, Dieetbehandelingsrichtlijnen Cyctic Fibrosis.................................................................................................................30
Rol diëtist........................................................................................................................................................................30
Prematuriteit..................................................................................................................................................................30
Risicofactoren:...........................................................................................................................................................31
Risico’s voor het premature kind...............................................................................................................................31
Ontwikkeling en gedrag.............................................................................................................................................31
Diarree............................................................................................................................................................................31
Reflux..............................................................................................................................................................................32
Week 8: Veroudering.............................................................................................................................................. 32
Sacropenie......................................................................................................................................................................33
Factoren ondervoeding..................................................................................................................................................33
Observatie van oudere volwassenen.............................................................................................................................34
Veranderingen lichaam 19-50........................................................................................................................................34
Alcoholgebruik ouderen.................................................................................................................................................36
Richtlijnen voor bewegen bij ouderen...........................................................................................................................36
, Week 1 – Diabetisch Mellitus
Ketenzorg DM
Bij de zorg van sommige chronische aandoeningen is de hulp van meerdere artsen en zorgverleners nodig.
Bijvoorbeeld de huisarts in samenwerking met een diëtist en een fysiotherapeut of oefentherapeut. Dit
noemen we ketenzorg.
Insulinetherapie kan in de eerste lijn verantwoord worden toegepast, mits de hulpverleners bekwaam zijn
en goede afspraken maken over taakverdeling en samenwerking.
•Huisarts: stelt indicatie, delegeert en superviseert, past insulinedosering aan, doet periodieke controles, is
eindverantwoordelijk.
•Diabetesverpleegkundige of praktijkondersteuner: geeft educatie(leefstijladviezen, beleid bij hypo-en
hyperglykemie), instructie zelfmeting bloedglucose(maken dagcurven), spuitinstructie(en zelf aanpassing
insulinedosering (mits de patiënt daartoe in staat is)), past insuline dosering aan(protocol), doet periodieke
controles.
•Diëtist: geeft voedings-en leefstijlvoorlichting passend bij insulinegebruik.
•Kaderhuisarts diabetes: is beschikbaar voor (telefonische) consultatie.
•Internist: is beschikbaar voor (telefonische) consultatie en verwijzing; verwijst terug zodra een zo goed
mogelijk behandelingsresultaat is bereikt en de huisarts de ingestelde behandeling en controles kan
voortzetten, of volgens ketenzorgafspraken (zie Consultatie en verwijzing).
•Apotheker: medicatiebewaking, instructies, bijvoorbeeld over bewaarcondities en houdbaarheid insuline.
Diabetes Mellitus
Pancreas
Endocrien orgaan: hormonaal
In de zogenaamde Eilandjes van Langerhans worden belangrijke hormonen aangemaakt. Dit zijn insuline en
glucagon. Deze hormonen spelen een essentiële rol bij de suikerstofwisseling in ons lichaam. Zij zorgen
ervoor dat het bloedsuikergehalte in het lichaam in evenwicht blijft.
De alvleesklier reageert op de hoeveelheid suiker in het bloed. Is het suikergehalte (bijvoorbeeld na een
maaltijd) verhoogd, dan wordt er meer insuline aangemaakt. Bij een laag suikergehalte gaat de alvleesklier
minder insuline produceren.
Exocrien orgaan: verteringsenzym
De belangrijkste enzymen zijn:
amylase; voor de vertering van suikers
lipase; voor de vetvertering
trypsine; voor de eiwitvertering
Tabel1: verschillen en overeenkomsten diabetes type 1 & 2
Aspect
Algemene DM1
omschrijving Destructie van insulineproducerende bètacellen van de eilandjes van Langerhans, waardoor een
absoluut tekort aan insuline en hyperglykemie ontstaat, ontwikkelt zich in korte tijd, wordt meestal
bij kinderen en jongvolwassenen gediagnosticeerd.
DM2
Insulineresistentie en bètaceldisfunctie (disfunctionerende bètacellen en verminderd aantal
bètacellen), waardoor er hyperglykemie optreedt, de ziekte kan lange tijd ongemerkt verlopen,
aangezien mild verhoogde bloedglucosewaarden in het algemeen geen klachten veroorzaken.
