100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgebreide samenvatting thema 2 - blok 4.3 Forensische Orthopedagogiek $3.33   Add to cart

Summary

Uitgebreide samenvatting thema 2 - blok 4.3 Forensische Orthopedagogiek

 4 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Uitgebreide samenvatting van thema 2 van het vernieuwde blok 4.3 Forensische Orthopedagogiek.

Last document update: 2 year ago

Preview 5 out of 34  pages

  • December 11, 2021
  • December 11, 2021
  • 34
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Thema 2 – Forensische diagnostiek met risicotaxatie instrumenten
 Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020: H14 t/m 17, 20 en 22
 Handboek Uithuisgeplaatste jeugdigen, 2020: H2, 3, 4 en interview Carolina
 Handboek Gevoel is explosief materiaal, 2017: H3
Rood = hoofdstukken Paars = hoofdkopjes Groen = definities Blauw/roze = rijtjes
Bruin = modellen

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H14: Wat is specifiek aan forensisch
orthopedagogisch diagnostiek?)
Inleiding
Forensisch orthopedagogische diagnostiek heeft veel verwantschap met diagnostiek in reguliere
othopedagogiek.
 Door middel van forensische orthopedagogische diagnostiek onderzoek wordt gedaan naar
kinderen en jongeren, hun ouders/opvoeders, het systeem in bredere zin en de interacties
tussen al deze systemen.
 Voor onderzoek eerst een dossieranalyse, welke hulpverlening en diagnostiek is eerder
verricht?
 Diagnostiek richt zich vervolgens in 1e instantie op ouders/opvoeders en de jeugdige. Bij
ouders worden ontwikkelingsanamnese en uitgebreide heteroanamnese afgenomen, bij
jeugdige een autoanamnese (afhankelijk van leeftijd). Test, observaties en klinische
indrukken geven belangrijke informatie.
In zo volledig mogelijk diagnostisch onderzoek wordt gebruik gemaakt van alle informatiebronnen,
voordat conclusies, diagnose en adviezen worden gegeven.

Het biopsychosociaal model
Bij het interpreteren van onderzoeksresultaten staat het biopsychosociaal ontwikkelingsmodel
centraal in relatie tot het ontstaan en de instandhouding van gedragsproblemen bij jeugdigen en
opvoedproblemen bij ouders. Dit model zegt dat gedragsproblemen zijn vrijwel altijd multicausaal
bepaald;
 Er kunnen biologisch bepaalde stoornissen of kenmerken (aanlegfactoren) zijn die invloed
hebben op het gedrag van het kind. VB: LVB, ASS, ADHD of temperament. Deze factoren
interacteren met kindertijdervaringen, zoals gehechtheidsproblemen of andere negatieve
ervaringen, die bijdragen aan traumagerelateerde problematiek.
 Beperkte opvoedingsvaardigheden en negatieve invloeden vanuit buurt en school versterken
problemen
Cumulatie van risicofactoren kan uiteindelijk leiden tot ernstige, internaliserende problematiek en
externaliserende problematiek.

Het specifieke van forensische orthopedagogische diagnostiek
Er zijn ook duidelijk verschillen tussen forensische en reguliere diagnostiek:
1. Forensische orthopedagogische diagnostiek maakt standaard gebruik van zoveel mogelijk
informatiebronnen, vanwege feit dat de informatie van jeugdigen en ouders nogal eens
onvolledig of incorrect is. VB: Liegen over middelengebruik om een beter beeld te schetsen
dan werkelijk zo is of mishandeling ontkennen ter voorkoming van uithuisplaatsing.
2. Het gebruik van risicotaxatie-instrumenten is een integraal onderdeel van de forensische
orthopedagogische diagnostiek. Hierdoor kunnen inschattingen gemaakt worden van het
risico op X  niet statisch, maar een continu proces: omstandigheden kunnen wijzingen,
waardoor de kans op recidive van X wordt vergroot/verkleind. Echter, de instrumenten zijn
vaak matig valide.
3. Bij forensische orthopedagogische diagnostiek is vrijwel altijd sprake van comorbiditeit, het
gelijktijdig voorkomen van meerdere stoornissen. Dit maakt het verrichten van differentiaal

