100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting: ontwikkelingspsychologie hele boek! $7.07   Add to cart

Summary

Samenvatting: ontwikkelingspsychologie hele boek!

 15 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting: ontwikkelingspsychologie hele boek!

Preview 4 out of 56  pages

  • Yes
  • December 14, 2021
  • 56
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting: ontwikkelingspsychologie
Feldman (2020)

Hoofdstuk 1. Inleiding in de ontwikkeling van het kind
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie: de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en stabiliteit bij
mensen, van conceptie tot ouderdom, maar met accent op de jaren tot de volwassenheid.

1.1.1 De reikwijdte van het vakgebied
De ontwikkeling van een kind: vier thema’s
Thematisch gebied Focus Voorbeelden van vraagstukken
Fysieke ontwikkeling Kijkt naar de invloed van de Wat bepaalt de sekse van het
hersenen, het zenuwstelsel, de kind? Wat zijn voordelen van
spieren, de zintuigen en de borstvoeding? Wat zijn
behoefte aan eten, drinken en langetermijngevolgen van een
slaap op ons gedrag. premature geboorte?

Cognitieve ontwikkeling Kijkt naar intellectuele Wat zijn onze vroegste
vermogens, waaronder leren, herinneringen? Wat zijn de
geheugen, probleemoplossing effecten van tv-kijken? Heeft
en intelligentie. tweetaligheid voordelen?
Sociaal-emotionele Kijkt naar de sociale relaties en Reageren pasgeborenen anders
ontwikkeling interacties met anderen en op hun moeder dan op andere
naar het omgaan met emoties. mensen? Wat is de beste
manier om kinderen gewenst
gedrag aan te leren?
Persoonlijkheidsontwikkelin Kijkt naar de duurzame Heeft een kleuter het besef van
g gedragingen en (karakter) goed of fout? Wanneer wordt
eigenschappen die de ene een kind zich bewust van zijn
persoon van de andere sekse? Wat zijn oorzaken van
onderscheiden. zelfmoord?

Leeftijdsgroepen
 Prenatale periode (van conceptie tot geboorte);
 Babytijd (van geboorte tot twee jaar);
 Peuter- en kleutertijd (van twee tot zes jaar);
 Schooltijd (van zes tot twaalf jaar);
 Adolescentie (van twaalf tot twintig jaar).

1.1.2 Invloeden op de ontwikkeling: ontwikkelen in een sociale wereld
Ieder mens behoort tot een specifieke cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde
plek zijn geboren.

Cohorteffecten: invloeden van cohorten op de ontwikkeling.

Normatieve gebeurtenissen: gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een groep
op dezelfde manier voltrekken. Normatieve gebeurtenissen kunnen historisch, leeftijdsgebonden of
sociaal-cultureel bepaald zijn.
Niet-normatieve gebeurtenissen: specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een
bepaald persoon, terwijl de meeste andere mensen hier niet mee te maken krijgen. Bijvoorbeeld:



1

,een van de eerst ivf-kinderen zijn, je ouders verliezen door een ongeval en landelijke
wetenschapswedstrijd winnen.
Historische invloeden: omgevingsinvloeden en biologische invloeden die verbonden zijn aan een
specifiek historisch moment. Zoals bijvoorbeeld oorlogen, economische groei en crisis,
technologische ontwikkelingen, hongersnoden, epidemieën en rampen.

Leeftijdsgebonden invloeden: biologische invloeden en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor
mensen in een bepaalde leeftijdsgroep, ongeacht waar of wanneer ze opgroeien. Het bereiken van
de pubertijd is bijvoorbeeld een leeftijdsgebonden gebeurtenis, omdat het iedereen ongeveer in
dezelfde periode overkomt.

Sociaal culturele invloeden: etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur en
dergelijke.

1.2 kinderen: verleden, heden en toekomst
Een belangrijke kwestie binnen de ontwikkelingspsychologie is de vraag of ontwikkeling zich op een
continue of discontinue manier voltrekt.
Continue verandering: geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een bepaald
niveau voortvloeien uit die op de vorige niveaus. Continue verandering is kwantitatief, oftewel heeft
te maken met de hoeveelheid. Kinderen ontwikkelen steeds meer van hetzelfde. Verandering in
lengte zijn bijvoorbeeld continue: kinderen worden steeds een beetje langer.
Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt en waarbij elk
stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerder stadia. Elk stadium levert
gedrag op dat kwalitatief is, dus qua inhoud en hoedanigheid, anders is dan gedrag in een ander
stadia.

