbehoeften die cruciaal zijn voor het
welbevinden:
 Competentie: Vertrouwen in eigen kunnen, plezier ervaren en het gevoel hebben taken tot
een succesvol einde te kunnen brengen.
 Autonomie: Keuzevrijheid bij het uitvoeren van taken en de ruimte die ervaren wordt om
initiatief te nemen en zelf richting te geven.
 Relatie: Gevoel van verbondenheid met anderen en gevoel als persoon gezien en
gewaardeerd te worden.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rosaliefkoomen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.27. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

55628 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.27
  • (0)
Add to cart
Added