1

, diagnostisch onderzoek vaak ingewikkeld. Daarnaast kunnen binnen het systeem problemen
spelen. Daarom vaak sprake van procesdiagnostiek (inzichten in aard en ernst van
problematiek kunnen wijzigen) in plaats van beslisdiagnostiek (beschrijven van
toestandsbeeld).
Wanneer op grond van diagnostische overwegingen wordt besloten tot een hulpaanbod, is het van
groot belang om bij uiteindelijke besluitvorming de jeugdige en opvoeders zoveel mogelijk te
betrekken, om kans van slagen te maximaliseren.

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H15: Classificatie, screening en diagnostiek van
een LVB)
Classificatie van een verstandelijke beperking
Rol van intelligentie bij de classificatie van een VB
Classificeren: Het indelen van verschijnselen in groepen op grond van overeenkomst in
eigenschappen of kenmerken.

Vier gradaties van VB: Licht, matig, ernstig, zeer ernstig. Wat wordt verstaan onder een VB is in de
loop der eeuwen verschillend gedacht  Het idee dat een VB iets anders is dan lichamelijke en
psychische klachten betstaat nog niet lang. Door uitvinding van de intelligentietest in de 20 e eeuw
konden niveaus van verstandelijke vermogen onderscheidden worden.
 Intelligentie (Binet): Fundamenteel vermogen tot oordelen, ook wel gezond verstand,
praktisch verstand, het vermogen zich aan te passen aan de omstandigheden. Om goed te
kunnen oordelen, begrijpen, beredeneren. Iemand met een tekort aan dit vermogen kan een
idioot of imbeciel zijn, maar met gezond verstand kun je dit nooit zijn.
 Intelligentie (Resing & Drenth): Conglomeraat van verstandelijke vermogens, processen en
vaardigheden, zoals abstract, logisch en consistent kunnen redeneren, relaties kunnen
ontdekken, leggen en doorzien, problemen kunnen oplossen, regels kunnen ontdekken in
schijnbaar geordend materiaal, met bestaande kennis nieuwe taken kunnen oplossen, zich
flexibel kunnen aanpassen en in nieuwe situaties zelfstandig kunnen leren zonder directe en
volledig instructie nodig te hebben.
Makers denken met hun een instrument de ‘ware’ intelligentie van een
persoon te kunnen bepalen door deze te vergelijken met anderen met
dezelfde kenmerken (geslacht, leeftijd). Hiernaast staat de theoretische
verdeling van Carl Gauss. Hierbij wordt uitgegaan dat het gemiddelde
intelligentieniveau 100 is, waarbij links en rechts wordt bepaald wie er
een (zeer) lage en (zeer) hoge intelligentie heeft.
IQ heeft de afgelopen jaren een zeer bepalende rol gehad. In de VS
bepaalde je VB de toegang tot de gezondheidszorg en of er een doodstraf bij je mocht worden
uitgevoerd. Tot in de vorige eeuw was 1 SD van het gemiddelde de grens voor een VB, oftewel een IQ
van 84 (16%). Sinds 1973 is dit 2 SD’s van het gemiddelde, oftewel een IQ van 69 (2%).

Problemen met het gebruik van intelligentietests als indicator voor een VB:
 Het verschil tussen assumpties onderliggend aan de intelligentietest en de werkelijke
situatie: Kan niet zeggen dat 16% een VB ‘heeft’, want dat is geen weergave van de werkelijk
gemeten intelligentie in Nederland. Uitspraak is gebaseerd op verwachtingen.
 Uitspraken over intelligentiescore altijd bepaalde mate van onzekerheid : Daarom worden
betrouwbaarheidsmarges gehanteerd.
 Wel/niet kloppen van de verdeling van intelligentiescores : Lijkt wel te kloppen, maar wel een
anomalie in uiteinde van de linkerzijde (pathological bump). Hier hoort nog een 2e kleine
normaalverdeling te zitten met een IQ-gemiddelde van 35 met uitlopers tot 70 – veroorzaakt
door onverwachte pathologische ontwikkelingen ten gevolge van syndromen en letsel.
 Stevigheid van construct: IQ blijkt toe te nemen in de loop van de tijd, waardoor de
normering steeds moet worden aangepast en is er een verschil in de hoogte van de scores.