Epidemiologie DM1
Diabetes type 1 ontstaat op jonge leeftijd. Nederland heeft 66.000 bij de huisarts bekende diabetes
type 1 patiënten; 31.000 mannen en 35.000 vrouwen. Ongeveer 4.300 kinderen van 0-19 jaar heb-
ben type 1 diabetes.
, DM2
De incidentie van type 2 diabetes is de afgelopen 9 jaren gedaald van 83.900 (5,0 per 1.000
personen) naar 48.200 (2,8 per 1.000 personen) nieuwe gevallen per jaar in 2019
Er zijn 1,2 miljoen DM-patiënten in Nederland
Symptomen Hyperglykemie: polydipsie, veel drinken, polyurie, vermoeidheid, hongergevoel, jeuk en infecties,
blaasontsteking, verminderd gezichtsvermogen, slechte wondgenezing en gewichtsverlies.
Hyperglykemie zorgt voor een verstoorde wondgenezing. Met neuropathie soms geen idee dat er
een wondje zit door slecht gevoel
Ketoacidose: hyperventilatie, misselijkheid, braken, naast de symptomen zoals vermoeidheid, dorst,
polyurie en kan leiden tot een ketoacidotisch coma. Ontstaat door een ernstig tekort aan insuline.
Polydipsie, polyurie, polyfagie 3 p’s
Door osmose moet je veel plassen, kans op uitdrogen.
Risicofactoren DM2 moeder zwangerschapsdiabetes
als je ouder bent als je rookt
als je overgewicht hebt Surinaams-Hindoestaanse, Turkse of
als je een te hoog cholesterol hebt Marokkaanse afkomst bent (pech)
familiaire aanleg Prednison of medicatie voor psychoses
als je hoge bloeddruk hebt als je PCOS, coeliakie of hemochromatose
VG zwangerschapdsiabetes hebt
Baby 9+ pond
Vetcellen produceren adipokines (dit zijn een variant van cytokines: kleine eiwitten die belangrijk zijn het
communiceren met cellen). Deze adipokines inhiberen de werking van de GLUT-4 eiwitten. Dit resulteert in een
disfunctie van de werking van de GLUT-4 eiwitten waardoor glucose uit de bloedbaan niet in de cellen kan. De
gevoeligheid voor insuline neemt hierdoor af. Dit leidt tot hyperglykemie. Dit leidt tot een verhoogde productie
van insuline (hyperinsulinemie) door de bètacellen in de pancreas. Doordat de ongevoeligheid voor insuline blijft,
zullen de bètacellen op een gegeven moment uitgeput raken en stoppen met het produceren van insuline.
Hierdoor ontstaat uiteindelijk DM type 2.
Oorzaak DM1
Oorzaak is onbekend, kan in verbinding zijn met genetische aanleg, insulineproducerende cellen
worden uit evenwicht gebracht. Met als resultaat dat ze zich gaan laten aanvallen
DM2
Een belangrijke oorzaak van diabetes type 2 is overgewicht en het hebben van te veel buikvet.
Andere oorzaken zijn ouder worden, ongezonde voeding, weinig lichaamsbeweging en roken. Ook
kan erfelijkheid een rol spelen in het ontstaan van diabetes type 2.
Diagnose Diagnose wordt vastgesteld door bepaling van bloedglucosewaarden en het HbA1c.
bloedglucose ≥ 7,0 mmol/l in nuchtere toestand of;
bloedglucose ≥ 11,1 mmol/l in niet-nuchtere toestand of;
bloedglucose ≥ 11,1 mmol/l twee uur na een 75 grams orale glucosetolerantietest; of
Hba1c ≥ 48 mmol/mol.
HbA1C staat voor Hemoglobine A1C. Dit is een eiwit dat rode bloedcellen hun kleur geeft en waaraan glucose is
gebonden. De waarde van de HbA1C geeft een indruk over de bloedglucosewaarden van de afgelopen 2 – 3 maanden.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
√ Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, Bancontact of creditcard voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper lindespits1. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor $9.02. Je zit daarna nergens aan vast.