Verheugt hoofdstuk 2: Recht en staat.
Paragraaf 1 Verdeling van de overheidsmacht: De Trias Politica.
In de loop der eeuwen zijn er veel verschillende theorieën ontwikkeld over hoe de vrijheid van het
individu zo goed mogelijk beschermd kan worden tegen de macht van de Staat. Een van deze
theorieën heeft grote invloed gehad op de vormgeving van ons huidige staatsbestel. Deze theorie
staat bekend als De Trias Politica (= machtenscheiding) en is afkomstig van de Franse denker/rechter
Montesquieu (1689-1755).
Trias Politica in het kort: Als alle staatsmacht in 1 hand of bij een kleine groep machthebbers zou
berusten, vormt de Staat een regelrechte bedreiging voor de vrijheid van de burger.
Dan is er sprake van machtsconcentratie en moet voor tirannie worden gevreesd.
Machtsconcentratie leidt immers gemakkelijk tot machtsmisbruik, waardoor de vrijheid van burgers
in gevaar komt. Daarom is het volgens Montesquieu beter om verschillende taken in de Staat te
verdelen over verschillende staatsorganen. Zo kan nooit 1 iemand alle macht hebben.
De leer van machtenscheiding komt op het volgende neer:
- De staatsmacht word verdeeld over drie machten
1. Wetgevende macht (stelt in regels in gelijke geldende mate voor iedereen)
2. Uitvoerende macht (voeren overheidstaken uit die in de algemene regels zijn vastgelegd)
3. Rechtsprekende macht (wordt uitgeoefend voor de beslechting van geschillen)
- De drie machten worden door verschillende overheidsorganen uitgevoerd.
- Voorbeelden
Wetgevende macht: Staten-Generaal en regering
Rechtsprekende macht: rechtspraak
Uitvoerende macht (=bestuurlijke macht): koning en ministers (= regering)
Volgens de leer van Montesquieu zijn alleen een scheiding en spreiding van de macht onvoldoende
voor het goed functioneren van een staat. Daarvoor is nog iets anders nodig. Om alsnog
machtsmisbruik te voorkomen word dit bestreden met een tweede mechanisme: checks and
balances. Bij checks gaat het om het houden van toezicht van het ene orgaan op het andere, terwijl
bij balances is bedoeld dat er tussen de staatsorganen onderling een zeker machtsevenwicht is
waarbij bevoegdheden gelijkelijk worden gedeeld.
Paragraaf 2.1 De wetgevende macht.
In Nederland is de wetgevende macht opgedragen aan de regering en de Staten-Generaal (heet ook
parlement) samen (art. 81 Gw). De Staten-Generaal bestaan uit de Eerste en Tweede Kamer (art. 50
Gw en art. 51 Gw).
De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen terwijl de leden van de Eerste Kamer
worden gekozen via de provinciale staten.
Regering en Staten-Generaal zijn samen bevoegd voor het maken van wetten, dat zijn algemeen
verbindende voorschriften.
1
,Paragraaf 2.2 De uitvoerende macht.
De uitvoerende macht in Nederland is de regering. De regering is gevormd door de koning en de
ministers (art. 42 lid 1 Gw). Daarnaast is de ministerraad die bestaat uit alle ministers en wordt
voorgezeten door de minister-president (art. 45 Gw).
In de ministerraad wordt vergaderd en beslist over alle kwesties van algemeen regeringsbeleid (art. 4
van het Reglement van orde voor de minsterraad). Staatssecretarissen mogen hierbij aanwezig zijn
maar hebben geen stemrecht.
Daarnaast kennen we het kabinet. Daarmee worden de ministers en staatssecretarissen bedoeld.
De regering vormt de hiërarchische top van het bestuursapparaat. De belangrijkste bestuursbesluiten
neemt de regering of een minister. Als de regering een besluit neemt, heet zo’n besluit altijd een
koninklijk besluit (afgekort KB).
Paragraaf 2.3 De rechtsprekende macht.
De samenstelling en werkwijze van de rechterlijke macht zijn geregeld in de Wet op de Rechterlijke
Organisatie (Wet RO).
De belangrijkste taak van de rechterlijke macht is de beslechting van geschillen op basis van
algemene regels die vaststaan in de wet.
In sommige gevallen word een rechter ingeschakeld om voor een burger iets vast te stellen zonder
dat er sprake is van een geschil, de uitspraak van zo’n rechter heet dan een beschikking in plaats van
een vonnis of arrest. Denk hierbij aan het laten toekennen van een schadevergoeding.
Een rechter past een wettelijke regel niet toe als die in strijd is met een hogere regel.