2

,  Flynn-effect: Prestaties nemen toe doordat testnormen verouderen. Zonder nieuwe
normering stijgt het gemiddelde IQ 3 tot 5 punten per decennium. Als je IQ meet met
een verouderde normering kan het IQ snel worden overschat.
 Met een test-hertestbetrouwbaarheid van intelligentietests werd aangetoond dat er
forse verschillen zijn tussen scores van 2 testafnames, waarmee gesteld wordt dat
niet alle IQ-tests dezelfde constructen meten.
 Leeftijd: Zeker van jonge kinderen is intelligentie moeilijk vast te stellen, omdat
intelligentieonderzoek zich vooral richt op doelgericht gedrag, dat zich pas volledig
ontwikkeld rond het 7de levensjaar.
 Beïnvloedende omstandigheden: Negatieve psychische omstandigheden, psychologische
druk, ongunstige testomstandigheden en onervaren testleiders.

Rol van adaptieve vaardigheden
De ernst van een VB wordt niet gebaseerd op IQ, maar op de mate van het adaptief functioneren:
Hoe de betreffende persoon omgaat met anderen en met de taken en zaken in de voor hem of haar
relevante omgeving. 3 typen vaardigheden:
 Conceptuele vaardigheden: Geheugen, taal, lezen, schrijven, rekenkundig redeneren,
verwerven van praktische kennis, probleemoplossend vermogen en beoordelen van nieuwe
situaties.
 Sociale vaardigheden: Besef van gedachten, gevoelens en ervaringen van anderen,
interpersoonlijke communicatieve vaardigheden, sociaal beoordelingsvermogen en het
vermogen vriendschappen te sluiten en te onderhouden.
 Praktische vaardigheden: Leervermogen en zelfmanagement, zoals zelfverzorging, de
verantwoordelijkheden van een baan, geldbeheer, vrijetijdsbesteding, het reguleren van
gedrag en plannen van taken op school en/of werk.
Deze vaardigheden bepalen hoe een individu omgaat met dagelijkse taken t.o.v. wat van een
gemiddeld persoon op grond van leeftijd, geslacht en sociaal-culturele kenmerken wordt verwacht.

Classificatie van een licht verstandelijke beperking (LVB) in Nederland
In Nederland worden de 4 kenmerken uit de DSM-5 – IQ, adaptieve vaardigheden, leeftijd waarop
het probleemgedrag is ontstaan en problemen op verschillende levensterreinen – gehanteerd, maar
wordt afwijkend van de internationale classificaties soms bij mensen met een IQ-score tussen 71 en
85 ook gesproken van een LVB, terwijl zij normaal ‘borderline intellectual functioning’ (zwakbegaafd)
worden genoemd. Dit is te verantwoorden voor jongeren als zij beperkte adaptieve vaardigheden en
bijkomende problemen hebben. VB: Bij mensen met een foetaal alcoholsyndroom, waarbij beperkte
adaptieve vaardigheden een rol kunnen spelen.

Mensen met LVB en mensen die functioneren op het niveau van LVB
Sprake van een onderscheid tussen mensen met een LVB en mensen die functioneren op het niveau
van mensen met een LVB, om duidelijk te maken dat de classificatie LVB ook later in het leven
verworven kan worden of tijdelijk kan zijn (vaak gerelateerd aan onderwijs).

6 oorzaken van een LVB die ook in mengvormen kunnen voorkomen (Moonen):
1. Op grond van specifieke kenmerken sprake van LVB : Zoals mensen met syndromen die
samenhangen met een LVB, zoals foetaal alcohol spectrumstoornis en fragiele-X-syndroom.
Hun beperking is vaak al vroeg bekend en er is vanaf jonge leeftijd zorg in het medische en
pedagogische circuit.
2. Op grond van (bijkomende psychische) ziekte/ongeval behoren tot de LVB (functioneren)
groep: Traumatische hersenschade kan bijv. leiden tot blijvende verminderen van cognitieve
en adaptieve vaardigheden.



