Heel uitgebreide samenvatting van Economie Vandaag + notities lessen. Ik had geen economische achtergrond en heb er 17/20 mee gehaald.
Het is een groot aantal pagina's maar er staat ook wel alles in.
Ook goed voor economische vakken op andere scholen.
Economie samenvatting 2018-2019 1
Inleiding 0
0.1 Het doel van de economsiche wetenschap
Het economisch aspect van het handelen bestaat in het kiezen.
0.1.1 Behoefte
Een behoefte is het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen.
(subjectief)
- Primaire/levensnoodzakelijke behoefte: (voeding, kleding en huisvestiging)
o Materiele aard bv. Voeding / immateriele aard bv. Onderwijs, onstapnning,
geneeskundige verzorging.
- Collectieve/gemeenschappelijke behoefte: zijn gelijkaardig voor een groot aantal
personen en worden normaal door de gmeenschap als geheel bevredigd. Bv.
Onderwijs, wegen, bejaardenzorg,..)
- Individuele behoefte: subjectiever en worden normaal bevredigd door de
inspanningen van personen of van hun gezin. (voeding, kleding, onstpanning,..)
Tekening:
0.1.2 Schaarse middelen
De middelen (goederen/diensten) om onze talrijke behoefte bevredigen zijn in beperkte
mate aanwezig, daarom noemen we ze economische of schaarse goederen.
Een schaarsmiddel: een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare
hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond.
Hier onstaat dan ook het waardenverschijnsel (prijs die we moeten betalen)
Schaarscheid duidt niet op de hoeveelheid van goederen en diensten maar op de
beperktheid van ons inkomen.
0.1.3 Nuttigheid en keuzeprobleem
We moeten dus gaan kiezen, onze keuzen gaan we baseren op de mate dat het goed/dienst
voor de mens nuttig is.
Nut/behoeftebevrediging: goederen en diensten zijn nuttig omdat ze de behoefte
bevredigen. Zo is het nut die ontstaat bij het eten van mosselen friet niet voor iedereen
hetzelfde.
Economisch principe: De mens moet een waardeschaal/voorkeurscheme opstellen voor zijn
behoefte afhankelijk van zijn subjuctief nut. De mens tracht met zijn beschikbare middelen
zo te kiezen, dat hij volgens zijn schatting een maximale behoeftebevrediging bereikt.
Economie: de studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoefte met behulp
van schaarse middelen.
LVR
,0.2 Welvaart en welzijn
Welvaart: De mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften
kunnen voorzien, noemt men de welvaart.
Als we erin slagen die schaarste te verminderen zal de welvaart stijgen. Welvaart gaat dus
om veel geld en inkomen maar ook om vrije tijd, kwaliteit van het leefmilieu,…
Welzijn: is je gevoel van ‘welbevinden’ en betekent ook bevredigign van verlangens
(vriendschap, liefdes) die geen belsag leggen op schaarse middelen.
Welvaart en welzijn hoeven niet samen te liggen: vb. als je drie keer op reis kan gaan met
vliegtuig beschik je over een hoge mate welvaart, maar als je liever thuis in je tuin een boek
leest, spreken we over welzijn.
0.3 soorten goederen
- vrije goederen: niet-schaarse goederen, ze zijn in de natuur zo overvloedig aanwezig
dat de volledige behoefte aan dergelijke goederen kan worden bevredigd. Bv. Lucht
- economische goederen: = schaarse middelen, goederen= diensten/goederen
o zuiver indiviudele goederen: bv. Fiets/pintje, er is sprake van rivaliteit onder
consumenten en de producent kan consumenten uitlsuiten van verbruikt. Bv.
Als je fiets koopt kan niemand anders die fiets kopen. Bv. Als je pintje
uitdrinkt kan niemand anders dat nog uitdrinken.
o Zuiver collectieve goederen: niet-rivaliserend, niet-uitsluitbaar. Bv.
Brandweer, politie. Betaald via belastingheffing.
o Quasicollectieve goederen: komen voor verkoop op de markt in aanmerking
maar soms worden ze uit sociale of praktische overwegingen door de
overheid aangeboden. Bv. Onderwijs: rivalisering mogelijk want er kunnen
maar beperkt aantal kinderen in klas. Uitsluiting want bij privéscholen krijgen
enkel diegene school die ervoor betalen.
- Economsiche goederen: 2e ondervedeling
o Consumptiegoederen: bevredigen onmiddellijk de behoefte van
gezinshuishoudingen. Sommige kan je maar 1keer gebruiken (bv. Brood) ->
verbuiksgoederen. Maar andere kan je meerdere keren gebruiken (bv.gsm) ->
gebruiksgoederen. (dit hangt af van persoon tot persoon)
o Investeringsgoederen: dienen om andere goederen,
consumptie/investeringsgoederen te produceren.
§ Kapitaalgoederen/productiegoederen: duurzame goederen (minstens
1jaar levensduur) bv. Machine, gebouwen,..
§ Vlottende investeringsgoederen: bv. Grondstoffen, hulpmaterialen.
Soms is het verschil tussen consumptie en investeringsgoederen moeilijk te maken. Het
hangt vooral af van het gebruik ervan. Bv. Auto in bedrijven worden gezien als
kapitaalgoederen maar auto bij particulier is cosumptiegoed. ! woonhuizen, scholen, wegen,
zieknhuizen worden gezien als kapitaalgoederen; ze dienen eveneens om diensten voort te
brengen.!