Stimuli: prikkels, oftewel veranderingen in de uitwendige of inwendige omgeving waarop een
organisme reageert.

Plasticiteit: de mate waarin zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk

Nature-nurturedebat: de discussie over de oorsprong van ons gedrag en onze eigenschappen; in
hoeverre komen deze voort uit onze aanleg en hoeverre uit onze opvoeding en leefomgeving?

Maturatie: het proces van het zich geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie.

Centrale vraagstukken rond de ontwikkeling van het kind
Continue verandering Discontinue verandering
Verandering verloopt geleidelijk. Prestaties op Verandering verloopt stapsgewijs in duidelijk te
het ene niveau bouwen voort op een voorgaand onderscheiden fasen. Gedrag en processen zijn
niveau. Onderliggende ontwikkelingsprocessen in verschillende fasen kwalitatief verschillend.
blijven het hele leven gelijk.
Kritieke perioden Gevoelige perioden
Een specifieke tijdsspanne in de ontwikkeling Een afgebakende tijdspanne, meestal vroeg in
waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste het leven, waarin mensen extra gevoelig zijn
en zelfs onomkeerbare gevolgen heeft. voor bepaalde omgevingsinvloeden en sterk
ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke
vaardigheden. Tijdens de gevoelige periode zijn
organismen extra ontvankelijk voor bepaalde
soorten stimuli in hun omgeving.



2

, Levensloopmodel Focus op specifieke perioden
Moderne theorieën leggen de nadruk op Vroegere ontwikkelingspsychologen zien de
doorgaande groei en verandering in de loop van kindertijd en de adolescentie nadrukkelijk als de
het leven en op verbanden tussen verschillende belangrijkste perioden.
perioden.
Nature Nurture
Nadruk op het ontdekken van erfelijke Nadruk op de invloed van de omgeving op
eigenschappen en vermogens. iemand ontwikkeling.

Hoofdstuk 2. Theoretische perspectieven en onderzoek
2.1 Perspectieven bij het kijken naar kinderen
In dit hoofdstuk worden vijf belangrijke theoretische perspectieven op de ontwikkeling van het kind:
het psychodynamisch, het behavioristisch, het cognitief, het systemisch en het evolutionair
perspectief. Deze manieren van kijken benadrukken ieder verschillende aspecten van de
ontwikkeling en sturen het onderzoek daardoor in specifieke richtingen.

2.1.1 Psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten
De psychoanalytische theorie van Freud en de psychosociale theorie van Erikson staan model voor
het psychodynamisch model.

Psychodynamisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervan uit gaat dat gedrag
gemotiveerd wordt door innerlijke klachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich
nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.

Psychoanalistische theorie van Freud: theorie die ervan uit gaat dat onbewuste krachten bepalend
zijn voor iemands persoonlijkheid en gedrag. Met onbewuste bedoelde hij het deel van iemands
persoonlijkheid dat kinderlijke wensen, verlangens en behoeften bevat, die vanwege hun verstoorde
aard afgesloten zijn van het bewustzijn. Zo kan een kind ervaren dat het te weinig aandacht krijgt van
zijn opvoeders. Om dit ‘tekort’ te compenseren, vraagt het steeds aandacht van de juf en later van
zijn partner.

Freud richtte zich vooral op het onbewuste en op het opbouwen van ego, dat balans kan vinden
tussen het id en de eisen van de omgeving. De derde component van de persoonlijkheid die zich
ontwikkelt, is volgens hem het superego. Het superego is ons geweten, dat morele richtlijnen biedt
voor het maken van oordelen. Freud onderscheidde vijf fasen in de psychoseksuele ontwikkeling,
waarbij bevrediging steeds met een ander deel van het lichaam wordt geassocieerd en fixatie tot
problemen kan leiden

Filmpje op MyLab
Volgens Freud kent elke persoonlijkheid drie aspecten: id, ego en superego.
Id: het primitieve, ongeorganiseerde aangeboren deel van de persoonlijkheid. Het staat voor onze
primitieve driften die te maken hebben met honger, seks, agressie en irrationele impulsen. Het id
opereert vanuit een genotsprincipe, met het doel om zoveel mogelijk bevrediging en zo weinig
mogelijk inspanning te ervaren.