3

, 3. Als kind opgegroeid in een achterstandspositie : Op gebied van taal, adaptieve vaardigheden
en kennis van de Nederlandse cultuur een achterstand  goed onderwijs kan dit ongedaan
maken.
4. In jeugd 3 of meer ACE’s meegemaakt: ACE’s beïnvloeden de structuur en werking van de
hersenen, waarmee de cognitieve ontwikkeling en stresshuishouding achter blijft, wat leidt
tot afwijkend en overlast gevend gedrag  beïnvloedt het onderwijs- en arbeidscarrière. Of
dit blijvend is, moet individueel worden bepaald.
5. Niet voldoen aan DSM-5, maar wel op enig moment verminderde cognitieve en adaptieve
vaardigheden hebben: Dit kan tijdelijk zijn, een fout in de nauwkeurigheid van het
meetinstrument of een tijdelijk invaliderende omstandigheid. Het kan echter ook duiden op
een cognitieve achteruitgang.
6. Classificatie op basis van foutieve interpretatie van testresultaten : De gebruikte test is niet
sensitief genoeg voor deze persoon. Veel mensen worden getest op een moment dat het niet
goed met hen gaat, waardoor de testresultaten geen weerspiegeling zijn van hun
daadwerkelijke capaciteiten.

Het screenen van een LVB: de SCIL, de SAF en de VALT
Om met een hoge mate van zekerheid een LVB vast te kunnen stellen, is uitgebreid diagnostisch
onderzoek nodig naar de intelligentie, adaptieve vaardigheden, psychische en emotionele
gesteldheid en context waarin iemand functioneert.
Voor 1e aanwijzingen van een LVB is screening mogelijk  dit moet wel snel en betrouwbaar
mogelijk zijn:
 Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL) : Bedoeld voor
hulpverleners en medewerkers van diverse instellingen die zonder opleiding tot diagnosticus
snel en valide moeten inschatten of er bij een leerling, werknemer, gedetineerde, patiënt of
cliënt van 14 jaar of ouder sprake is van (functioneren op niveau van) een LVB.
 14 vragen die in 10 minuten worden afgenomen. Bij een lage score is er in 95% van
de gevallen sprake van een LVB en bij een hoge score bijna nooit. Na een lage score
is om LVB met zekerheid vast te kunnen stellen nog nader classificeren en
diagnostisch onderzoek noodzakelijk. Een lage score op de SCIL kan ook een indicatie
zijn voor problemen met het hanteren van de Nederlandse taal, wat vraagt om
eenvoudig taalgebruik en meer tijd bij uitleggeven en inzetten van interventies.
 Schaal adaptief functioneren (SAF): Betrouwbare vaststeller van vermoeden van LVB bij 8- en
9-jarigen (groep 5) door de leerkracht, waarbij geen eerdere gegevens bekend zijn van
intelligentie en adaptieve vaardigheden. Op jongere leeftijd is dit vaak nog niet mogelijk,
omdat deze kinderen zich nog in de pre-operationele fase bevinden (intelligentie wordt sterk
bepaald door taalontwikkeling). De SAF is laagdrempelig en kan door de leerkracht worden
ingevuld. Een lage uitslag betekent een risico op functioneren op het niveau van LVB. Hierna
wordt de VALT uitgevoerd om te kunnen stellen dat er daadwerkelijk sprake is van een LVB.
 Verkorte Adaptief Leervermogen Test (VALT) : Analyse van sterke en zwakke kanten van de
leerling in de totale context van het schoolse functioneren. Wordt uitgevoerd door een
diagnosticus.
 Adaptieve Leervermogen Test (ALT): Uitbreiding van de VALT, wat nog een gedifferentieerder
beeld geeft van de sterke en zwakke kanten. Dit kost echter wel veel meer tijd.
Voordelen van de (V)ALT: Geeft een uniek ontwikkelingsprofiel waarop de specifieke
ondersteuningsbehoefte van het unieke kind op kan worden gebaseerd. Hiermee kan met uitleg en
advies van een diagnosticus, door leerkracht, ouders, intern begeleider en eventueel een zorgteam
een aangepast leerplan worden opgesteld  ondersteuning op maat.

