1. Welke criteria voor strafbaarstelling noemt Cleiren en wat houden ze in?
Het principe van ultimum remedium, door sommigen ook wel aangeduid als
subsidiariteitsbeginsel, impliceert dat de wetgever zich van strafbaarstelling moeten
onthouden als andere, juridische en/of buitenjuridische middelen, die minder vergaand zijn,
voorhanden zijn. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als een preventiebeleid tot oplossingen
zou kunnen leiden of een aanpak via het bestuursrecht mogelijk is.
Het schadeprincipe vereist dat het gedrag schade veroorzaak of zou kunnen veroorzaken.
Het criterium van het moreel verwerpelijk karakter van het gedrag bevordert dat reeds
bestaande normen van religieuze of levensbeschouwelijk aard strafrechtelijk worden
gesanctioneerd. De wetgever creëert geen norm maar bevestigt de in de samenleving
geldende norm.
Het criterium van de handhaafbaarheid en effectiviteit van een strafbaarstelling is
gebaseerd op de idee dat strafbaarstelling normstellend, normbevestigend of preventief
karakter ontbeert als al vooraf duidelijk is dat die niet zal zijn te handhaven. Daarbij wordt
overigens wel onderkend dat symbolische wetgeving soms legitiem kan zijn.
Het criterium van de frequentie van het gedrag impliceert dat in geval het onwenselijke
gedrag heel frequent voorkomt de wetgever zich moet beramen over de vraag of
strafbaarstelling past in het sociale beeld van strafwaardigheid én of bestrijding via het
strafrecht dan een wenselijk en haalbaar instrument is.
Dhr. Claessen:
Strafbaarstellingscriteria: Bedoeld voor wetgever; wat is strafbaar? Ook uitvoerende- en
rechtgevende macht maken hier gebruik van, maar kunnen dit wel zelf invullen. Bijv. gedoogbeleid
coffeeshops.
Bij ‘doen plegen’ en ‘medeplegen’ kan/dient de rechtsprekende macht zelf invulling geven aan deze.
Bij mishandeling of diefstal (delict) én zedendelicten idem. Bij zedendelicten gaat het om een
‘ontuchtelijke handeling’, hetgeen een vrij open term is en steeds kan veranderen.
Strafbaarstellingscriteria worden in de praktijk niet tot nauwelijks gebruikt. Dit is het gevolg van de
positie van de formele wetgever. Bij MvT zie je nauwelijks strafbaarstellingscriteria. Wij leven in een
risicosamenleving, waarbij in het strafrecht risico’s worden uitgesloten. Het strafrecht heeft een
grote stap vooruit gemaakt, hetgeen blijkt uit voorbereiding en samenspanning. Zo heeft het
,tolerantiebeginsel ook een ontwikkeling gemaakt, daar in de maatschappij de tolerantie steeds
verschuift. Hetzelfde geldt bij schadebeginsel; hieronder valt ook het risico op schade, hetgeen overal
op van toepassing kan zijn. Vooral bij gevaarzettingsdelicten, zoals art. 5a Sr.
Strafrecht is het zwaarste geschut dat mogelijk is. Straf is het intentioneel leed toevoegen aan een
persoon, hetgeen moreel verwerpelijk zou kunnen zijn. “Gij zult een ander niet schaden.” Hierdoor
het subsidiariteitsbeginsel/ultimum remedium.
Voorbeeld symboolwetgeving; bestialiteiten (ontucht met dieren) is een voorbeeld hiervan. Dit is
strafbaar gesteld in NL, daar de maatschappij dit schandelijk vindt. Of dit nou persé schadelijk is voor
een dier, is niet zeker. Het gaat hier om seks met een dier, zonder schade, hetgeen niet letterlijk
gezien wordt. Deze voorwaarden vallen onder een ander artikel in het Sr. Idem met necrologie. Het is
beide moreel verwerpelijk, niet per definitie schadelijk en bovendien niet te handhaven.