Ego: het rationele en redelijke deel van de persoonlijkheid. Het vormt een buffer tussen de echte
wereld ons on heen en het primitieve id. Het ego opereert vanuit het realiteitsprincipe; houdt de
instinctieve energie in toom om de veiligheid van de persoon te bewaren en hem helpen integreren
in de samenleving.


3

, Superego: vertegenwoordigd iemand geweten. Hiermee maken we het onderscheid tussen goed en
kwaad. Het ontwikkelt zich volgend Freud rond 5- of 6-jarige leeftijd, doordat kinderen dit
overnemen van hun ouders, leerkrachten en andere belangrijke figuren in hun leven.

Freud onderscheidde niet alleen de verschillende delen van de persoonlijkheid, hij ontwikkelde ook
een theorie over de manier waarop de persoonlijkheid zich tijdens de kindertijd vormt. Volgens hem
voltrekt de psychoseksuele ontwikkeling zich doordat kinderen een aantal fasen doorlopen, waarbij
genot, of bevrediging, telkens met een ander deel van het lichaam gordt geassocieerd. Hij meende
dat genot zich verlegt met de mond (orale fase) naar de anus (anale fase) en uiteindelijk naar de
geslachtsdelen oftewel genitaliën (fallische fase en genitale fase, met daartussen een fase waarin
seksualiteit tijdelijk op de achtergrond raakt, de latentiefase).
Als er iets misgaat in een fase (te weinig of te veel bevrediging van behoeften) kan dat volgens Freud
leiden tot fixatie. Fixatie is gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg
van een onopgelost conflict. Fixatie op de orale fase kan bijvoorbeeld leiden dat een volwassene
voortdurend bezig is met orale activiteiten, zoals eten, praten, nagelbijten, roken of kauwgom
kauwen. Fixatie op de anale fase zou kunnen leiden tot overdreven reinheid, vrekkerigheid
(vasthouden) of juist afstandelijk eb afzijdigheid (loslaten).

Psychosociale theorie van Erikson: ontwikkelde een psychodynamische visie op de psychosociale
ontwikkeling. Volgens Erikson worden mensen zowel gevormd als belemmerd door hun samenleving
en cultuur. Psychosociale ontwikkeling: de veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe
we tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf aankijken. Volgens de theorie van Erikson
ontwikkelen mensen zich gedurende hun leven in acht afzonderlijke stadia. Deze stadia zouden zich
volgens een vast patroon manifesteren en min of meer gelijk zijn voor alle mensen. In elk stadium is
sprake van een crisis of conflict dat het individu moet oplossen.
Hoewel geen enkele crisis ooit volledig is opgelost, moet het individu de crisis in elk stadium wel in
voldoende mate het hoofd hebben geboden om verder te gaan naar het volgende stadium en
zichzelf dus te ontwikkelen. In tegenstelling tot Freud, die meent dat de ontwikkeling compleet is na
de adolescentie. Erikson is van mening dat de groei en verandering het hele leven doorgaan. De
adolescentie is volgens Erikson het startpunt van de ontwikkeling van een eigen identiteit.

2.1.2 Behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag
Behavioristisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervan uit gaat dat je moet kijken
naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu
te begrijpen. Het behavioristisch perspectief gaat uit van stimulus-respons-reageren, zoals de
klassieke conditionering van Pavlov, de operante conditionering van Skinner en de sociaal-cognitieve
leertheorie van Bandura.

Behavioristische theorieën verwerpen het idee dat alle mensen een aantal vooraf bepaalde stadia
doorlopen, omdat mensen worden beïnvloed door de omgevinsstimuli waaraan zee toevallig worden
blootgesteld. Ontwikkelingspatronen zijn dus persoonlijk en weerspiegelen een bepaalde combinatie
van omgevinsstimuli. Gedragingen (responsen) zijn het resultaat van de voortdurend blootstelling
aan specifieke omgevingsfactoren (stimuli). Behavioristen spreken dan ook over stimulus-respons-
leren. Twee vormen van stimulus-respons-leren, die we hier toelichten, zijn de klassieke en operante
conditionering.




4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller loishelmers02. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $7.07. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$7.07
  • (0)
  Add to cart