Een uitgebreide samenvatting van alle voorgeschreven hoofdstukken voor het tentamen van Rechtspsychologie, een vak van de minor Forensische Criminologie aan de VU
WEEK 1
Twee taken rechtspsychologen:
De studie van het recht als gedragstechnologie
De studie van gedrag dat onder invloed van het recht staat of zou moeten staan
Verschil recht en psychologie:
Recht is een normatief systeem: er is een centrale vraag die dmv procedures wordt
beantwoord
Psychologie houdt zich bezig met descriptie: beschrijven van het gedrag van mensen
Verschil rechtspsychologie en forensische psychologie:
Rechtspsychologie: functieleer: deel van de psychologie dat gaat over menselijke
functies, zoals waarnemen en herinneren.
De basis is de empirische studie van psychologische verschijnselen in het recht
(zowel functioneren van participanten als de wijze waarop beslissingen tot stand
komen)
Forensische psychologie: klinische psychologie: psychisch domein en afwijkend
gedrag.
Geschiedenis:
William Stern (1871-1938) was de grondlegger van de rechtspsychologie. Via NL
vluchtte hij naar de VS in aanloop van WW2.
Stern was in de leer bij Ebbinghaus. Hoewel Ebbinghaus was gefocust op algemene
menselijke geheugenfunctie, wilde Stern die kennis toepassen op
getuigenverklaringen. Stern deed experimenten zoals de moderne rechtspsychologen
dat ook doen. Hij trad als eerste psycholoog op als getuige deskundige voor Duitse
rechtbanken.
Uiteindelijk leidde die invloed ertoe dat in de Duitse rechtspraak de psycholoog als
getuige deskundige een vaste rol kreeg toegewezen.
In de VS was Hugo Münsterberg (1863-1916) de pionier van psychology and law.
Münsterberg was vrij onhandig in zijn teksten, vergat credit te geven aan Stern en
beschuldigde juristen van traagheid, onwetendheid, vol met vooroordelen en
onverstoorbaar in hun dommigheid → hij werd genoemd psychology against the law.
Wigmore gaf hier reactie/kritiek op, door zelf de literatuur van Stern perfect te
kennen en duidelijk te maken dat Münsterberg niks wist van juridische beslissingen.
In Nederland
De rechtspsychologie in Nederland heeft een duidelijk begin: het experiment van
Simon van der Aa in 1909.
Wirklichkeitsversuch: toonde de feilbaarheid van getuigen aan.
Is mock crime: een staged crime.
De publicaties van de afgelopen dertig schetsen een goed beeld van de roerige
ontwikkelingen van rechtspsychologie. Met name het fenomeen tunnelvisie kreeg
veel aandacht en werd een belangrijk thema. Na de Schiedammer Parkmoord voerde
de politie PVOV in waarbij het voorkomen van tunnelvisies een belangrijke plaats
inneemt.
,HOOFDSTUK 2 – KLASSIEKE EXPERIMENTEN IN DE RECHTSPSYCHOLOGIE
Betrouwbaarheid: consistentie
Validiteit: ‘waar’
Klassiek experiment:
Voormeting en nameting
Een experimentele groep met een interventie en een controlegroep zonder
manipulatie
Proefpersonen worden at random aangewezen
Causaal verband aantonen: er zijn geen systematische verschillen tussen de groepen, dus
elk verschil tussen beide groepen tijdens de nameting, dat nog niet zichtbaar was tijdens de
voormeting, kan alleen maar worden toegeschreven aan de manipulatie.
Hoge interne validiteit.
Nadeel: de externe validiteit (generaliseerbaarheid) is beperkt. De experimenten worden
uitgevoerd in een laboratorium, wat ervoor zorgt dat de situatie ver verwijderd is van de
werkelijkheid. Sommige experimenten kunnen echter niet daadwerkelijk de realiteit
nabootsen.
Externe validiteit kan toenemen als een experiment vaak wordt gerepliceerd met
verschillende varianten en omstandigheden.
Elizabeth Loftus experiment (post-hoc informatie)
De vorm van een vraag kan het antwoord van getuigen beïnvloeden (contacted cars
reden volgens de antwoorden langzamer dan smashed cars).
Smashed cars: aangeven dat zij gebroken glas hadden gezien terwijl dat niet het geval
was in het filmpje
Deze experimenten laten zien dat men het geheugen van getuigen kan veranderen door
achteraf, na de gebeurtenis die zij zich herinneren, misleidende informatie te geven.
Praktijk: getuigen staan nadat zij een misdrijf hebben gezien, onder veel invloeden
die hun uiteindelijke herinnering kunnen beïnvloeden.
De deurstudie: Daniel Simons & Daniel Levin
Dit ging om het experiment waarbij iemand die deed alsof hij verdwaald was en
vroeg aan een voorbijganger de weg te wijzen. Zij werden gestoord door twee
personen die een deur vasthadden en terwijl dit gebeurde wisselde de acteur. Bij
meer dan de helft (50%) van de voorbijgangers werd de persoonsverandering niet
opgemerkt = change blindness.
Ook bij een ander experiment waarbij iemand die wegdook onder de balie waarna er
iemand anders tevoorschijn kwam, werd door 75% van de personen niet opgemerkt.
Bij een ander experiment waarbij getuigen een videofragment te zien kregen met
een wisseling van de inbreker, zag bij de groep waarbij verteld werd dat ze goed op
moesten letten omdat er een geheugentest zou volgen, 65% de verwisseling en de
andere groep, die die melding niet kreeg, maar 13%
Veranderingsblindheid komt voor als mensen informatie op een oppervlakkige wijze
encoderen.
Wanneer ooggetuigen iemand aanwijzen als de dader, terwijl dit de dader niet is.
Zij verwarren deze persoon dan met iemand anders.