Laatste criterium is het tolerantiebeginsel.
2. Hoe kan de ‘catalogus’ strafbaarstellingscriteria het beste worden omschreven?
Samengevat zou men kunnen zeggen dat strafrechtstheorieën en straftheorieën de
normatieve zijde van de strafbaarstelling dienen te legitimeren, terwijl de criteria voor
strafbaarstelling als denkschema vooral een faciliterende functie hebben bij de
beantwoording van de vraag of en zo ja hoe en in welke mate het strafrecht als
wetgevingsinstrument zal moeten of mogen worden ingezet. Het denkschema omvat zowel
criteria met een normatieve lading als criteria met een meer objectieve statuur of referentie.
Tezamen vormen die criteria een instrumentarium om tot een verantwoorde, evenwichtige
en legitieme afweging te komen bij de vraag of gedrag strafbaar moet worden gesteld of
niet.
3. Welk onderscheid maakt Cleiren binnen de groep strafbaarstellingscriteria?
Daarnaast wordt ook wel onderscheiden tussen positieve en negatieve criteria voor
strafbaarstelling. Positieve criteria richten zich op argumenten die de overheid dwingen tot
strafbaarstelling, negatieve criteria op argumenten die noodzaken tot het afzien van het
inzetten van het strafrecht en dus tegen strafbaarstelling.
Hanhaafbaarheid en effectivitieit & frequentie gedrag zijn instrumenteel. De overige criteria
zijn meer moreel geladen en derhalve normatief.
, 4. Welk criterium noemt Cleiren wel maar legt ze vervolgens niet uit? Wat wordt met dit
beginsel bedoeld volgens Claessen?
Tolerantiebeginsel; Wij leven in een risicosamenleving, waarbij in het strafrecht risico’s
worden uitgesloten. Het strafrecht heeft een grote stap vooruit gemaakt, hetgeen blijkt uit
voorbereiding en samenspanning. Zo heeft het tolerantiebeginsel ook een ontwikkeling
gemaakt, daar in de maatschappij de tolerantie steeds verschuift. Hetzelfde geldt bij
schadebeginsel; hieronder valt ook het risico op schade, hetgeen overal op van toepassing
kan zijn. Vooral bij gevaarzettingsdelicten, zoals art. 5a Sr.
5. Wat is het verschil tussen positieve en negatieve strafbaarstellingscriteria?
Positieve criteria richten zich op argumenten die de overheid dwingen tot strafbaarstelling,
negatieve criteria op argumenten die noodzaken tot het afzien van het inzetten van het
strafrecht en dus tegen strafbaarstelling.
6. Wat wordt bedoeld met de faciliterende respectievelijk de legitimerende functie van de
strafbaarstellingscriteria? En hoe is het tegenwoordig met die functies gesteld?
Samengevat zou men kunnen zeggen dat strafrechtstheorieën en straftheorieën de
normatieve zijde van de strafbaarstelling dienen te legitimeren, terwijl de criteria voor
strafbaarstelling als denkschema vooral een faciliterende functie hebben bij de
beantwoording van de vraag of en zo ja hoe en in welke mate het strafrecht als
wetgevingsinstrument zal moeten of mogen worden ingezet.
De criteria zijn er dus op gericht om de wetgever te ondersteunen bij het kiezen en
verantwoorden van bruikbare en adequate oplossingen voor actuele en legitieme doelen.
Hoewel de faciliterende functie door het merendeel van de strafrechtswetenschappers
wordt erkend en ook de minister in relatie tot zijn EU-beleid refereert aan diverse criteria,
wordt er in de praktijk van het wetgevingsproces niet systematisch en maar zeer marginaal
gebruik gemaakt van deze criteria en zeker niet in de vorm van een afgewogen
toetsingskader.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller melvindeesch. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $16.59. You're not tied to anything after your purchase.