De rechter is niet bevoegd zelf wetgeving te maken, dit mag alleen de wetgever doen. De rechter
mag ook niet de wetgever aansporen of verplichten om een bepaalde wet te maken. De rechter mag
wel aan de staat een bevel geven om een bepaalde wet uit te voeren, dit is de zorgplicht van de
overheid.
Er is sprake van een rechterlijke controle over de wetgevende en uitvoerende macht, hier is verder
niks mis mee, de rechter maakt geen algemeen geldende voorschriften en stelt dus ook geen
beschikkingen vast. Er is dus sprake van een machtsevenwicht.
Paragraaf 3 Nederland: een Democratische Rechtsstaat.
De staatsinrichting van Nederland word een democratische rechtsstaat genoemd, de hoofkenmerken
zijn democratie en rechtsstaat.
De quote van een democratie is: in een democratie regeert het volk. Er zijn dus 2 vormen van een
democratie:
1) Directe democratie
- Beslissingen worden rechtstreeks door de burgers genomen.
2) Representatieve democratie
- Beslissingen worden tot stand gebracht door bij de grondwet aangewezen en door de
bevolking gekozen organen.
- Er is hier sprake van een vertegenwoordiging, de bevolking wordt vertegenwoordigd door
leden van organen (hier met name de Tweede Kamer).
Voor het kiezen van een volksvertegenwoordiging zijn verschillende kiesstelsels denkbaar, wij in
Nederland hebben het Stelsel van de evenredige vertegenwoordiging. Alle uitgebrachte stemmen in
evenredigheid mee met de zetelverdeling in het parlement.
2
,Een belangrijke voorwaarde in een democratie met een evenredige vertegenwoordigingsstelsel is het
zelf kiezen van vertegenwoordigers van de belangrijkste bestuursorganen. De burgers hebben dus
kiesrecht. Je hebt 2 soorten kiesrecht:
1) Actief kiesrecht
- Recht om leden van de vertegenwoordigde organen te kiezen, bijvoorbeeld de leden van de
Tweede Kamer of de Gemeenteraad.
2) Passief kiesrecht
- Het recht om in zo’n orgaan te worden gekozen, zoals lid worden van de Gemeenteraad (er
wordt dus op jou gestemd i.p.v. dat je zelf stemt).
Voor beide geld dat je meerderjarig moet zijn. Je bent kiesgerechtigd als je meerderjarig bent en een
Nederlander bent.
De zeggenschap van de burger vind op landelijk niveau plaats in het parlement of ook wel genoemd
de Staten-Generaal.
Ze vertegenwoordigen het hele Nederlandse volk en bestaan uit de eerste en tweede kamer, de 150
leden van de tweede kamer worden rechtstreeks gekozen door het volk voor een periode van 4 jaar.
De 75 leden van de eerste kamer worden niet rechtstreeks gekozen, maar via de provinciale staten,
zij kiezen deze leden ook voor 4 jaar, dit gebeurd als volgt:
Bij de verkiezingen voor de provinciale staten van de 12 provincies brengen kiezers hun stem uit op
een provinciale partij.
Getrapte verkiezingen: De leden van de eerste kamer niet rechtstreeks door de kiezer worden
gekozen maar door de leden van de 12 provinciale staten.
Paragraaf 3.2 Rechtsstaat.
De overheid moet zich ook aan zijn eigen rechtsregels houden, als de overheid dat niet doet dan
word daardoor meestal inbreuk gemaakt op een of meer rechten van de burger, ook een burger mag
daarvoor naar de rechter stappen. Het is dan belangrijk dat het een onafhankelijke rechter is.
Nog steeds kan een bestuursorgaan niet bepaald vrij handelen, ze moeten zich namelijk houden aan
algemene beginselen van behoorlijk bestuur, ze moeten zich bijvoorbeeld houden aan het
zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Dit zijn voorbeelden van algemene
rechtsbeginselen die de vrijheid van de overheid begrenst bij het maken van beschikkingen, ze zijn
tegenwoordig heel hoofdzakelijk in de rechtspraak.
De wetgever is ook gebonden aan de algemene rechtsbeginselen, en ook in de rechtspraak komt het
steeds vaker naar voren, voorbeelden zijn: eerlijk proces en afhandelen van een zaak binnen een
redelijke termijn.
Een belangrijk beginsel is het legaliteitsbeginsel, dit houd in dat elk overheidsoptreden moet
berusten op een algemene regel, deze moet direct of indirect te herleiden zijn aan de grondwet. Als
de gemeente bijvoorbeeld een verordening vaststelt, moet de bevoegdheid daartoe dus terug te
leiden zijn in de wet van een voorstel van de regering en Staten-Generaal gezamenlijk. Zo n
bevoegdheid heeft een overheidsorgaan gekregen door attributie en delegatie.