,Het Alt-toets-experiment van Kassin en Kiechel
Laat zien onder welke omstandigheden mensen overgaan tot het bekennen van iets
dat zij niet gedaan hebben, wanneer zij geconfronteerd worden met bewijs en in
welke mate de mensen zelf gaan geloven dat hetgeen waarvan men beschuldigd
wordt ook daadwerkelijk gebeurd is (=internaliseren).
Experiment: reactietijdtest waarbij de proefpersoon niet mocht klikken op de alt-
toets omdat dan het systeem zou crashen.
Zij werden ervan beschuldigd dat zij om de alt-toets hadden gedrukt en hun
teamgenoot (een medewerker van het experiment) werd gevraagd of zij iets hadden
gezien.
Wanneer de medewerker van de onderzoeker gezegd had dat hij had gezien dat de
proefpersoon de alt-toets had ingedrukt, bekende bijna iedereen.
Om te onderzoeken of er sprake was van internalisatie werden de proefpersonen na
afloop gevraagd wat er was gebeurd en of ze zelf meenden dat ze de alt-toets
hadden aangeraak
Ook werd er onderzocht of confabuleren gebeurde (het tot stand komen van valse
herinneringen), door naar details te vragen.
Dus bewijs dat het confronteren met vals bewijs kan leiden tot valse bekentenissen
Uitgangspunt van verhoor moet zijn het achterhalen van de waarheid, en niet het
verkrijgen van een bekentenis.
Kanttekeningen: het experiment is niet realistisch
Er stond voor de deelnemers niks op het spel (geen negatieve gevolgen als er
bekend werd)
Het aanraken van een toetsenbord is niet van dezelfde aard als het plegen van
een ernstig misdrijf.
Commissies in het geheugen: Crombag, Wagenaar en Van Koppen
Opname van de boeing op de bijlmerflats. Hier waren geen opnames van, maar veel
mensen zeggen deze toch gezien te hebben = een pseudoherinnering.
Twee fenomenen die dit verklaren:
o Interferentie van kennis: op basis van kennis over wat er gebeurd zou kunnen
zijn, komt men tot de conclusie dat het eindresultaat van het inferentieproces
een authentieke waarneming is: mensen hebben een algemeen beeld van
bepaalde fenomenen, zoals het crashen van een vliegtuig die daarna
explodeert, door films op tv-programma’s.
o Het inferentieproces moet fout genormeerd worden als een externe bron van
kennis: er wordt een foutieve afweging gemaakt als men beslist of de beelden
zijn gebaseerd op fantasie (interne bron van kennis) of een waarneming
(externe bron) Dus iemand denkt dat hij het zelf heeft gezien (extern),
maar heeft het bedacht, op basis van eerdere kennis (intern)
Dit heet source monitoring error (bronfout of bronverwarring).
, Het Deese-Roediger-McDermott-paradigma
DRM-paradigma.
Proefpersonen leren een lijst met woorden uit hun hoofd. Deze woorden hebben
allemaal met elkaar te maken, met één woord (= de critical lure). Dit woord is niet in
de lijst opgenomen.
Als je daarna de mensen vraagt welke woorden de proefpersonen zich nog kunnen
herinneren, noemen zij ook het lokwoord op.
Ook als zij in een nieuwe lijst moeten aangeven welke woorden zij al hebben gehoord
en welke nieuw zijn, geven ze aan dat het lokwoord een oud woord is.
Dit is een pseudo-herinnering.
Twee verklaringen:
o Activation/monitoring-theorie: de sterke associatie van de woordlijsten heeft
ook het lokwoord geactiveerd. Hierna is er sprake van een source-monitoring
error: iemand vergist zich of het woord nu van een externe bron afkomstig is
(de vragenlijst) of vanuit de eigen gedachte
o Fuzzy-trace-theorie: er blijven ervaringen van twee geheugensporen achter:
de ene is een letterlijk spoor waarin alle kenmerken van de ervaring worden
vastgelegd (= verbatim-herinnering).
Het andere spoor is een algemeen geheugenspoor (= gist).
Het algemene geheugenspoor blijf langer bestaan dan het letterlijke
geheugenspoor.
Lokwoorden komen overeen met de gist, en het letterlijke geheugenspoor
is verdwenen.
Leert ons algemene regels over geheugenfouten, maar kan zich wat minder verhouden
met geheugenfouten die soms opspelen bij seksueel-misbruik.
Groepsconformiteit Ash
Experiment: proefpersonen met andere onderzoekers in een groep. Moesten
aangeven welke lijn even lang was als een getoonde lijn (dit was duidelijk zichtbaar).
De meerderheid zei een fout antwoord, en de meeste proefpersonen volgde dit
antwoord.
Bewijs voor het bestaan van druk bij een unaniem groepsoordeel en dat mensen
zich conformeren aan de mening van de groep.
De experimenten laten zien dat veel mensen geneigd zijn zich aan een
meerderheidsstandpunt aan te passen, zelfs als glashelder is dat dat standpunt
onjuist is. Het aanpassen aan het meerderheidsstandpunt, heet ook wel compliance
of groepsconformiteit.
Ook zijn er individuele verschillen in het neigen naar compliance Gudjonsson
Compliance Scale.
Groepsconformiteit wordt gezien als een van de processen waar sprake van is bij het
optreden van tunnelvisie. Om tunnelvisie tegen te gaan bij misdrijven kan in een
Team Grootschalige Opsporing tegenspraak en bewustzijn worden gecreëerd.
Daarnaast is in Nederland het eerste woord gegeven bij de jongste rechter, zodat
hij zich niet kan conformeren aan het meerderheidsstandpunt van de oudere, meer
ervaren rechters.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Ozore. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.86. You're not tied to anything after your purchase.