Specifieke kennis bij het uitvoeren van diagnostiek bij mensen met LVB
Uitgangspunt van diagnostiek bij LVB: Er zijn veel overeenkomsten, maar ook veel verschillen tussen
mensen met een LVB.

4

, Aanbevelingen:
 Toepassen van de orthopedagogisch diagnostische visie : Bij gedragsproblemen wordt niet
alleen naar het gedrag zelf gekeken, maar ook naar de verklarende factoren in de persoon
zelf, in zijn/haar omgeving en naar de interactie van de persoon met de omgeving.
 Denken aan het dynamisch samenspel en invloeden van verschillende domeinen :
 Genetisch domein: Genetisch bepaalde syndromen.
 Neurologische domein: Rijping van de hersenen.
 Cognitieve domein.
 Emotionele domein.
 Lichamelijke domein: Horen, zien spreken, etc.
 Invloed van opvoeding en omgeving
 Duiding en prognose van de mogelijkheden van betrokkene.
 Gebruik van instrumenten: Er zijn instrumenten die zowel voor gemiddeld begaafde mensen
als voor mensen met een LVB zonder aanpassingen gebruikt kunnen worden (WISC-V).
Daarnaast zijn er instrumenten die speciaal ontwikkeld zijn voor toepassing bij mensen met
een LVB (Sociale Informatie Verwerkings Test, SIVT).

Conclusie
Bij diagnostiek van LVB moet rekening worden gehouden met een aantal zaken:
 Niet uitsluitend afgaan op IQ-score: Deze geeft in onvoldoende mate de foutmarge weer en
zegt niet over de adaptieve vermogens van de jongere.
 Belangrijk om te kijken of een diagnostisch instrument geschikt is voor LVB : Diagnostiek kan
bij personen uit het netwerk worden uitgevoerd (vragenlijsten over gedragingen). Mensen
met een LVB kunnen ook zelf betrouwbaar vragen over zichzelf beantwoorden wanneer
rekening wordt gehouden met moeite met bepaalde vragen:
 Die (zelf)reflectie vereisen.
 Waarin iemand zich moet kunnen verplaatsen in een onbekende situatie of persoon
(vanwege problemen met perspectief nemen).
 Over de eigen persoon(lijkheid) en emoties al dan niet in relatie tot anderen.
 Over een bepaalde tijdsperiode.
 Over abstracte en moeilijke begrippen.
 Die lang zijn, meerdere boodschappen bevatten, negatief geformuleerd zijn en/of
met een dubbele ontkenning.
 Duur van de test: Kan voor mensen met een LVB soms te lang zijn, omdat zij zich minder lang
kunnen concentreren en onrustig of overbeweeglijk worden.
 Context van ‘moeten’ presteren: Kan bij LVB juist leiden tot onvoldoende presteren of de
neiging bevorderen tot het geven van sociaal wenselijke antwoorden vanwege bijv. faalangst.
 Onvoldoende begrip van reden van het onderzoek : Hierdoor minder gemotiveerd om mee te
werken. Diagnosticus moet hiervoor een positieve en veilige omgeving creëren die de
respondent stimuleert en faciliteert om zijn/haar best te doen en eerlijk te antwoorden.

(Handboek Forensische Orthopedagogiek, 2020 – H16: Diagnostiek van gehechtheid)
Inleiding
Gehechtheidsrelaties: De mate waarin het kind de nabijheid zoekt van diens opvoeder in geval van
stress en negatieve emoties, in hoeverre de opvoeder vervolgens in staat is om te fungeren als veilige
haven om stress te reguleren en de mate waarin het kind de opvoeder gebruikt als veilige basis om
de wereld te ontdekken en de opvoeder in staat is om die veilige basis te bieden.

Vroege gehechtheidsrelaties drukken een grote stempel op de latere ontwikkeling;
 Onveilige hechtingsrelaties zijn belangrijke voorspellers voor ongunstige
ontwikkelingsuitkomsten, zoals internaliserende, externaliserende en

5

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rosaliefkoomen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.33. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

75323 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.33
  • (0)
  Add to cart