3
, Paragraaf 3.3 Parlementair stelsel.
Onder de democratische rechtsstaat valt ook het parlementaire stelsel, de kern daarvan is de
vertrouwensregel, de regering moet namelijk het vertrouwen hebben van het parlement om te
kunnen regeren.
Vroeger was de koning de wetgever en bestuurder, sinds 1840 is bij wet vastgelegd dat alle besluiten
van de regering en Staten-Generaal samen, en de koninklijke besluiten minstens ondertekend
moeten worden door een of meer ministers. Zo kon de koning geen besluiten alleen meer maken,
hiermee veranderde dus de positie van de koning.
Ministers waren de ministers politiek verantwoording schuldig aan het parlement, zij werden politiek
aansprakelijk voor hun daden en de daden van de koning. In de wet werd ook vastgesteld dat de
koning de eerste of tweede kamer van zich kon ontbinden.
Conflict over de nieuw vastgelegde wet en of Willem 3 zich aan de nieuwe regels wilde houden heet
de aprilbeweging. Het was een reactie uit protestantse kring die tegen het herstel van de
bisschoppelijke hiërarchie waren in Nederland door het Vaticaan. De koning betuigde uiteindelijk zijn
sympathie aan de demonstranten, en daarmee werd door het kabinet ontslag van de koning
ingediend, hij moest niet openbaar zijn mening geven en dit was het gevolg nu hij dit wel deed. Dit
kon namelijk anders wel een kabinetscrisis creëren. Er kwam door de aprilbeweging een nieuw
vraagstuk aan de orde: stel het kabinet of een minister handelt niet juist, kan deze gewoon aan de
macht blijven? Of moest het parlement naar huis worden gestuurd? Wie heeft dus het laatste woord
de regering of de Tweede Kamer?
Een gevolg op dat vraagstuk was de kwestie van Mijer. De ministers waren eigenlijk de tweede kamer
uitleg verschuldigd, maar ze scholen onder het koninklijk prerogatief (voorrecht) waardoor het
benoemingsbesluit niet onder de ministeriele verantwoordelijkheid zou vallen. Hierdoor kan de
tweede kamer een motie van afkeuring aannemen. Toen is er gezegd dat het nieuwe besluit werd
dat de ministeriele verantwoordelijkheid gelde voor alles wat de regering deed, de regering treed
niet af, maar ontbindt de tweede kamer en schrijft nieuwe verkiezingen uit.
Daarna kwam de Luxemburgse kwestie: een tweede aanvaring tussen het kabinet en de kamer. Er
dreeg een conflict tussen een paar landen over de status van Luxemburg, daarom werd door de
Nederlandse regering een verdrag getekend in Londen waarin de neutraliteit van Luxemburg word
gegarandeerd, de tweede kamer is het hier niet met de regering eens omdat Nederland zo word
ontbonden. Het gevolg was dat het kabinet besloot de kamer te ontbinden, er nieuwe verkiezingen
kwamen voor de tweede kamer, bijna precies dezelfde tweede kamer weer werd gekozen en de
begroting werd opnieuw verworpen. Er werd een motie aangenomen waarin staat dat de ontbinding
en verkiezingen niet in het belang van het land zijn geweest, het kabinet voelde een plicht op te
stappen en sindsdien heeft de kamer voortaan het laatste woord.
Door deze 2 kwesties was het parlementaire stelsel een feit. Als je niet wilt dat je motie 2x word
afgewezen ben je dus aangewezen op het vertrouwen van de Kamermeerderheid, dit heet de
vertrouwensregel.
Tegenwoordig word het ontbindingsrecht niet vaak meer gebruikt, er is nu een ongeschreven regel
dat bij een fundamentele onenigheid het kabinet zijn ontslag indient bij het staatshoofd, dit word net
zolang in beraad gehouden tot er een nieuw kabinet is, zo hoeft het ontbindingsrecht niet gebruikt te
worden.
Niet alleen bij het parlementaire stelsel is de vertrouwensregel belangrijk, ook bij de
kabinetsinformatie is dit van belang. Deze bestaat namelijk uit een geheel van regels uit het
ongeschreven recht. Een belangrijk geval waarop ze op elkaar moeten kunnen rekenen is bij het
aanstellen van een nieuw kabinet, ze kunnen dan namelijk rekenen op een steun van de
meerderheid van de Tweede Kamer, in een nieuw kabinet moet namelijk vertrouwen zijn. Hierover
zijn ook regeerakkoorden gesloten.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lottediepmaat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.41. You're not tied to anything after your purchase.