LVR
,0.4 consumptie en productie
- consumptie: de aanwending van economische goederen voor niet-productieve
doeleinden. Consumeren gaat gepaard met besteding van het inkomen.
- Productie: het scheppen of toeveoegen van waarde (=nuttigheden) aan de
economische goederen. Gaat gepaard met verwerven van inkomen.
- Productiefactoren: samenwerking van 3 categorien nl. natuur, arbeid en kapitaal.
o Natuur: omvat natuurlijke rijkdommen. Leverancier van grondstoffen en
energie.
o Arbeid: omvat alle mogelijke arbeidsprestaties, zowel fysiek als intelectuele
aard.
o Kapitaal: omvat de reële kapitaalgoederen, d.w.z. het geheel van door
mensen geproduceerde productiemiddelen. (bv. Machines,
fabrieksgebouwen,..) Deze kapitaalgoederen hebben een indirecte bijdragen
tt de uiteindelijke behoeftebevrediging. Vandaar de naam omwegproductie.
Daar het kapitaal door de samenwerking van natuur en arbeid wordt
gevormd, noemt men het de afgeleide productiefactor.
0.5 De methode
- Inductieve methode: men vertrekt van een groot aantal feitelijke gegevens. Bij
voldoende ervaring formuleert men een wetmatigheid die voor alle gevallen
pricinipieel van toepassing is.
- Deductieve methode: men gaat uit van een algemen beginsel waaruit men nieuwe
besluiten afleidt.
0.6 De ceteris-paribusclausule
Dit wil zeggen men ziet een welbepaald economische verschijnsel afhankelijk van 1
variabele, terwijl men alle andere factoren waarvan het economisch verschijnsel afhankelijk
is, veronderstelt als constant.
0.7 Micro- en macro- economie
- Micro-economie: wanneer het gaat over het gedrag van een individuele huishouding
bestuderen of beschrijven. Dit kan een gezinshouding zijn maar ook een afzonderlijke
bedrijfshouding.
- Meso-economie: hier bestuderen we bepaalde huishoudingen. Bv. Een bepaalde
bedrijfstak, sector of regio. Bv. Alle producenten van muesli.
- Macro-economie: als we kijken naar alle bedrijven, alle gezinnen en alle
overheidshuishoudingen. De economsiche grootheden worden voor een heel land
bijelkaar opgeteld. Bv. Het nationaal inkomen.
LVR
, Consumenten 1
1.1 De keuze van de optimale goederen-combinatie (= evenwicht van de consument)
De optimale keuze van consument wordt bepaald door:
- Niet economische factoren: voorkeuren/preferenties
- Het beschikbare inkomen (=budget)
1.1.1 De preferenties
Volkomen subjectief en afhankelijk van de eigen individuele voorkeur. Behoeften van
mensen worden bepaald door psychologische en sociologische factoren.
Sociologische factoren: hiertoe behoren alle invloeden die te maken hebben met het feit dat
mensen, dus ook consumenten, tot een bepaalde bevolkingsgroep behoren. Invloeden:
- De gezinssituatie: een jong gezin zonder kinderen heeft een heel ander
bestedingspatroon dan een jong gezin met kinderen. (bv. Vakanties, uitgave aan
kleding en voeding.)
- De sociale klasse: mensen kopen bepaalde consumptiegoederen omdat ze vinden dat
die bij hun status, positie of buurt passen. (bv. Keuze van smartphone is populair
statussymbool)
- De religie: soort consumptiegoederen die mensen kopen. (bv. Geen varkens vlees)
- De woonplaats: mensen op het plattenland hebben andere consumptiegewoonten
dan mensen in de stad. (bv. Mensen plattenland gaan minder naar bioscoop.)
- De nationaliteit: er bestaan grote verschillen in zeden en gewoonten. (bv. Belgen zijn
grote bierdrinkers, Italianen zijn wijndrinkers.)
Psychologische factoren:
- De persoonlijkheid: hier gaat het over karakter v. persoon. Consument kan
introvert/extravert, risicozoekend/risicomijdend zijn. Dit heeft invloed op
preferenties.
- De levensstijl: hier gaat het om de manier waarop mensen hun tijd en geld besteden.
Soms doen mensen elkaar na.= bandwagoneffect (bv.allemaal jeans dragen) Soms
willen ze uniek zijn.= snobeffect (bv. Ferrari-freaks)
- De attidude: mensen leggen een verschillende houding ten aanzien van producten en
aanbieders aan de dag.
!Preferentis veranderen in de tijd door bv. Ouderdom, reclame, seizoen.!
Eerste wet van Gossen: naarmate men meer beschikt over een aantal eenheden van een
bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut
toevoegt.
Nut van laatste eenheid = marginale nut/ grensnut van een goed.
Bv. 1ste pintje is njammie maar 20ste gaat minder njammie zijn. , Je koopt ferrarie en voelt je
speciaal maar bij je 6de ferrarie ga je je nie meer zo speciaal voelen.
! uitzonderingen ! : bij verslaafde of verzamelaars zal het grensnut juist stijgen door
toename beschikbare hoevelheid.
LVR
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lienvanrenterghem. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $17.31. You're not tied to anything after your purchase.